ECLI:NL:GHLEE:2006:AY9569

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600023
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kuiper
  • A. Breemhaar
  • J. Zandbergen
  • M. Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en causaal verband in vastgoedtransactie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, hebben appellanten Centavos B.V. en Vastgoed Investment Groningen B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als Centavos c.s.) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De rechtbank had geoordeeld dat De Rijnlandse Hypotheekbank B.V. niet onrechtmatig had gehandeld jegens Centavos c.s. in verband met een bod van Centavos op onroerende zaken ter hoogte van € 780.000,-. De Rijnlandse had dit bod weliswaar aanvaard, maar weigerde de acceptatie gestand te doen. Centavos c.s. stelden dat deze weigering hen schade had berokkend, maar de rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband was tussen de gestelde wanprestatie en de schade die Centavos c.s. claimden.

Het hof bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat voor toewijzing van de gewijzigde vordering van Centavos c.s. vereist was dat vaststond dat De Rijnlandse onrechtmatig had gehandeld en dat dit onrechtmatig handelen ook daadwerkelijk schade had veroorzaakt. Het hof concludeerde dat Centavos c.s. onvoldoende feiten en omstandigheden hadden aangevoerd om te onderbouwen dat De Rijnlandse onrechtmatig had gehandeld. De grieven van Centavos c.s. werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij Centavos c.s. ook werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van een causaal verband tussen de gestelde wanprestatie en de schade, en dat de rechter vrij is in de selectie van feiten die relevant zijn voor de beoordeling van het geschil. De zaak illustreert ook de complexiteit van vastgoedtransacties en de juridische verantwoordelijkheden van betrokken partijen.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 oktober 2006
Rolnummer 0600023
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. Centavos B.V.,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen Centavos,
2. Vastgoed Investment Groningen B.V.,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen VIG,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: Centavos c.s.,
procureur: mr J.V. van Ophem,
tegen
1. De Rijnlandse Hypotheekbank B.V.,
gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen: De Rijnlandse,
procureur: mr G. Machiels,
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 2],
hierna te noemen: [geïntimeerde 2],
procureur: mr P.R. van den Elst,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: De Rijnlandse c.s.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis gewezen in de hoofdzaak met registratienummer 69498/HAZA 04-05 tussen Centavos c.s. als eisers en [betrokkene 1 en betrokkene 2], alsmede De Rijnlandse c.s. als gedaagden en in de vrijwaringszaak met registratienummer 72267/HAZA 04-456 tussen [betrokkene 1 en betrokkene 2] als eisers en De Rijnlandse als gedaagde, uitgesproken op 2 november 2005 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploten van 24 november 2005 is in de hoofdzaak door Centavos c.s. hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis voor zover gewezen tussen Centavos c.s. en De Rijnlandse c.s., met dagvaarding van De Rijnlandse c.s. tegen de zitting van 11 januari 2006.
Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis, op 2 november 2005 onder zaaknummer 69498/HA ZA 04-45, door de Rechtbank te Groningen tussen partijen gewezen, en, opnieuw rechtdoende, zonodig onder aanvulling en verbetering der gronden, de vordering van eisers alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van het geding in beide instanties."
Centavos c.s. hebben een memorie van grieven, tevens akte houdende voorwaardelijke wijziging van eis genomen. De voorwaardelijke eiswijziging luidt:
"geïntimeerden te veroordelen tot vergoeding van de door appellanten geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet."
Bij memorie van antwoord is door De Rijnlandse verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zonodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden de tussen partijen gewezen vonnissen te bevestigen, met hoofdelijke veroordeling van appellanten in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde 2] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad appellanten in hun appèl niet-ontvankelijk te verklaren danwel zo nodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden de tussen partijen gewezen vonnissen te bevestigen, uitvoerbaar bij voorraad, met hoofdelijke veroordeling van appellanten in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Centavos c.s. hebben acht grieven opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot de voorwaardelijke eisvermeerdering
1. Centavos c.s. hebben het petitum gewijzigd zoals hiervoor vermeld. De wijziging van eis is gedaan onder de voorwaarde dat het hof "van mening [mocht] zijn, dat de rechtbank gelijk heeft in haar oordeel dat geen sprake is van een causaal verband, dan wel dat VIG hier geen zelfstandig vorderingsrecht heeft". Tegen deze wijziging van de eis heeft De Rijnlandse zich verzet. Het hof interpreteert de niet erg duidelijk gestelde subsidiaire eis aldus dat daarbij niet langer de hoofdelijkheid wordt gevorderd. Aldus gelezen acht het hof de eiswijziging niet in strijd met de goede procesorde.
