ECLI:NL:GHLEE:2006:AY5847

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 539/04 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake aanhorigheid van percelen bij eigen woning en aftrekbaarheid van hypothecaire rente

In deze zaak is in beroep de vraag aan de orde of de percelen die door belanghebbende en haar zuster zijn aangekocht, moeten worden aangemerkt als aanhorigheid van de eigen woning. De belanghebbende ontving een aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 2001, waartegen zij bezwaar maakte. De inspecteur heeft de aanslag verminderd, maar bleef bij zijn standpunt dat de aangekochte percelen geen aanhorigheid vormen. De belanghebbende en haar zuster zijn gezamenlijk eigenaar van een woning en hebben daarnaast twee percelen grond verworven, die zij gebruiken voor het houden van paarden. De inspecteur heeft de rente van de hypothecaire lening die betrekking heeft op deze percelen niet in aftrek toegelaten, omdat hij van mening is dat deze percelen niet als aanhorigheid van de eigen woning kunnen worden aangemerkt.

Het hof heeft vastgesteld dat de strook van 220 m2, die direct naast de eigen woning ligt, wel als aanhorigheid kan worden aangemerkt. De andere percelen, die verder van de woning liggen en door een waterlossing van elkaar zijn gescheiden, zijn door het hof niet als aanhorigheid gekwalificeerd. Het hof oordeelt dat de woning probleemloos functioneerde zonder deze percelen en dat de stelling van de belanghebbende dat de percelen noodzakelijk waren om overlast te voorkomen, niet opgaat. De belanghebbende heeft ook niet kunnen aantonen dat de percelen in de omgeving als aanhorigheid worden aangemerkt.

Het hof concludeert dat de hypothecaire rente die betrekking heeft op de strook en de paardenbak in aftrek kan worden gebracht op het belastbare inkomen. De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de aanslag wordt verminderd en dat de inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak is gedaan op 4 augustus 2006 en is openbaar uitgesproken in Leeuwarden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 539/04 4 augustus 2006
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) over het jaar 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende werd over het jaar 2001 met dagtekening 16 oktober 2003 een aanslag in de IB/PV opgelegd naar een verzamelinkomen van € 30.456, -, waarvan een belastbaar inkomen uit werk en woning en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 28.199, - respectievelijk € 2.257, -.
1.2 Op 18 november 2003 is namens belanghebbende een bezwaarschrift tegen voormelde aanslag ingediend. Bij de bestreden uitspraak van 15 mei 2004 heeft de inspecteur de aanslag verminderd naar een verzamelinkomen van € 29.278, -, waarvan een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.021, - en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.257, -.
1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro forma beroepschrift (met bijlagen) d.d. 28 juni 2004, hetwelk ook op die dag bij het hof is ingekomen. De heer drs. A heeft als gemachtigde van belanghebbende (: de gemachtigde) de motivering (met bijlagen) van het beroep op 23 juli 2004 ingezonden.
1.4 Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden hebben partijen conclusies gewisseld, ingekomen bij het hof op 7 januari 2005 en 4 februari 2005. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 24 juni 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar namens belanghebbende niemand verschenen is. De inspecteur in de persoon van mr. B is wel ter zitting verschenen.
1.5 Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst, waarbij het vooronderzoek is hervat. Op 31 januari 2006 heeft het hof een onderzoek ter plaatse ingesteld, waarbij aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, belanghebbende, de inspecteur en de heer C. Tijdens dit onderzoek heeft de inspecteur een afschrift van de uitspraak van rechtbank Leeuwarden d.d. 14 oktober 2005, kenmerk AWB 05/881, overgelegd. Tegen overlegging daarvan is geen bezwaar gemaakt. Na dit onderzoek heeft de gemachtigde op 20 februari 2006 en op 27 maart 2006 een schriftelijk reactie (met bijlagen) ingestuurd, waarop de inspecteur heeft gereageerd bij schrijven van 12 april 2006, ingekomen op 14 april 2006.
