ECLI:NL:GHLEE:2006:AY7103

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 1959/02 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.W. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winstverdeling en aftrekposten in de inkomstenbelasting van een vennootschap onder firma

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 14 augustus 2006, staat de winstverdeling van een vennootschap onder firma (VOF) centraal, evenals de aftrekbaarheid van bepaalde kosten in de inkomstenbelasting. De belanghebbende, een accountant en belastingadviseur, heeft samen met zijn echtgenote een VOF opgericht. De winstverdeling is vastgesteld op 30% voor de belanghebbende en 70% voor zijn echtgenote. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze winstverdeling als onzakelijk bestempeld en een winstverdeling van 57% voor de belanghebbende en 43% voor zijn echtgenote voorgesteld. De belanghebbende betoogt dat zijn gezondheidstoestand hem beperkt in zijn productiviteit, wat rechtvaardigt dat hij niet meer dan 30% van de winst ontvangt. Het hof oordeelt dat de winstverdeling onzakelijk is, omdat de werkzaamheden van de belanghebbende substantieel meer waarde vertegenwoordigen dan die van zijn echtgenote. Het hof volgt de inspecteur in zijn voorstel voor een aangepaste winstverdeling.

Daarnaast is er geschil over de aftrekbaarheid van de huurprijs van het woonhuis en energiekosten. De belanghebbende stelt dat deze kosten zakelijk zijn, maar het hof oordeelt dat het woonhuis tot het privé-vermogen behoort en dat de huurprijs niet aftrekbaar is. Wel wordt de aftrekbaarheid van een deel van de energiekosten erkend, omdat deze kosten ook betrekking hebben op de kantoorunit die eigendom is van de belanghebbende.

Verder is er een discussie over de aftrek van rente en ziektekosten. De belanghebbende kan niet aantonen dat de rente die hij heeft opgevoerd als aftrekpost daadwerkelijk is betaald. Wat betreft de ziektekosten kan hij niet voldoende bewijs leveren dat de opgevoerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan voor medische doeleinden. Het hof concludeert dat de aanslag in de inkomstenbelasting moet worden verminderd naar een belastbaar inkomen van ƒ 44.985,-, en dat de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende moet worden veroordeeld.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1959/02 14 augustus 2006
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de eenheid Ondernemingen van de Belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) over het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Met dagtekening 22 februari 2002 is aan belanghebbende een aanslag IB/PV over het jaar 1999 naar een belastbaar inkomen van ƒ 45.240, - opgelegd.
1.2 Op 5 februari 2002 heeft belanghebbende daartegen een bezwaarschrift ingediend.
1.3 Bij de bestreden uitspraak van 24 oktober 2002 heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.4 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro forma beroepschrift (met bijlage), hetwelk op 6 november 2004 bij het hof is ingekomen en is gemotiveerd bij schrijven (met bijlagen) ingekomen op 13 juli 2004.
1.5 Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 14 januari 2005, gehouden te Assen, alwaar aanwezig waren de heer A als gemachtigde van belanghebbende (: de gemachtigde), belanghebbende en zijn echtgenote en namens de inspecteur de heer B. Ter zitting hebben partijen de door hen voorgelezen pleitnota’s overgelegd. Na de zitting op 18 januari 2005 heeft de inspecteur een afschrift van het bezwaarschrift ingezonden, alsmede een afschrift van de betreffende envelop van verzending.
1.6 Vervolgens is op basis van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek heropend en heeft het hof bij brief van 18 februari 2005 aan de inspecteur vragen gesteld. De inspecteur heeft bij brief van 14 maart 2005 de vragen beantwoord, waarop belanghebbende bij brief van 15 april 2005 heeft gereageerd. De inspecteur heeft daarna een stuk d.d. 2 mei 2005 ingestuurd.
1.7 De zaak is opnieuw mondeling behandeld ter zitting van 22 mei 2006, gehouden te Leeuwarden. Van de zijde van belanghebbende waren dezelfde personen aanwezig als op 14 januari 2005. De inspecteur is niet verschenen. Bij brief van 23 mei 2006 heeft hij het hof in kennis gesteld van de reden van zijn afwezigheid.
1.8 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende is accountant en belastingadviseur. Van de USZO/ABP ontvangt hij in het onderhavige jaar (en de jaren daarvoor) een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2.2 Met ingang van 1 januari 1997 zijn belanghebbende en zijn echtgenote een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam “V.O.F. C” (: de VOF).
