ECLI:NL:GHLEE:2006:AY7991

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
500336
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Kuiper
  • A. Zandbergen
  • H. Hidma
  • M. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onverschuldigde betaling en fiscale verplichtingen tussen Bosman & Bosman en [geïntimeerde]

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Bosman & Bosman tegen een vonnis van de rechtbank Assen, waarin de vorderingen van Bosman & Bosman zijn afgewezen en de reconventionele vordering van [geïntimeerde] is toegewezen. De zaak betreft een geschil over de betaling van loon en de daaruit voortvloeiende fiscale verplichtingen. [geïntimeerde] was van 1 juni 1993 tot 19 juni 1995 in dienst bij Bosman & Bosman, maar er ontstond een achterstand in de betaling van zijn loon. Na een eerdere rechtszaak en een schikking, heeft [geïntimeerde] een bedrag van ƒ 70.000,-- ontvangen, maar de fiscus legde hem een aanslag op voor het jaar 1996, waartegen hij bezwaar maakte. Bosman & Bosman heeft in kort geding een voorschot gevorderd op de belastingaanslag, wat leidde tot een betaling van € 12.174,80 aan [geïntimeerde]. In de bodemprocedure vorderde Bosman & Bosman terugbetaling van dit bedrag, stellende dat het onverschuldigd was betaald. Het hof oordeelt dat Bosman & Bosman verantwoordelijk is voor de gevolgen van de te late betaling van het loon en dat zij niet kan afschuiven op [geïntimeerde]. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt Bosman & Bosman in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 6 september 2006
Rolnummer 0500336
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
h.o.d.n. Bosman & Bosman De Verzekeraar,
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna (in enkelvoud) te noemen: Bosman & Bosman,
procureur: mr P.R. van den Elst,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in het incident, uitgesproken op 8 september 2004 door de rechtbank Assen en - na verwijzing - in het vonnis uitgesproken op 4 april 2005 door de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 28 juni 2005 is door Bosman & Bosman hoger beroep ingesteld van laatstgenoemd vonnis d.d. 4 april 2005 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 13 juli 2005.
Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"bij arrest, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de
rechtbank te Assen, sector Kanton, locatie Assen van 4 april 2005 gewezen tussen
appellante als eiseres in conventie en gedaagde in reconventie en gerequireerde als
gedaagde in conventie en eiser in reconventie te vernietigen en, opnieuw rechtdoende,
de vorderingen van appellante in conventie alsnog toe te wijzen en de vorderingen van
gedaagde in reconventie alsnog af te wijzen althans hem deze geheel te ontzeggen, als
het Hof in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van gerequireerde in
de kosten van het geding in beide instanties."
Bosman & Bosman heeft een memorie van grieven genomen.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"om, uitvoerbaar bij voorraad, Bosman & Bosman in het door haar ingestelde hoger
beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans het vonnis van de Rechtbank Assen, sector
kanton, locatie Assen d.d. 5 april 2005 gewezen tussen partijen met zaak/rolnummer
145411 CV EXPL 04-3015 te bekrachtigen zonodig onder verbetering c.q. aanvulling
van de gronden, met veroordeling van Bosman & Bosman in de kosten van de procedure
in hoger beroep."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De beoordeling
1. Nu de weergave door de kantonrechter van de vaststaande feiten in rechtsover-weging 2 in het aangevallen vonnis van 4 april 2005 noch door grieven noch anderszins is bestreden, zal ook in hoger beroep van die feiten worden uitgegaan.
2. Het gaat in dit geding - samengevat - om het volgende.
2.1. [geïntimeerde] is van 1 juni 1993 tot en met 19 juni 1995 op basis van een arbeidsovereen-komst bij Bosman & Bosman werkzaam geweest. Gedurende het dienstverband is achterstand ontstaan in de betaling door Bosman & Bosman van het aan [geïntimeerde] toekomende loon en overige emolumenten. [geïntimeerde] heeft Bosman & Bosman ter zake hiervan op 4 juli 1995 gedagvaard voor de kantonrechter te Groningen. In deze procedure - met zaak/rolnummer: 36715/CG EXPL 95-5326 - hebben partijen voor een gedeelte van de vordering een schikking getroffen, terwijl voorts Bosman & Bosman bij vonnis van 12 juni 1996 is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van de in het dictum van dat vonnis genoemde (merendeels) netto-bedragen.
2.2. Partijen hebben nadien een minnelijke regeling getroffen in die zin dat Bosman
& Bosman tegen finale kwijting een bedrag van ƒ 70.000,-- netto aan [geïntimeerde] betaalt. De regeling is neergelegd in de brief van de gemachtigde van [geïntimeerde] d.d.
13 augustus 1996 en houdt - onder meer - in dat het bedrag van ƒ 70.000,-- en de reeds betaalde bedragen netto bedragen zijn en dat Bosman & Bosman daarnaast als werkgever aan zijn fiscale verplichtingen dient te voldoen.