1.6 De mondelinge behandeling is voortgezet ter zitting van 26 juni 2006, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig was de gemachtigde, die een pleitnota heeft overgelegd en voorgelezen. Namens de inspecteur is zonder voorafgaande kennisgeving niemand verschenen. Na de zitting heeft het hof op 4 juli 2006 een bericht van de inspecteur ontvangen ter verklaring van zijn afwezigheid.
1.7 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende en haar zuster hebben in het onderhavige jaar in een woning aan de a-straat 13a te L (de woning), een landelijk gebied, gewoond. De woning vormde voor belanghebbende een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (: de Wet). Belanghebbende en haar zuster zijn, ieder voor de helft, eigenaar van de woning. A-straat 13, waarin de broer van belanghebbende met zijn gezin woont, en a-straat 13a vormen één opstal die ligt op het perceel, kadastraal bekend als gemeente M, sectie H, nummer 0000 met een totale grootte van 1.845 m2 (: perceel 0000).
2.2 Belanghebbende en haar zuster zijn beiden paardenliefhebbers. Als hobby houden zij paarden. Op 6 december 2000 hebben belanghebbende en haar zuster, ieder voor de helft, de eigendom verworven van twee percelen, die nu kadastraal bekend zijn als gemeente M, sectie H, nummer 0001 (: perceel 0001) en als gemeente M, sectie H, nummer 0002 (: perceel 0002). Voor de aankoop werden de paarden van de gezusters D gehouden in een op 6 kilometer afstand gelegen manege, waarvoor huur werd betaald. Na de aankoop hielden de gezusters D hun paarden aan huis.
2.3 Ter verwerving van de twee percelen zijn belanghebbende en haar zuster een hypothecaire lening ad € 74.873,74 aangegaan bij E. Het jaarlijks rentebedrag is € 4.866,79, waarvan (afgerond) € 2.433, - belanghebbende betreft. Het totaalbedrag van de aankoop van de percelen is € 79.665, -, inclusief een bedrag van € 5.382, - aan kosten en belasting.
2.4 Perceel 0001, groot circa 11.685 m2, ligt vlak achter perceel 0000. Perceel 0000, waarvan de grootte circa 15.545 m2 is, ligt op zijn beurt vlak achter perceel 0001. Een deel van perceel 0001, te weten een uitlopende strook van circa 220 m2 (: de strook) ligt direct naast perceel 0000 en werd door de vorige eigenaar, agrariër F, gebruikt als toegangsweg voor zijn grasland, zijnde de percelen 0001 en 0002. Op het vlak achter perceel 0000 deel van perceel 0001 ligt over de gehele breedte van 27 m2 van het perceel een paardenbak ter grootte van 1.215 m2. Direct achter de paardenbak ligt een stuk grond met een breedte van 27 m2 (groot 2.700 m2) begrensd door een bekabelde (schrikdraad)afscheiding, waarachter het restant (groot 7.550 m2) van perceel 0001 ligt dat doorloopt tot aan de waterlossing. Deze waterlossing, waarin zich ook een dam bevindt, scheidt percelen 0001 en 0002 van elkaar. Na de aankoop van de betreffende percelen was de overlast van het gebruik van de voormalige eigenaar van de voormelde strook van 220 m2 als toegangsweg voor (het resterende deel van) perceel 0001 en voor het perceel 0002 verdwenen.
2.5 Bij het vaststellen van de aanslag IB/PV over het jaar 2001 d.d. 16 oktober 2003 heeft de inspecteur dat deel van de rente van de onder 2.3 vermelde lening, dat ziet op de eigendom van de percelen van belanghebbende niet in aftrek toegelaten, omdat hij van mening is dat de percelen 0001 en 0002 niet als aanhorigheid van de eigen woning kunnen worden aangemerkt. Bij de bestreden uitspraak heeft hij dit standpunt gehandhaafd.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 Te dezen is in beroep in geschil het antwoord op de vraag of de door belanghebbende en haar zuster aangekochte percelen behoren te worden aangemerkt als aanhorigheid van de eigen woning.
