ECLI:NL:GHLEE:2006:AY7976

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000520-06
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Deuring
  • J. Aalders
  • M. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na toediening van kalmeringsmiddelen en kaal scheren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 8 september 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte was eerder vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. De zaak betreft de toediening van slaap- en kalmeringsmiddelen aan het slachtoffer, gevolgd door het kaal scheren van deze persoon. Het hof heeft vastgesteld dat er een zekere ongerijmdheid bestaat tussen het voornemen om iemand kaal te scheren en het voornemen om die persoon om het leven te brengen. Het hof oordeelt dat de verdachte niet willens en wetens op de dood van het slachtoffer of op zwaar lichamelijk letsel heeft gericht. Het bewijs voor opzet in niet-voorwaardelijke vorm kan niet worden ontleend aan de uitingen van de verdachte na het incident, aangezien zij ten tijde van die uitlatingen onder invloed van middelen was en in een boze en geagiteerde stemming verkeerde. Het hof concludeert dat niet bewezen kan worden dat de verdachte zich blootstelde aan een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De gedragingen van de verdachte en haar medeverdachte zijn niet zodanig dat daaruit kan worden afgeleid dat de verdachte welbewust de kans op de koop toe heeft genomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden of zwaar letsel zou oplopen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover aan hoger beroep onderworpen en spreekt de verdachte vrij van het ten laste gelegde.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000520-06
Arrest van 8 september 2006 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden
van 2 maart 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Overijssel, PIV HvB Zwolle te Zwolle,
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. C. Grondsma, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en veroordeeld voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Omvang van het hoger beroep
De advocaat-generaal heeft medegedeeld dat het hoger beroep zich beperkt tot de vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt - voor zover voor dit hoger beroep van belang - geacht hier te zijn overgenomen.
Vrijspraak
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de navolgende feiten vast.
Verdachte heeft in de ochtend van 24 oktober 2005 met haar medeverdachte [medeverdachte] besproken dat zij [slachtoffer] die middag slaap- c.q. kalmeringsmiddelen zouden toedienen en haar vervolgens zouden kaalscheren. Verdachte heeft zich daarop met een ten behoeve van haarzelf afgegeven (herhalings)recept naar een apotheek begeven en aldaar 20 tabletten van het slaap- c.q. kalmeringsmiddel Oxazepam 10 mg en 10 tabletten van het gelijksoortige middel Temazepam 10 mg verstrekt gekregen. Ook heeft zij bij een vriendin een tondeuze geleend.
In de middag van 24 oktober 2005 heeft [slachtoffer] zich volgens afspraak op enig moment vervoegd bij de toenmalige woning van verdachte te [plaats]. Samen met [slachtoffer] hebben verdachten daar een film bekeken, waarbij of waarna verdachte op enig moment in de keuken een glas heeft gevuld met cola. Daaraan heeft verdachte 22 pillen Oxazepam en/of Temazepam toegevoegd. Verdachte heeft dit glas vervolgens aan [slachtoffer] gegeven.
[slachtoffer] heeft van de met genoemde pillen vermengde cola gedronken. Toen ze desondanks 'helder' bleef, hebben verdachten haar handen en voeten vastgebonden. Omdat ze schreeuwde, hebben ze bovendien een prop - bestaande uit papier en een panty - in haar mond gestopt. Deze panty heeft verdachte op dat moment van boven gehaald. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens met de geleende tondeuze kaalgeschoren. Hierna is zij door medeverdachte [medeverdachte] losgemaakt, heeft de woning verlaten en is naar het huis van haar moeder gegaan.
Politiepersoneel heeft [slachtoffer] op 24 oktober 2005 om 16.35 uur in de woning van haar moeder aangetroffen. Gezien is dat zij aldaar in het toilet had gebraakt. Per ambulance is zij overgebracht naar het ziekenhuis in [plaats], alwaar zij gedurende één nacht opgenomen is geweest. In dit ziekenhuis is zij op enig moment - tussen haar opname op 24 oktober 2005 en 25 oktober 2005, 9.34 uur - op enige wijze onderzocht. Hierbij zijn geen sporen van vergiftiging aangetroffen, noch aanwijzingen gevonden dat zij 'agressieve' vloeistoffen had binnengekregen.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof het navolgende.
Het hof kan niet vaststellen vanaf welk tijdstip en hoe lang [slachtoffer] op 24 oktober 2005 in de toenmalige woning van verdachte in [plaats] heeft verbleven. Het hof kan evenmin vaststellen op welk tijdstip (ongeveer) zij de met 22 pillen Oxazepam en/of Temazepam vermengde cola heeft (op)gedronken. Ook kan niet vastgesteld worden hoe lang zij vastgebonden heeft gezeten en gedurende welke periode daarvan zij tevens een prop in haar mond heeft gehad.