2.3. Bosman & Bosman heeft genoemd bedrag van ƒ 70.000,-- aan [geïntimeerde] betaald. Voorts heeft [geïntimeerde] op basis van eerdergenoemd vonnis van de kantonrechter van 12 juni 1996 via een executoriaal beslag onder een verzekeringsportefeuille van Bosman & Bosman een bedrag van ƒ 38.516,51 geïncasseerd. [geïntimeerde] heeft van deze netto ontvangsten aangifte gedaan bij de belastingdienst in het kader van de inkomstenbelasting 1996.
2.4. De fiscus heeft voor het jaar 1996 [geïntimeerde] een aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen opgelegd, waartegen [geïntimeerde] bezwaar heeft gemaakt en vervolgens beroep heeft ingesteld bij de belastingkamer van dit hof.
2.5. [geïntimeerde] heeft bij brief van 18 februari 2000 aan Bosman & Bosman meegedeeld dat de belastingdienst van oordeel is dat hij over het door Bosman & Bosman uitbetaalde nettobedrag nog belasting verschuldigd is en dat hij dit bedrag op Bosman & Bosman zal verhalen indien de fiscus zijn standpunt handhaaft.
1.6. Nadat de belastingkamer van dit hof bij uitspraak van 4 augustus 2003 de te verrekenen loonheffing over 1996 op ƒ 31.310,-- heeft vastgesteld, heeft de fiscus bij brief van 25 september 2003 aan [geïntimeerde] meegedeeld dat de aanslag inkomsten-belasting 1996 nog euro 11.584,60 bedraagt en hem verzocht dit bedrag te betalen. [geïntimeerde] heeft Bosman & Bosman in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter te Groningen ter zake van betaling bij wijze van voorschot van het bedrag van bedoelde aanslag. Een door Bosman & Bosman gevraagd uitstel van de zitting van dit kort geding is door [geïntimeerde] geweigerd. Bij vonnis van 12 november 2003 heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. Ter uitvoering van dat kortgedingvonnis heeft Bosman & Bosman een bedrag van euro 12.174,80 (inclusief proceskosten) aan [geïntimeerde] betaald.
1.7. In deze bodemprocedure heeft Bosman & Bosman terugbetaling gevorderd van laatstgenoemd bedrag, primair op grond van de stelling dat zij onverschuldigd betaald heeft en subsidiair op grond van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde].
1.8. [geïntimeerde] heeft de vordering betwist en in reconventie gevorderd betaling door Bosman & Bosman van een bedrag van euro 2.244,48 met rente en kosten, ter zake van door Bosman & Bosman nog verschuldigde loonheffing 1996.
1.9. De kantonrechter heeft bij vonnis waarvan beroep de conventionele vordering van Bosman & Bosman afgewezen en de reconventionele vordering van [geïntimeerde] toegewezen.
3. Bosman & Bosman heeft het vonnis waarvan beroep met een tiental grieven bestreden. De grieven omvatten alle relevante aspecten van het geschil dat partijen verdeeld houdt, zodat ervan moet worden uitgegaan dat het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof is voorgelegd. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. De vordering van Bosman & Bosman is primair gestoeld op onverschuldigde betaling van het bedrag van euro 12.174,80 aan [geïntimeerde]. Voor het slagen van een vordering op grond van onverschuldigde betaling is vereist dat sprake is van
de betaling aan een ander zonder dat daarvoor een rechtsgrond bestaat
(art. 6:203 BW).
5. Niet in geschil is dat Bosman & Bosman gehouden was alle verplichtingen jegens de fiscus en de bedrijfsvereniging te voldoen die uit het dienstverband tussen partijen voortvloeiden. Eveneens is niet in geding dat Bosman & Bosman tijdens het bestaan van de arbeidsovereenkomst aan [geïntimeerde] een te laag netto loon heeft uitbetaald. Volgens haar heeft zij aan de fiscus en de bedrijfsvereniging destijds wel afdrachten gedaan over het overeengekomen loon, om welke reden over de nabetalingen in 1996 volgens haar geen verdere belasting en premies verschuldigd waren. Bosman & Bosman veronderstelt dat aan [geïntimeerde] in 1996 een "naheffing" is opgelegd omdat hij in dat jaar ook andere inkomsten heeft genoten dan uit die uit het dienstverband met Bosman & Bosman.