3.2 Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat de beide percelen aanhorigheden zijn, omdat de percelen dienstbaar zijn aan de woning en omdat het hebben van een ruime hoeveelheid grond gebruikelijk is in de omgeving van L. Ook stelt zij zich op het standpunt dat een latere aankoop van grond niet anders mag worden behandeld dan een gezamenlijke aankoop van een woning met veel grond. Subsidiair vindt zij dat het perceel 0001 als aanhorigheid aangemerkt moet worden. Meer subsidiair is zij van mening dat de strook van 220 m2 en de paardenbak aanhorigheden vormen.
3.3 De inspecteur heeft daartegenover op gronden, gelijk weergegeven in zijn verweerschrift, het standpunt verdedigd dat de percelen 0001 en 0002 geen aanhorigheid vormen. Na het onderzoek ter plaatse d.d. 31 januari 2006 kan hij zich verenigen met de kwalificatie van de strook van 220 m2 als aanhorigheid. Met betrekking tot het resterende deel van perceel 0001 en het gehele perceel 0002 houdt hij onverkort vast aan zijn opvatting, onder meer vanwege de omstandigheid dat de woning probleemloos vele jaren lang zonder de percelen 0001 en 0002 heeft kunnen functioneren als eigen woning.
3.4 Indien de aangekochte percelen aanhorigheden vormen, is in geschil welk bedrag van de lening daaraan moet worden toegerekend. Het geschil spitst zich toe op de vraag welke waarde en welke aankoopkosten aan de verschillende delen van de aangekochte percelen moet worden toegerekend. Belanghebbende vindt dat een bedrag van € 9.796, - en alle aankoopkosten aan de strook en aan de paardenbak moeten worden toegerekend. De inspecteur is van mening dat aan alle onderdelen in verhouding tot hun oppervlakte een gelijk deel van het totale aankoopbedrag ad € 79.665, - moet worden toegerekend.
3.5 Voor een meer uitgebreide onderbouwing van de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken.
4. De rechtsoverwegingen
4.1 Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een aanhorigheid is van belang of de aangekochte percelen behoren bij de eigen woning, daarbij in gebruik zijn en daaraan dienstbaar zijn (Hoge Raad, 16 juli 1993, BNB 1993/281).
4.2 Met betrekking tot de strook van 220 m2 volgt het hof partijen in hun standpunt dat deze een aanhorigheid vormt, nu zij daarbij niet zijn uitgegaan van een rechtens onjuist standpunt.
4.3 Het perceel 0002 is van het perceel 0001 afgescheiden door middel van een waterlossing met dam. Ter zitting van 26 juni 2006 heeft de gemachtigde aangegeven dat belanghebbende en haar zuster dit perceel laten gebruiken door iemand die daarop maïs verbouwt. In ruil daarvoor hooit diegene een deel van het perceel 0001, te weten het deel ter grootte van 10.250 m2 gelegen achter de paardenbak. Onder deze omstandigheden moet het perceel 0002 en voormeld deel van het perceel 0001 aangemerkt worden als afzonderlijke stukken grond, temeer omdat ook gelet op de langgerekte vorm van het betreffende deel van perceel 0001 en van perceel 0002 en op de grootte van perceel 0001 tezamen met perceel 0002 ten opzichte van perceel 0000 niet gezegd kan worden dat zij aanhorigheden zijn in de onder 4.1 vermelde zin. Dit geldt, naar het oordeel van het hof, niet voor de paardenbak, nu die paardenbak bij belanghebbende in gebruik is en bovendien grenst aan de eigenwoning, zodat gezegd kan worden dat de paardenbak daarbij behoort, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is. Hieraan doet niet af de (drog)redenering van de inspecteur dat de woning probleemloos vele jaren lang heeft kunnen functioneren als eigen woning of zijn stelling dat de paardenbak alleen is gerealiseerd voor de hobby van belanghebbende en haar zuster.