Het hof acht niet aannemelijk dat [slachtoffer] - naast de slaap- c.q. kalmeringsmiddelen - ook (medicinale) alcohol, bleekmiddel en/of andere schoonmaakmiddelen zijn toegediend. Het dossier bevat daarover onvoldoende vaststaande (medische) gegevens. Gerelateerd is slechts dat er bij enig onderzoek van [slachtoffer] in het ziekenhuis geen tekenen van 'agressieve' stoffen zijn aangetroffen.
Het hof kan niet vaststellen hoeveel van de 22 pillen Oxazepam en/of Temazepam of hoeveel werkzame bestanddelen daarvan [slachtoffer] daadwerkelijk heeft binnengekregen. Het dossier bevat daarover onvoldoende vaststaande (medische) gegevens. Gerelateerd is slechts dat er bij enig onderzoek van [slachtoffer] in het ziekenhuis geen sporen van vergiftiging zijn aangetroffen.
Het hof tekent bij voornoemde ziekenhuisonderzoeken aan dat niet is gerelateerd welke onderzoeken zijn verricht, noch naar welke stof(fen) is gezocht, noch op welke tijdstippen de onderzoeken hebben plaatsgevonden. Het hof overweegt daarbij ook dat het dossier geen enkele informatie bevat over de lichamelijke gesteldheid van [slachtoffer] ten tijde van het toedienen van de slaap- c.q. kalmeringsmiddelen.
Het hof kan tot slot niet vaststellen of en op welke wijze verdachten de prop, bestaande uit papier en een panty, niet slechts in de mond van [slachtoffer] hebben gestopt, maar ook met behulp van een panty en/of tape verder op of aan haar gezicht en/of hoofd hebben vastgemaakt. Nu ook de verschillende verklaringen uit het dossier en ter terechtzitting afgelegd daarover geen uitsluitsel geven, volgt daaruit naar het oordeel van het hof dat ook niet vastgesteld kan worden of en in hoeverre de (mogelijke) bevestiging van de prop de ademhaling van [slachtoffer] heeft beïnvloed.
Op grond van het voorgaande en mede gelet op het feit dat er een zekere ongerijmdheid bestaat tussen het (in casu uitgevoerde) voornemen iemand kaal te scheren en het voornemen die persoon om het leven te brengen, is het hof van oordeel dat verdachte de haar verweten gedragingen niet willens en wetens op de dood van het slachtoffer of op zwaar lichamelijk letsel heeft gericht.
Het bewijs voor opzet in niet-voorwaardelijke vorm kan naar het oordeel van het hof evenmin (zonder meer) worden ontleend aan de uitingen die verdachte volgens diverse getuigenverklaringen na afloop van het incident heeft gedaan, nu het hof aannemelijk acht dat zij ten tijde van die uitlatingen onder invloed van middelen was en (mede daardoor) in een boze en geagiteerde stemming verkeerde.
Het hof acht evenmin bewezen dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] ten gevolge van haar gedragingen zou overlijden en dat zij die kans bewust heeft aanvaard. De door het hof vastgestelde gedragingen van verdachte en haar medeverdachte zijn naar het oordeel van het hof niet zodanig dat reeds uit hun aard kan worden afgeleid dat verdachte welbewust de kans op de koop toe heeft genomen dat [slachtoffer] daardoor het leven zou laten of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit klemt temeer nu het hof, zoals voormeld, signaleert dat er een zekere ongerijmdheid bestaat tussen het (in casu uitgevoerde) voornemen iemand kaal te scheren en het voornemen die persoon om het leven te brengen.
Bovendien is het hof van oordeel dat op grond van de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden niet bewezen kan worden dat de kans op het ten laste gelegde gevolg aanmerkelijk is geweest, met name niet nu het hof niet heeft kunnen vaststellen hoeveel slaap- c.q. kalmeringsmiddelen of werkzame bestanddelen daarvan [slachtoffer] door het toedienen door verdachte daadwerkelijk in haar lichaam heeft gekregen, noch of en op welke wijze de prop in haar mond (verder) door verdachten is bevestigd.
Het hof overweegt daarbij dat het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 november 2005, en de aanvulling daarop, d.d. 14 februari 2006, niet redengevend zijn voor het vaststellen van de aanmerkelijkheid van de kans op een dodelijke afloop of op zwaar lichamelijk letsel, nu in beide rapporten wordt uitgegaan van een verdergaand samenstel van onder meer toegediende stoffen en door verdachten verrichte uitvoerings-handelingen, dan in het voorgaande door het hof is vastgesteld.
Het hof acht op grond van al het voorgaande niet bewezen hetgeen onder 1 primair en subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Deuring, voorzitter, mr. Aalders en mr. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, in tegenwoordigheid van Schwerzel als griffier, zijnde mr. Aalders voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.