Met betrekking tot de vaststaande feiten
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in overweging 1 (1.1 tot en met 1.5) van het bestreden vonnis is behoudens de hierna te behandelen grief I geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep met inachtneming van deze grief van die feiten zal worden uitgegaan. Voor zover dat voor de beoordeling van dit geschil nog van belang is, zal het hof die feiten hierna weergeven, aangevuld met feiten die in hoger beroep als vaststaand kunnen worden aangemerkt.
2.1. De Rijnlandse heeft aan [betrokkene 1 en betrokkene 2] (hierna samen [betrokkene] te noemen) een krediet verstrekt, tot zekerheid waarvan hypotheek is gevestigd op een groot aantal panden van [betrokkene]. [geïntimeerde 2] heeft in 2001 aan [betrokkene 3] toebehorende onroerende zaken executoriaal verkocht. Zowel [betrokkene] als [geïntimeerde 2] en De Rijnlandse claimden een deel van de executieopbrengst. Dienaangaande is een rangregeling opgesteld, waarmee partijen zich niet konden verenigen. In de daaropvolgende renvooiprocedure heeft de rechtbank op 5 januari 2005 vonnis gewezen, waarbij zij heeft bepaald dat de vordering van De Rijnlandse niet langer in de staat van verdeling zou worden opgenomen en dat de netto-executieopbrengst naar rato van hun vorderingen aan [geïntimeerde 2] en Essent zou worden uitgekeerd.
2.2. De Rijnlandse heeft het onder hypothecair verband aan [betrokkene] verstrekte krediet opgezegd.
2.3. In een brief van 16 juni 2003 heeft De Rijnlandse aan notariskantoor Broekema Nielsen vervolgens een schriftelijke opdracht tot executieveiling van de door [betrokkene] ten behoeve van haar verhypothekeerde panden doen toekomen. Het kantoor werd daarbij verzocht de veilingdatum zo spoedig mogelijk vast te stellen (productie 3A bij conclusie van antwoord). Een en ander is door de aan dit kantoor verbonden kandidaat-notaris Van der Velden in behandeling genomen.
2.4. Op 16 juni 2003 deelde De Rijnlandse [betrokkene] schriftelijk mee het genoemde notariskantoor opdracht te hebben gegeven de hypothecair verbonden onroerende zaken in het openbaar te verkopen (producties 3B en 3C bij conclusie van antwoord).
2.5. Op 7 juli 2003 heeft een zekere [betrokkene 4] genoemde kandidaat-notaris in een fax het volgende geschreven (productie 2 bij memorie van grieven).
Naar aanleiding van de fax van Bartels de advocaat van De Rijnlandse Hypotheekbank NV, en het gesprek met u van vrijdag jl., doe ik u het volgende bod.
Voor het geheel op de te veilen onroerende zaken van de familie [betrokkene]:
euro 780.000,= kosten koper. (...)
1.6. Op 27 augustus 2003 heeft kandidaat-notaris Van der Velden de advocaat van Centavos, mr. Meerburg, het navolgende geschreven met betrekking tot de 'veiling diverse panden tlv. [betrokkene 1 en betrokkene 2]' (productie 3 bij inleidende dagvaarding).
Naar aanleiding van uw faxbericht d.d. 26 augustus 2003, waarin u mij verzoekt om een schriftelijke weergave te geven met betrekking tot het door mij gevoerde contact met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: Rijnlandse Hypotheekbank BV (hierna te noemen: "de bank"), schrijf ik u het navolgende.
Op 8 juli heb ik telefonisch contact gehad met [betrokkene 5] van de bank en hem verteld dat er een onderhands bod van [betrokkene 4] was binnengekomen. Dat bod heb ik daarna aan hem gefaxt met het mondelinge verzoek mij zo spoedig mogelijk te laten weten of de bank met het bod akkoord kon gaan, om zodoende zo min mogelijk tijd te verspelen.
Op 15 juli heb ik - aangezien al een week was verstreken zonder dat ik iets van de bank had vernomen - wederom telefonisch contact gezocht met [betrokkene 5] met de vraag of er al toestemming van de bank was.
