ECLI:NL:GHLEE:2006:AY5846

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 1077/04 Omzetbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en onregelmatigheidvergoeding in geschil tussen vennootschap onder firma en inspecteur

In deze zaak, uitgesproken op 4 augustus 2006 door het Gerechtshof te Leeuwarden, staat de vraag centraal of de inspecteur terecht de onregelmatigheidvergoeding heeft betrokken in de naheffingsaanslag omzetbelasting aan de vennootschap onder firma X. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 en bedraagt € 1.790,-, met een boete van 10% en heffingsrente. De vennootschap, vertegenwoordigd door de heer A, heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, waarbij de inspecteur, vertegenwoordigd door de heer B, het bezwaar heeft afgewezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 juni 2006.

De vennootschap onder firma X, opgericht in 1995 door de heer C en mevrouw D, is actief in de distributie van kranten. Mevrouw D ontvangt een onregelmatigheidvergoeding van E, die zij altijd heeft aangegeven als inkomsten uit arbeid. De inspecteur stelt dat deze vergoeding in de omzetbelasting van de vennootschap moet worden betrokken, omdat deze vergoeding voortvloeit uit de economische activiteiten van de vennootschap. De vennootschap betwist dit en stelt dat de vergoeding buiten de omzetbelasting moet blijven.