2.3 De considerans van het vennootschapscontract van de VOF vermeldt het volgende, waarbij met partij A en met partij B de echtgenote respectievelijk belanghebbende worden bedoeld.
“- dat zij sinds 01 januari 1984 met gezamenlijke inspanning een Administratiekantoor en Belastingadviesburo exploiteren voor rekening van partij A, mevrouw D voornoemd.
- dat partij A door o.a. uitbouw van de clientenkring alsmede het feit dat het werk in het algemeen meer aandacht en specifieke deskundigheid gaat vereisen, deze werkzaamheden alleen alsook met hulp van het personeel niet volledig meer kan uitoefenen
- dat partij B, X, reeds lid is van het Nederlands College voor Belastingadviseurs en derhalve gerechtigd is de titel van College Belastingadviseur (CB) te voeren
- Dat het C gevestigd te Vriescheloo, vertegenwoordigd door partij B, de heer X CB, reeds is aangesloten bij E B.V., zijnde een samenwerkingsverband met Registeraccountants en Fiscaal Juristen. (…)
- dat partij B reeds een deel van de diverse zakelijk werkzaamheden heeft waargenomen voor partij A
- dat als gevolg hiervan een deel van de (advies)werkzaamheden reeds een belangrijke taak van vennoot B vereisen
- dat hij als gevolg van deze ontwikkeling zelfstandig deelneemt in de leiding en het beheer van de gehele onderneming
- dat in verband met bovenstaande (reeds daterend van ongeveer eind 1996) feitelijke situatie is besloten het bedrijf met ingang van 1 januari 1997 voor gezamenlijke rekening als vennootschap onder firma te gaan exploiteren.”
2.4 De netto winst van de VOF na aftrek van de over het kapitaal te vergoeden rente is volgens artikel 9 van het vennootschapscontract 30% voor belanghebbende en 70% voor zijn echtgenote. De winst in vorenbedoelde zin bedraagt in het jaar 1999 ƒ 23.990, -. Volgens het vennootschapscontract is bij vorenvermelde winstverdeling rekening gehouden met de uren en met de te verrichten werkzaamheden van belanghebbende.
2.5 De werkzaamheden van de VOF bestaan onder andere uit het coderen en boeken van administraties - door belanghebbende “massawerk” genoemd -, het verzorgen van loonadministraties en het samenstellen van jaarrekeningen. Het coderen en boeken van administraties vormt het grootste deel van de werkzaamheden van de VOF. Deze werkzaamheden verrichten alleen belanghebbendes echtgenote en de enige werkneemster van de VOF, mevrouw F. In een door belanghebbende zelf opgestelde brief d.d. 10 oktober 2001 ten behoeve van de urenverantwoording voor de zelfstandigenaftrek geeft hij aan dat zijn echtgenote voor de VOF 55 productieve uren per week maakt. Belanghebbende zelf daarentegen is 30 uren per week productief, welke uren gemaakt worden tijdens kantooruren, ’s avonds en weekends. Hij is wel per week 35 uren aanwezig op kantoor, maar is vanwege zijn gezondheid niet in staat om die 35 uren productief te zijn. Zijn echtgenote doet van alles - waaronder telefoon aannemen, halen en brengen van administraties, verzorgen van koffie en thee, coderen en boeken van administraties, bijhouden van administratie van de VOF, schoonmaken, kopiëren etc. -, maar houdt zich niet bezig met fiscale zaken. Belanghebbende verzorgt onder meer periodieke aangiften voor de omzetbelasting, de loonheffing en de inkomstenbelasting. Verder controleert hij de opgemaakte jaarrekeningen, heeft hij contact met de belastingdienst en adviseert hij de cliënten van de VOF. Mevrouw F doet ook alles, behalve fiscale zaken.
2.6 De onderneming wordt uitgeoefend in en vanuit een houten kantoorunit, dat gelegen is op het erf van het privé-huurhuis dat door belanghebbende en zijn echtgenote wordt gehuurd en bewoond. De kantoorunit staat los van het woonhuis. De huurprijs van het woonhuis is in het jaar 1999 ƒ 7.491, -. De kantoorunit is eigendom van belanghebbende en/of zijn echtgenote. De kosten van gas, water en elektriciteit (: energiekosten) – welke volgens belanghebbende ƒ 6.780, - bedragen en volgens de inspecteur ƒ 6.335, - - hebben zowel betrekking op het woonhuis als op de kantoorunit.