[betrokkene 5] gaf toen aan wat gerekend te hebben en samen met het geld wat hier reeds op kantoor in depot staat met betrekking tot de eerste veiling, zou de bank positief uitkomen. [betrokkene 5] heeft toen aangegeven dat de bank akkoord ging met het bod en dat er royement zou worden verleend als ook alle gelegde beslagen doorgehaald zouden worden.
Vervolgens heb ik [betrokkene 4] bericht over het gevoerde telefoongesprek met [betrokkene 5] en ben ik begonnen met het voorbereiden van de koopovereenkomst en het benaderen van de beslagleggers omtrent de doorhaling van de inschrijvingen.
Op 7 augustus 2003 is zijdens het notariskantoor Broekema.Nielsen een verklaring afgegeven als bedoeld in artikel 548, tweede lid Rv (productie 8 bij conclusie van dupliek).
1.7. Op 8 augustus 2003 heeft De Rijnlandse de in artikel 544, tweede lid Rv bedoelde aanzegging van de executie gedaan.
1.8. Op 8 augustus 2003 heeft [betrokkene] een verzoekschrift ex artikel 3:268, tweede lid BW bij de voorzieningenrechter ingediend, waarin goedkeuring werd verzocht van een overeenkomst waarbij de betrokken onroerende zaken voor euro 780.000,= door [betrokkene] aan VIG werden verkocht. De Rijnlandse heeft de voorzieningenrechter op voet van dezelfde bepaling verzocht een overeenkomst goed te keuren waarbij de onroerende zaken voor euro 1.803.555,= aan een zekere [betrokkene 6] zouden werden verkocht.
1.9. Voordat de voorzieningenrechter heeft kunnen beslissen, heeft [betrokkene] op 25 september 2003 gebruik gemaakt van het in artikel 3:269 BW geregelde recht tot lossing van de hypotheek door voldoening van de schuld, vermeerderd met rente en kosten ten belope van in totaal euro 1.305.801,16. De genoemde verzoeken zijn daarop ingetrokken. De panden zijn vervolgens tegen betaling van een koopprijs van euro 780.000,= aan VIG verkocht. Teneinde de lossing mogelijk te maken, heeft VIG [betrokkene] een aanvullende lening verstrekt van euro 525.801,10.
Met betrekking tot grief I
3. Deze grief richt zich in diverse onderdelen tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten. Bij de beoordeling van de grief stelt het hof voorop dat geen rechtsregel de rechter ertoe verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat de rechter vrij uit de aldus tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken welke hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt. Voor zover de grief is aangevoerd met miskenning van die regel, dient deze reeds daarom te stranden. Voor het overige hebben Centavos c.s. geen belang bij deze grief, aangezien het hof - gelijk in het in r.o. 2 overwogene besloten ligt - zal uitgaan van de feiten zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld, met inachtneming van de grief, welke feiten worden aangevuld met feiten die in hoger beroep als vaststaand kunnen worden aangemerkt.
4. De grief faalt op alle onderdelen.
Met betrekking tot grief II
5. Deze grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het vereiste causale verband tussen de gestelde wanprestatie en de door Centavos c.s. gepretendeerde schade ontbreekt.
6. Het hof overweegt ten eerste dat, indien al van enige aansprakelijkheid uit wanprestatie van De Rijnlandse jegens Centavos moet worden uitgegaan, niet valt in te zien hoe dat kan hebben geleid tot enige aansprakelijkheid van De Rijnlandse tegenover VIG.
7. Ten tweede overweegt het hof het volgende. De rechtbank heeft de stellingen van Centavos c.s. aldus begrepen en samengevat dat De Rijnlandse een bod van Centavos op de betrokken onroerende zaken ter hoogte van euro 780.000,- heeft aanvaard maar heeft geweigerd die acceptatie gestand te doen. De Rijnlandse heeft betwist dat zij met dit bod onvoorwaardelijk heeft ingestemd. De rechtbank heeft geoordeeld dat ook als een dergelijke toestemming wel zou zijn gegeven, daarmee niet vaststaat dat de lening die Centavos dan wel VIG aan [betrokkene] heeft verstrekt als schade in causaal verband staat met de beweerdelijke schending van de hiervoor omschreven toezegging. Het hof onderschrijft deze redenering van de rechtbank, waarmee de voorwaarde waaronder de eiswijzing in appel is ingesteld, in vervulling is gegaan.