Daarnaast is er een geschil over de bijtelling van het privégebruik van een Seat Ibiza, die op de balans van de vennootschap staat. De vennootschap stelt dat er minder dan 400 kilometer privé is gereden, terwijl de inspecteur dit ontkent. Het hof oordeelt dat de onregelmatigheidvergoeding als belaste vergoeding moet worden aangemerkt en dat de bijtelling voor privégebruik van de auto terecht is toegepast. Het hof verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: 1077/04 4 augustus 2006
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van Vennootschap onder firma X te Z (: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord, kantoor Leeuwarden (: de inspecteur), gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Met dagtekening 25 juni 2004 is aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 (: de Wet) een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 1.790, - aan belasting. Tevens werd daarbij een boete van 10%, te weten € 179, - opgelegd en een beschikking heffingsrente van € 120, - vastgesteld.
1.2 Op 1 juli 2004 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 3 december 2004 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.3 Op 25 november 2004 is van de zijde van belanghebbende een beroepschrift (met bijlagen) ingekomen. Op 18 mei 2005 is een nadere motivering d.d 17 mei 2005 (pleitnota genoemd) van de zijde van belanghebbende bij het hof ingekomen.
1.4 De inspecteur heeft op 24 mei 2005 een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden.
1.5 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van de zesde enkelvoudige belastingkamer van het hof gehouden te Leeuwarden op 26 juni 2006, alwaar aanwezig waren de heer A als gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur de heer B. Ter zitting is namens belanghebbende een pleitnota overgelegd. Deze pleitnota is nagenoeg gelijkluidend aan de pleitnota van 17 november 2005. De inspecteur heeft ter zitting eveneens een pleitnota overgelegd. In tegenstelling tot de pleitnota van de zijde van belanghebbende is de pleitnota van de inspecteur ter zitting voorgelezen.
1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1 Belanghebbende is een vennootschap onder firma en opgericht in 1995. De firmanten zijn de heer C en zijn echtgenote mevrouw D.
2.2 De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de distributie van de a-krant, de b-krant en de c-krant naar de plaatselijke bezorgers en naar de vaste verkooppunten in de regio L.
2.3 Mevrouw D bezorgt één van voormelde kranten bij abonnees in Z en omgeving. Zij krijgt hiervoor een vergoeding. Naast deze bezorgvergoeding krijgt mevrouw D van E een vergoeding, die geldt als compensatie voor de onregelmatigheid die de distributie van de kranten door haar echtgenoot naar de bezorgers meebrengt en waarmee zij te maken heeft. De vergoeding wordt toegekend voor het totaal aantal kranten dat maandelijks door belanghebbende wordt gedistribueerd naar de bezorgers. Deze vergoeding (: hierna de onregelmatigheidvergoeding) werd mevrouw D ook al toegekend vóór de oprichting van belanghebbende. Mevrouw D heeft deze vergoeding voor de inkomstenbelasting altijd aangegeven als inkomsten uit arbeid.
2.4 Op de balans van belanghebbende is een personenauto opgenomen, te weten een Seat Ibiza. De omzetbelasting op de aanschaf van deze auto is in vooraftrek gebracht. Tegen de ten aanzien van hem bij het vaststellen van de winst voor de inkomstenbelasting toegepaste bijtelling privé-gebruik van de Seat Ibiza over de jaren 2000 en 2002 heeft de heer C bezwaar gemaakt. Tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaren heeft de heer C vervolgens beroep aangetekend. Bij zijn onherroepelijke uitspraken van 17 mei 2005 met nummers BK 04/00870 en 04/00871 heeft het hof het beroep ongegrond verklaard.
2.5 Met dagtekening 25 juni 2004 is naar aanleiding van een boekenonderzoek aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Deze naheffingsaanslag ten bedrage van € 1.790, - betreft het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002. Tegelijkertijd is een boete van € 179, - opgelegd. Tegen de in de naheffingsaanslag in de omzetbelasting betrokken correcties privé-gebruik van de Seat Ibiza over de jaren 2000, 2001 en 2002 en de onregelmatigheidvergoeding is namens belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij brief d.d. 28 september 2004 heeft de inspecteur aangegeven dat hij voornemens is niet aan dat bezwaar tegemoet te komen. In zijn brief met dagtekening 17 november 2004 verwijst de inspecteur naar voormelde brief van 28 september 2004, stellende dat hij bij zijn eerder vermelde voornemen blijft en het bezwaar afwijst.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur in de onderhavige naheffingsaanslag terecht de onregelmatigheidvergoeding betrokken heeft. Belanghebbende is de mening toegedaan dat de onregelmatigheidvergoeding niet in de omzetbelasting betrokken mag worden omdat mevrouw D deze vergoeding aangeeft in de inkomstenbelasting. De onregelmatigheidvergoeding behoort buiten belanghebbende te blijven, aldus haar gemachtigde. De inspecteur is de opvatting toegedaan dat de onregelmatigheidvergoeding in het kader van belanghebbendes onderneming wordt verkregen en derhalve betrokken dient te worden in de van belanghebbende geheven omzetbelasting.
3.2 Vervolgens is in geschil de bijtelling privé-gebruik van de Seat Ibiza over de jaren 2000, 2001 en 2002. Belanghebbende vindt dat er geen bijtelling privé-gebruik van de Seat Ibiza dient plaats te vinden omdat per jaar minder dan 400 kilometer voor privé-doeleinden gereden is met de auto. Verder wijst belanghebbende naar de analyse van de verreden kilometers die is gemaakt in het kader van de bepaling van het aantal uren voor toekenning van de zelfstandigenaftrek, waarbij de inspecteur met belanghebbende over het aantal zakelijk verreden kilometers tot overeenstemming zou zijn gekomen. De inspecteur ontkent dit en houdt onverkort vast aan zijn opvatting dat de onderhavige bijtelling privé-gebruik personenauto juist is.
3.3 Het bedrag van de in geschil zijnde correcties alsmede de boete, houdt partijen niet verdeeld.
3.4 Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
4. Vooreerst en vooraf omtrent de ontvankelijkheid van het beroep.
4.1 Officieel heeft de inspecteur bij uitspraak van 3 december 2004 uitspraak gedaan op het namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift. Voor het begin van de beroepstermijn is op 25 november 2004 van de zijde van belanghebbende een beroepschrift ingekomen. Gelet op de inhoud van de onder 2.5 vermelde brief van 17 november 2004 acht het hof op de voet van artikel 6:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het beroep van belanghebbende ontvankelijk, nu die brief blijk geeft van een reeds tot stand gekomen besluit ten tijde van de indiening van het beroepschrift.
4.2 Omtrent de geschillen:
Het hof is van oordeel dat de onregelmatigheidvergoeding gelet op de onder 2.3 omschreven aard daarvan zozeer zijn grond vindt in de in het economische verkeer verrichte activiteiten van belanghebbende dat gezegd kan worden dat die vergoeding voor belanghebbende een belaste vergoeding vormt. Hieraan doet niet af dat de onregelmatigheidvergoeding ook al vóór de oprichting van belanghebbende aan mevrouw D is toegekend en mevrouw D die vergoeding opneemt in haar aangifte voor de inkomstenbelasting.
4.3 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 - naar de tekst daarvan zoals die luidde in het jaar 2000 en zoals die luidt per 1 januari 2001 - wordt de belasting welke drukt op het houden – met inbegrip van de aanschaffing – door de ondernemer, van een auto welke mede wordt gebezigd anders dan in het kader van zijn onderneming (privé-gebruik) eerst in aftrek gebracht alsof de auto uitsluitend in het kader van de onderneming wordt gebezigd; vervolgens is ter zake van het privé-gebruik jaarlijks 12 percent belasting verschuldigd over het bedrag dat voor de inkomstenbelasting als onttrekking in aanmerking wordt genomen. Over de jaren 2000 en 2001 is bij de heer C privé-gebruik van de Seat Ibiza in aanmerking genomen bij het bepalen van de winst voor de inkomstenbelasting. Deze bijtellingen heeft het hof - zie 2.4 - gehandhaafd. Mitsdien werpt belanghebbende tevergeefs grieven op tegen de hieromtrent voor de omzetbelasting gepleegde correcties wat betreft de jaren 2000 en 2002. Met betrekking tot de correctie voor het jaar 2001 geldt hetzelfde, nu ook over dit jaar bij de inkomstenbelasting het privé-gebruik personenauto – naar op grond van het boekenonderzoekrapport d.d. 26 mei 2004 (bijlage 8.2 van het verweerschrift) aannemelijk is - is gecorrigeerd. Hetgeen wordt opgemerkt over een akkoordbevinding van de inspecteur van een kilometerverantwoording is niet aannemelijk en doet hieraan dus niet af. Overigens gold de door belanghebbende naar voren gebrachte overeenstemming slechts voor het ten behoeve van de zelfstandigenaftrek bepaalde aantal uren.
5. De conclusie.
Het vorenoverwogene brengt mee dat het hof het beroep ongegrond zal verklaren.
6. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 4 augustus 2006 door mr. G.M. van der Meer, voorzitter en raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden
op: 9 augustus 2006