2.7 In het jaar 2000 is door de inspecteur in de persoon van de heer G een boekenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek betrof de omzetbelasting over de jaren 1995 tot en met 1999 en de inkomstenbelasting 1995 tot en met 1997. Met betrekking tot de jaren 1998 en 1999 waren alleen voorlopige cijfers bekend. Op 24 augustus 2000 zijn de resultaten van het boekenonderzoek met belanghebbende besproken. Blijkens de brief van 31 augustus 2000 van de heer G zijn er met belanghebbende afspraken gemaakt met betrekking tot de huur van het woonhuis en met betrekking tot de energiekosten. Afgesproken is dat 50 percent van de huur zakelijke doeleinden betreft en dat 50 percent van de huur als privé moet worden aangemerkt. Voor de energiekosten is een zakelijk-privé verhouding van 60 percent – 40 percent afgesproken. Bij wijziging van de voor voormelde afspraken geldende uitgangspunten zullen ook de verdelingen gewijzigd worden.
2.8 Na 28 februari 2002 is bij de belastingdienst de aangifte IB/PV over het jaar 1999 van belanghebbende ingekomen. Aangifte is gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 23.971, -. In de aangifte is uitgegaan van een winstaandeel voor belanghebbende van 20 percent. De bij hem in de aangifte in aanmerking genomen huur en energiekosten bedragen 20 percent van ƒ 3.736, - respectievelijk 20 percent van ƒ 2.831,62.
2.9 In de aangifte is eveneens een aftrekpost van ƒ 2.747, - opgenomen, aangeduid als rente. Ook in de jaren 1996 tot en met 1998 wordt dit bedrag als rente ten laste van het inkomen gebracht. Deze rente heeft te maken met een schuld van belanghebbende en van zijn echtgenote aan B.V. H, welke als restschuld is ontstaan na executoriale verkoop in 1984 van een hen in eigendom toebehorende woning. Zij hebben ook een schuld aan I N.V.. Als buitengewone lasten, te weten ziektekosten, is voorts na toepassing van de drempel van ƒ 8.363, - een bedrag van ƒ 7.055, - afgetrokken. Van het in de aangifte opgevoerde totale bedrag aan ziektekosten van ƒ 15.418, - ziet een bedrag van ƒ 8.343, - op diverse ziektekosten.
2.10 Nadat over de aangifte vragen zijn gesteld heeft de inspecteur de aangifte IB/PV gecorrigeerd als volgt:
Bij: winstaandeel 57% in plaats van 20% ƒ 8.877, -;
Bij: huisvestingskosten 57% van ƒ 3.736 (huur)
en 57% van ƒ 809 (energiekosten) ƒ 2.590, -;
Bij: rente van schulden ƒ 2.747, -;
Bij: buitengewone lasten ƒ 7.055, -;
Belastbaar inkomen ƒ 45.240, -
2.11 Op 22 februari 2002 is aan belanghebbende een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 45.240, -. Bij uitspraak op bezwaar is deze aanslag gehandhaafd. In de beroepsfase is namens belanghebbende aangegeven dat het onder 2.9 vermelde bedrag van ƒ 8.343, - dubbeltellingen kent ter grootte van (afgerond) ƒ 1.509. Het resterende bedrag van ƒ 6.834, - ziet voor een deel ad ƒ 767,28 op uitgaven gedaan bij J, voor een deel ad ƒ 3.697,52 op uitgaven gedaan bij DA Drogisterij K en voor een deel van ƒ 2227,54 op bedragen betaald aan deurwaarderskantoren.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 In beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
a. Berust de door belanghebbende voorgestane winstverhouding van 30 percent voor belanghebbende en 70 percent voor zijn echtgenote op zakelijke gronden?
b. Kunnen de huurprijs van het woonhuis en de energiekosten in aftrek komen op de winst uit de onderneming?
c. Heeft belanghebbende recht op aftrek ter zake van rente voor van ƒ 2.747, -?
d. Kunnen de door belanghebbende onder 2.11 gedane uitgaven als buitengewone lasten in aftrek worden gebracht?