8. Voor toewijzing van de gewijzigde vordering is nodig dat vaststaat dat De Rijnlandse onrechtmatig jegens Centavos c.s. heeft gehandeld en dat aannemelijk is dat daardoor mogelijk schade aan Centavos c.s. is berokkend.
Centavos c.s. hebben hun stelling dat De Rijnlandse onrechtmatig heeft gehandeld in essentie alleen gestoeld op de mededeling die de kandidaat-notaris Van der Velden heeft gedaan, als omschreven in rechtsoverweging 2.6. Centavos c.s. hebben geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het notariskantoor - in weerwil van de verstrekte executieopdracht - gemachtigd was in te stemmen met het onderhandse aanbod omschreven in rechtsoverweging 2.5 of dat de schijn van een dergelijk volmacht De Rijnlandse in de zin van artikel 3:61 BW, tweede lid, kon worden toegerekend. Centavos c.s. laten ook in het midden of dit aanbod al dan niet een bod is als bedoeld in artikel 547 Rv, tweede lid. Voor zover al in de stellingen van Centavos c.s. besloten ligt dat dit niet een dergelijk aanbod was, had het in de rede gelegen dat Centavos c.s. (via het notariskantoor) De Rijnlandse had verzocht om haar toezegging om akkoord te gaan met royement van de hypotheek op de betrokken onroerende zaken na betaling van de voornoemde koopprijs te bevestigen. Centavos c.s. hebben evenwel daadwerkelijk een bod als bedoeld in artikel 547 Rv, tweede lid, aan het notariskantoor uitgebracht, terwijl [betrokkene], als hiervoor onder 2.8 vermeld, dienovereenkomstig een verzoek aan de voorzieningenrechter heeft gedaan (waarbij dan contractant VIG klaarblijkelijk met Centavos zou zijn te vereenzelvigen). In dat bod en verzoek wordt op geen enkele wijze het standpunt betrokken dat De Rijnlandse enige toezegging heeft geschonden. Centavos c.s. hebben, waar dat wel op hun weg lag, nagelaten hiervoor een (begrijpelijke) verklaring te geven; zij hebben onvoldoende gesteld welke feitelijke gang van zaken nu precies ten grondslag ligt aan hun stellingen dat sprake is van onrechtmatig handelen van De Rijnlandse jegens hen, laat staan dat daarvan gespecificeerd bewijs is aangeboden.
9. De grief faalt.
Met betrekking tot de grieven III tot en met VII
10. Deze grieven richten zich tegen het oordeel van de rechtbank, kort gezegd, dat het de vordering tegen [geïntimeerde 2] aan een deugdelijke feitelijke onderbouwing ontbreekt. Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Ter toelichting voegt het hof daar nog aan toe dat uit hetgeen omtrent de aansprakelijkheid van [geïntimeerde 2] is aangevoerd slechts blijkt dat hij gebruik heeft gemaakt van de rechten die hem als schuldeiser op grond van de wet toekomen. Er is in het geheel niets gesteld waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat hij daarbij de belangen van Centavos, laat staan van VIG op onrechtmatige en schadetoebrengende wijze heeft gefrustreerd of dat hij ten opzichte van (een van) deze vennootschappen ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt. Voor zover aan de vordering de stelling ten grondslag ligt dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig heeft geprofiteerd van de beweerdelijk door De Rijnlandse gepleegde wanprestatie, geldt nog in het bijzonder dat - wat er van de aan [geïntimeerde 2] verweten gedragingen ook zijn moge - deze grondslag ondeugdelijk is gebleken.
11. De grieven falen.
Met betrekking tot grief VIII
12. Deze grief heeft naast de hiervoor besproken grieven geen zelfstandige betekenis, en kan om die reden verder onbesproken blijven.
De slotsom.
13. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met hoofdelijke veroordeling van Centavos c.s. als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (tarief VII, 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Centavos c.s. hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van De Rijnlandse en [geïntimeerde 2] tot aan deze uitspraak voor elk van hen op euro 3.895,= aan salaris voor de procureur en aan verschotten voor De Rijnlandse op euro 5.731,= en voor [geïntimeerde 2] op euro 1.100,=;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Kuiper, voorzitter, Breemhaar en Zandbergen, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 4 oktober 2006.