6. Het hof oordeelt dat de gevolgen van de te late betaling van het loon voor rekening van Bosman & Bosman dienen te komen. Indien de stelling van Bosman & Bosman aangaande de afdrachten juist is, dan heeft zij over de jaren tot 1995 teveel loonbelasting afgedragen, namelijk over een hoger loon dan feitelijk werd uitbetaald. Vaststaat dat Bosman & Bosman over de nabetaling in 1996 geen belasting en premies heeft ingehouden (behoudens een nageheven bedrag van
ƒ 5.306,--, waarmee de belastingkamer van dit hof rekening heeft gehouden). Het hof verenigt zich met de uitleg door de kantonrechter van de schikkingsovereen-komst als neergelegd in de brief van de gemachtigde van [geïntimeerde] d.d. 13 augustus 1996 (rechtsoverwegingen 5.8 en 5.9 van het beroepen vonnis) dat Bosman & Bosman gehouden was de belasting en premies over het overeengekomen bedrag te voldoen. Als de daarmee gemoeide bedragen in 1996 groter waren dan het bedrag dat Bosman & Bosman had moeten afdragen indien tijdig het juiste loon was uitbetaald, dan komt dit naar 's hofs oordeel voor rekening van Bosman & Bosman. Eveneens was het aan Bosman & Bosman om zo mogelijk met de fiscus tot overeenstemming te komen over verrekening van mogelijk te veel afgedragen loonbelasting en premie over de periode tot 1995 en de nabetaling in 1996. Dat zij dat niet gedaan heeft, kan Bosman & Bosman niet afwentelen op [geïntimeerde].
7. Hieruit volgt dat [geïntimeerde] met recht van Bosman & Bosman heeft gevorderd dat zij alsnog de verschuldigde belasting en premie zou voldoen, zodat geen sprake is van onverschuldigde betaling.
8. Subsidiair heeft Bosman & Bosman betoogd dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door:
a. Bosman & Bosman niet te laten interveniëren in de door [geïntimeerde] geëntameerde procedure voor de belastingkamer van het hof;
en
b. Bosman & Bosman geen uitstel te verlenen in de kortgedingprocedure vermeld in rechtsoverweging 2.6.
9. Het hof overweegt dat [geïntimeerde] bij brief van 18 februari 2000 Bosman & Bosman ervan in kennis heeft gesteld dat de belastingdienst van mening is dat over het netto uitbetaalde bedrag nog belasting verschuldigd zou zijn en dat, indien de belastingdienst in haar standpunt mocht persisteren, het bedrag integraal op Bosman & Bosman zou worden verhaald.
Dat Bosman & Bosman deze brief kennelijk slechts voor kennisgeving heeft aangenomen moet voor haar risico blijven. Het lag immers, uitgaande van de eigen stellingen van Bosman & Bosman, minst genomen voor de hand dat zij [geïntimeerde] c.q. de belastingdienst dan zou berichten dat volgens haar aan alle loonheffingsverplichtingen was voldaan. Nu van de zijde van Bosman & Bosman geen enkele reactie is gevolgd op genoemde brief van [geïntimeerde], kan laatstgenoemde niet met vrucht worden tegengeworpen zonder medeweten van Bosman & Bosman bezwaar te hebben gemaakt en beroep te hebben ingesteld tegen de betreffende aanslag van de belastingdienst. Bosman & Bosman kon immers geacht worden op de hoogte te zijn van het geschil tussen [geïntimeerde] en de fiscus en had desgewenst daarin kunnen interveniëren.
Het hof voegt daaraan nog toe dat, nu het ervoor moet worden gehouden dat de aanslag loonbelasting/premies volksverzekering 1996 geheel uit het dienstverband voortvloeien, zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt - ook niet valt in te zien dat Bosman & Bosman schade heeft geleden doordat zij niet als belanghebbende in de procedure tussen [geïntimeerde] en de fiscus is opgetreden.
10. Ten aanzien van het verwijt dat in de kortgedingprocedure geen uitstel is verleend, overweegt het hof dat Bosman & Bosman dit uitstel wensten om de brief van de belastingdienst van 26 november 2003 als bewijs aan de kanton-rechter te kunnen overleggen. In deze brief meldt de fiscus dat Bosman & Bosman in de jaren 1993-1995 de aangiften loonbelasting/aanslagen loonbelasting heeft voldaan. Nu uit het voorgaande volgt dat deze brief geen betekenis heeft voor de
te betalen belasting en premies over de nabetaling in 1996, treft het aan [geïntimeerde] geuite verwijt geen doel, wat van dat verwijt overigens ook zij.
11. Het hof is derhalve van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd tot onrechtmatig handelen zijdens [geïntimeerde], zodat ook de subsidiaire grondslag de vordering van Bosman & Bosman niet kan schragen.
12. Het verweer van Bosman & Bosman tegen de reconventionele vordering van [geïntimeerde] komt hierop neer dat zij, met verwijzing naar al hetgeen in conventie is aange-voerd, van mening is niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd te zijn. Deze vordering is voor het overige niet bestreden.
Het betoog van Bosman & Bosman ter zake de vordering in conventie in hoger beroep treft blijkens het hiervoor overwogene geen doel, zodat daarmee ook het lot van het verweer tegen de reconventionele vordering is bezegeld.
13. Bosman & Bosman heeft weliswaar in hoger beroep nog bewijs van haar stellingen aangeboden, doch dit bewijsaanbod wordt, als - zoals uit het voorgaande blijkt - voor de beoordeling van het geding niet relevant, gepasseerd.
Slotsom
14. De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
Bosman & Bosman zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld (1 procespunt, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Bosman & Bosman in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op euro 244,-- aan verschotten en euro 894,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Kuiper, voorzitter, Zandbergen en Hidma, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 6 september 2006.