3.2 Met betrekking tot het geschilpunt onder a. is belanghebbende van mening dat, alhoewel de door hem uitgevoerde werkzaamheden hoger gekwalificeerd moeten worden dan die van zijn echtgenote, hij geen recht heeft op meer dan 30 percent van de winst. De reden daarvoor is – naar zijn stelling - dat hij door zijn slechte gezondheidstoestand vanaf het aangaan van de VOF nooit in staat is geweest om zodanig productief te zijn dat hij meer kan verdienen dan 30 percent van het voor zijn functie gebruikelijke. Zo noopt zijn gezondheid hem tot regelmatig rusten. Verder doet hij een beroep op het vertrouwensbeginsel door te stellen dat hij erop mocht vertrouwen dat in het boekenonderzoek de winstverdeling op haar fiscale merites zou zijn beoordeeld. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de winstverdeling 30 percent-70 percent onzakelijk is gelet op de aard van de werkzaamheden van belanghebbende en de hoeveelheid daarvan en die van de echtgenote. Hij staat een winstverdeling voor van 57 percent voor belanghebbende en 43 percent voor zijn echtgenote. Het beroep op vertrouwensbeginsel wijst hij van de hand.
3.3 Ter zake van geschilpunt b. is belanghebbende van mening dat conform de afspraak met de belastingdienst terecht in de jaarrekening een bedrag van ƒ 3.736, - als huur bedrijfspand in aftrek is gekomen. Dit geldt ook voor het bedrag van ƒ 2.831,62 als energiekosten. De inspecteur vindt dat de correcties juist zijn. Een beroep op de afspraken wijst hij af met zijn verweer dat het boekenonderzoek beperkt van aard is geweest, namelijk primair gericht op de omzetbelasting, en dat de aard van dit onderzoek met zich brengt dat niet een uitputtend onderzoek zou worden verricht naar de onderliggende gegevens.
3.4 Betreffende de door belanghebbende als rente opgevoerde aftrek van ƒ 2.747, - stelt belanghebbende dat de helft van het op zijn arbeidsongeschiktheiduitkering ingehouden jaarlijkse totaalbedrag van ƒ 5.493,60 naar de eisen van redelijkheid en billijkheid aangemerkt moet worden als rente. De inspecteur bestrijdt dit.
3.5 Ten behoeve van de aftrek van ziektekosten stelt belanghebbende dat de onder 2.11 gedane uitgaven bij J en DA Drogisterij K homeopathische middelen betreffen, die op advies van de heer L, homeopathisch arts, worden gebruikt. Met betrekking tot de uitgaven aan diverse deurwaarderskantoren stelt belanghebbende dat die bedragen geïncasseerd zijn namens diverse zorgverleners. De inspecteur houdt onverkort vast aan zijn standpunt dat voormelde kosten niet in aftrek kunnen komen.
3.6 Voor een meer uitvoerige weergave van de onderbouwing van de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken.
4. De rechtsoverwegingen
Geschilpunt a. : winstverdeling
4.1 Op grond van de vaststaande feiten onder 2.1, 2.2, 2.3 en 2.5 in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat belanghebbende en zijn echtgenote een onzakelijke winstverdeling zijn overeengekomen. Daartoe overweegt het hof dat de door zijn echtgenote ingebrachte onderneming – naar blijkt uit 2.3 - voor een deel steunt op belanghebbendes kennis en vaardigheden. Deze kennis en vaardigheden en de daarbij behorende werkzaamheden moeten – naar tussen partijen niet in geschil is – hoger worden gekwalificeerd dan die van zijn echtgenote, die zich bezighoudt met het “massawerk”. Dit dient dan ook naar het oordeel van het hof in uiting te komen in het winstaandeel. Dit geldt ook voor de ondersteunende werkzaamheden die de echtgenote verricht, zoals schoonmaken, halen en brengen van de administraties en het verzorgen van koffie en thee. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat een onafhankelijke derde onder vergelijkbare omstandigheden bereid zou zijn geweest met zijn echtgenote een firma aan te gaan en een winstverdeling van 30 percent-70 percent te accepteren. Zijn stelling dat hij niet zoveel productieve uren maakt, komt het hof niet aannemelijk voor. De in het beroepschrift opgenomen onderbouwing van de hand van de gemachtigde is in strijd met de door belanghebbende opgestelde brief d.d 10 oktober 2001, waarin hij stelt dat hij per week 30 uren productief is. Dat die weergave van werkzaamheden en uren met verwijzing naar de gezondheidstoestand van belanghebbende niet juist zou zijn, acht het hof niet aannemelijk. De omstandigheid dat in het verliesjaar 1998 belanghebbende in strijd met artikel 9 van de vennootschapsakte een winstverdeling van 50 percent heeft gehanteerd, bevestigt het hof bovendien in zijn oordeel dat aan de overeengekomen winstverdeling onzakelijke motieven ten grondslag hebben gelegen. Nu de door de inspecteur voorgestane winstverdeling meer voor de hand te ligt, zal het hof de inspecteur hierin volgen.
4.2 Ter zake van het vertrouwenbeginsel overweegt het hof dat belanghebbende niet erop mocht vertrouwen dat de overeengekomen winstverdeling van 30 percent-70 percent in het boekenonderzoek op haar fiscale merites was beoordeeld. Redengevend hiervoor is dat het boekenonderzoek primair de omzetbelasting van de VOF betrof. De winstverdeling voor de inkomstenbelasting was daarvoor niet van zodanig belang dat zij niet aan de aandacht van de heer G kon zijn ontsnapt. Bovendien heeft - naar de onbetwiste stelling van de inspecteur - ter zake van de winstverdeling de controlerend ambtenaar gewoonweg aansluiting gezocht bij hetgeen in de jaarrekeningen over 1997 en over 1998 daarover was opgenomen (in 1997: 30 percent - 70 percent, in 1998: 50 percent - 50 percent), zodat in die gegeven omstandigheden bij belanghebbende geen rechtens te beschermen vertrouwen kan zijn gewekt over een inhoudelijke beoordeling van de door belanghebbende voorgestane winstverdeling.
Geschilpunt b.: huisvestingskosten
4.3 Vast staat dat de onderneming wordt uitgeoefend in en vanuit een houten kantoorunit, dat gelegen is op het erf van het privé-huurhuis van belanghebbende en zijn echtgenote. Belanghebbende en zijn echtgenote bewonen dit huis. Verder staat vast dat deze kantoorunit losstaat van het woonhuis en dat de kantoorunit eigendom is van belanghebbende en/of zijn echtgenote. Uit hetgeen belanghebbende naar voren brengt blijkt geenszins dat (een deel van) het huurhuis uitsluitend of nagenoeg uitsluitend zakelijk wordt aangewend, zodat met in achtneming van de hiervoor geschetste omstandigheden naar het oordeel van het hof het woonhuis tot het verplichte privé-vermogen moet worden gerekend. De huurprijs kan dan ook onder geen beding in aftrek komen op het resultaat van de onderneming. Het hof ziet geen aanleiding om belanghebbendes beroep op door de onder 2.7 omschreven afspraak te honoreren, nu de litigieuze aftrek zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende redelijkerwijs haar onjuistheid had kunnen en moeten beseffen. Dat belanghebbende deze onjuistheid reeds beseft blijkt uit zijn beroepschrift, waarin hij stelt dat het tot de kosten gerekende deel van de huur van de privé-woning bij hem niet aftrekbaar is. Deze stelling trekt hij later evenwel in.
4.4 Het hof honoreert wel het beroep van belanghebbende op de onder 2.7 omschreven afspraak met betrekking tot de energiekosten. Het verweer van de inspecteur dat het boekenonderzoek een beperkte opdracht betrof, te weten alleen een onderzoek naar de omzetbelasting, en dat voor de controlerend ambtenaar slechts de conceptjaarrekeningen over 1998 en 1999 voor handen waren maakt niet dat die afspraak niet tot stand is gekomen en dat belanghebbende daaraan geen rechtens te beschermen vertrouwen kan ontlenen. De inspecteur heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de voor voormelde afspraak geldende uitgangspunten zijn gewijzigd, waardoor de afspraak niet meer zou gelden. Het beroep is in zoverre gegrond. Het hof staat een aftrek van 57 percent van ƒ 809, - toe, namelijk (afgerond) ƒ 461, -.
Geschilpunt c.: rente
4.5 Naar het oordeel van het hof rust bij belanghebbende last om aannemelijk te maken dat in het jaar 1999 aan de onder 2.9 vermelde financieringsmaatschappijen bedragen van rente zijn betaald, ter beschikking zijn gesteld of dat die bedragen verrekend of rentedragend zijn geworden. Hierin slaagt hij met hetgeen aandraagt niet, omdat de stukken die hij overlegt op andere jaren betrekking hebben. Evenmin maakt hij tegenover de betwisting daarvan door de inspecteur aannemelijk dat omtrent de in de aangifte opgevoerde rentepost van ƒ 2.747, - een afspraak bestaat met de belastingdienst.
Geschilpunt d.: ziektekosten
4.6 Naar het bepaalde in artikel 46, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 worden – voor zover hier van belang - als uitgaven ter zake van ziekte uitsluitend aangemerkt de daarmede verband houdende uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, met in begrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen.
4.7 Aangezien belanghebbende aftrek van ziektekosten claimt, heeft hij daarvan – bij betwisting door de inspecteur – naar het oordeel van het hof de bewijslast. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de door hem gedane uitgaven bij J en DA Drogisterij K als buitengewone lasten aftrekbaar zijn, overlegt belanghebbende een verklaring van de heer L, een homeopathisch arts, die aangeeft dat de op de bijgaande lijst vermelde homeopathische medicijnen op zijn advies en met zijn medeweten worden gebruikt door de familie X. Die lijst is opgemaakt door de heer M van DA Drogisterij K. De lijst heeft als aanhef het volgende: “Door de familie X, a-weg 5, 0000 YY te Z worden/werden onderstaande Homeopathische Geneesmiddelen gebruikt en gekocht in 2001 en 2000 alsook de voorgaande jaren bij de DA Drogisterij K te N, waarvoor vervolgens dan een nota werd opgemaakt.” Daarbij heeft belanghebbende diverse nota’s met vermelding van data in het jaar 1999 van DA Drogisterij K overgelegd, die slechts vermelden “homeopathische geneesmiddelen” met daarachter een bedrag. Met het voorgaande heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij in het jaar 1999 de in de lijst door de heer L aangegeven homeopathische medicijnen heeft aangeschaft. Bovendien betwijfelt het hof of alle op de lijst als homeopathische medicijnen aangeduide middelen homeopathische medicijnen zijn en/of naar de opvatting van homeopathische artsen hier ten lande als medicijnen worden aangewend en niet voor andere doeleinden worden gebruikt. Hiervoor verwijst het hof naar de op de lijst vermelde middelen zoals “hoestdranken”, “Rennies”, “Kukident”, “Otrivin” en “Panadol”. Met betrekking tot de uitgaven bij J zeggen voormelde verklaring en lijst niets en is evenmin iets anders overgelegd, zodat omtrent die uitgaven geenszins zekerheid kan worden verkregen of deze uitgaven in het jaar 1999 aangeschafte homeopathische medicijnen betreffen. Ter zake van de aan de deurwaarderskantoren betaalde bedragen in het jaar 1999 heeft belanghebbende slechts aannemelijk gemaakt dat een deel van het bedrag ad ƒ 622,54 dat in 1999 is betaald aan Gerechtsdeurwaarders O ziet op de kosten van zorgverlener Fa-med. Dit deel kan ten hoogste gesteld worden op ƒ 39,74, welk bedrag vervolgens niet leidt tot een in aftrek te brengen bedrag aan ziektekosten aangezien het drempelbedrag niet wordt overschreden.
4.8 De slotsom is dat het beroep gelet op het vermelde onder 4.4 als gegrond moet worden beoordeeld, waarbij het hof acht slaat op het uitdrukkelijke verzoek van de inspecteur om interne compensatie toe te passen voor de in de jaarrekening 1999 en in de aangifte – naar tussen partijen niet in geschil is - ten onrechte in aftrek gebrachte kantinekosten. De correctie van de interne compensatie bedraagt 57 percent van ƒ 363, -, te weten ƒ 206, -. Het hof zal de aanslag IB/PV over 1999 vervolgens verminderen naar een aanslag met een belastbaar inkomen van ƒ 44.985, -.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof bepaalt de kosten ter zake van het beroep op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op 3 (punten) x 1 (wegingsfactor) x € 322, - = € 966, -, welke kosten de Staat der Nederlanden dient te dragen.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag IB/PV 1999 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 44.985, -; en
gelast de Staat der Nederlanden belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 29,- te vergoeden.
veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 966, -; en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Gedaan op 14 augustus 2006 door mr. F.J.W. Drion, voorzitter en raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden
op: 28 augustus 2006