4.4 De stelling van belanghebbende dat zij en haar zuster - naar het hof belanghebbende begrijpt - alleen de overlast van de naastgelegen oprit konden wegnemen door de percelen 0001 en 0002 in hun geheel te verwerven maakt het oordeel van het hof niet anders. Dit geldt ook voor de door belanghebbende in het kader van haar beroep op het gelijkheidsbeginsel naar voren gebrachte omstandigheid dat een woning met veel grond gebruikelijk is in de omgeving van L. Immers, niet bekend is of en zo ja waarom, de grond van die woningen voldoet aan de voor de kwalificatie “aanhorigheid” gestelde eisen. Belanghebbende heeft evenmin - tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur - aannemelijk gemaakt dat gronden, die tezamen en tegelijkertijd met de als eigen woning aan te merken opstal zijn gekocht wel door de inspecteur als aanhorigheid worden aangemerkt en nadien verkregen gronden niet.
4.5 Voor zover belanghebbende met haar verwijzing naar de brief van 6 april 2004 van de heer G van de Belastingdienst een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, is het hof van oordeel dat belanghebbende aan de inhoud van deze brief in redelijkheid niet het vertrouwen kan ontlenen dat de inspecteur belanghebbende in haar standpunt zou volgen. Ten tijde van deze brief waren belanghebbende en de inspecteur namelijk nog volop verwikkeld in de bezwaarfase. Bovendien is de brief niet gericht aan belanghebbende of haar gemachtigde, maar aan een collega van de inspectie en wijst de inhoud op een advies aan die collega.
4.6 Het voorgaande leidt ertoe dat het deel van de hypothecaire rente ad € 2.433, - dat ziet op de strook en de paardenbak in aftrek behoort te worden gebracht op het belastbare inkomen uit werk en woning. Ter bepaling van dit bedrag stelt belanghebbende dat voor de strook en de paardenbak een hogere prijs per m2 geldt dan voor de andere delen van de aangekochte percelen. Belanghebbende hanteert vervolgens een waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming van die andere delen van € 2,50 per m2. Het voorgaande komt het hof niet onaannemelijk voor. Aangezien de inspecteur de hoogte van het aldus door belanghebbende berekende aankoopbedrag ad € 9.796, - voor de strook en de paardenbak niet, dan wel onvoldoende bestrijdt, volgt het hof belanghebbende in het door haar berekende bedrag. Het hof volgt haar niet in haar stelling dat alle kosten van de aankoop, te weten € 5.382, -, aan de strook en de paardenbak toegerekend moeten worden. Een met het aankoopbedrag daarvan evenredig deel van de kosten neemt het hof in aanmerking bij de berekening van de aftrekbare rente, te weten een 9.796/74.283 deel (afgerond 710). Het hof stelt vervolgens de in aftrek te brengen rente vast op (9.796 + 710)/79.665 * € 2.433, - = (afgerond) € 321, -, zodat het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld wordt op € 26.700, -. Het verzamelinkomen bedraagt daarmee € 28.957, -.
4.7 De slotsom is dat het beroep ten dele gegrond is.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (: Awb) de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding ter zake van het bezwaar is geen plaats bij ontstentenis van een in artikel 7:15, derde lid, van de Awb bedoeld verzoek. Het hof bepaalt de kosten van de beroepsprocedure op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht ter zake van het beroep op 3 (punten) x 1 (wegingsfactor) x € 322, - = € 966, -. Ter zake van het onderzoek ter plaatse kent het hof reis- en verletkosten vastgesteld op € 114, - toe in verband met de aanwezigheid van belanghebbende. Deze kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag IB/PV 2001 naar een aanslag met een verzamelinkomen van € 28.957, - , bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.700,-- en sparen en beleggen van € 2.257,--;
gelast de Staat der Nederlanden belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 37,- te vergoeden.
veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 1.080, -; en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Gedaan op 4 augustus 2006 door mr. G.M. van der Meer, voorzitter en raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden
op: 9 augustus 2006