3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 In beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
a. kunnen de door de C gebruikte ruimten van het woonhuis als ondernemingsvermogen worden aangemerkt?
b. kunnen de huisvestingskosten op 40 percent van de kosten van het woonhuis worden gesteld?
c. vormt de aanschaf van schoenen een kostenpost voor de onderneming?
d. is de door de inspecteur in aftrek toegelaten afschrijving ten bedrage van ƒ 210, - ter zake van de computer op een te laag bedrag gesteld?
e. hoeveel bedraagt de bijtelling privé-gebruik bestelauto?
f. heeft belanghebbende recht op een aftrek wegens arbeidsongeschiktheid?
g. kunnen de “Tegemoetkoming ZKOO” of “Tegemoetkoming ziektekosten” als ziektekosten in aftrek worden gebracht?
3.2 Met betrekking tot de geschilpunten onder a. en b. heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat een gedeelte van het woonhuis, te weten 40 percent, tot het ondernemingsvermogen moet worden gerekend. Voor de vraag of een gedeelte van een onsplitsbaar woonhuis tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend verwijst de gemachtigde naar de fiscale behandeling ten aanzien van zijn broer en zwager. Bij de berekening van 40 percent neemt hij als uitgangspunt dat het atelier, de garage, de droog- en opslagruimte en de kantoorruimte plus (een deel van) de daaraan gelegen gangpaden en het daartoe toegang verschaffende trappenhuis uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voor ondernemingsdoeleinden worden aangewend. Met betrekking tot de huisvestingskosten neemt hij eveneens een percentage van 40 als uitgangspunt voor de kostenaftrek en beroept hij zich voorts op het vertrouwensbeginsel. Indien het hof hem in zijn primaire stelling niet volgt, is hij subsidiair van mening dat het gehele woonhuis als ondernemingsvermogen moet worden aangemerkt. Primair is de inspecteur van opvatting dat het gehele woonhuis privé-vermogen vormt, omdat het woonhuis niet splitsbaar is in een zakelijk en een privé-gedeelte. Als nadere onderbouwing voor zijn primaire standpunt stelt hij dat slechts het atelier uitsluitend voor ondernemingsdoeleinden en de andere ruimten gemengd worden gebruikt, hetgeen resulteert in een zodanig klein gedeelte van het woonhuis dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend zakelijk wordt gebruikt – naar zijn stelling 20 percent -, dat het gehele woonhuis als privé-vermogen moet worden aangemerkt. Indien het hof belanghebbende volgt in zijn subsidiaire stelling staat de inspecteur ter zake van de berekening van het verzamelinkomen een verdeling van 20 percent zakelijk gebruik en 80 percent privé-gebruik van het gehele woonhuis voor. Toepassing van het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel wijst de inspecteur van de hand.
3.3 Ter zake van de geschilpunten onder c. en d. is belanghebbende van mening dat de kosten van de schoenen als ondernemingskosten in aftrek moeten worden gebracht en dat de inspecteur met betrekking tot de afschrijving op de computer een te laag bedrag in aanmerking heeft genomen. De inspecteur bestrijdt voormelde punten.
3.4 Belanghebbende staat uiteindelijk een bijtelling privé-gebruik bestelauto voor van 2,5 percent van de cataloguswaarde, de inspecteur een bijtelling van 25 percent.
3.5 Met betrekking tot de geschilpunten onder f. en g. meent belanghebbende recht te hebben op een aftrek van ƒ 1.560, - wegens arbeidsongeschiktheid. Tevens meent hij recht te hebben op de aftrek van de “Tegemoetkoming ziektekosten”, waarbij hij zich met een verwijzing naar de onder 2.6 omschreven handelwijze van de inspecteur op het vertrouwensbeginsel beroept. De inspecteur houdt onverkort vast aan zijn opvatting dat belanghebbende geen recht heeft op voormelde aftrekposten.
3.6 Indien het hof belanghebbende in zijn subsidiaire stelling wat betreft de geschilpunten a. en b. volgt, hebben beide partijen een berekening van het door hen voorgestane verzamelinkomen gemaakt. Belanghebbende concludeert tot een verzamelinkomen van ƒ 35.175, -/€ 15.961, -, de inspecteur tot een verzamelinkomen vanƒ 55.683, - /€ 25.267, -. Tegen bepaalde componenten in de berekeningen hebben partijen over en weer geageerd, te weten de inbrengwaarde van het woonhuis per 1 januari 2001 (belanghebbende 130 percent van de WOZ-waarde, de inspecteur 120 percent), de hoogte van het afschrijvingspercentage op het woonhuis (belanghebbende 4, de inspecteur 2½), de hoogte van de in aanmerking te nemen huisvestingskosten en het eigen woningforfait.
3.7 Voor een meer uitvoerige weergave van de onderbouwing van de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken.