ECLI:NL:GHLEE:2006:AY9586

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
400082
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Streppel
  • A. Verschuur
  • J. Janse
  • M. Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht en ontbinding van overeenkomst in civiele zaak tussen appellant en Jacht- en Scheepsservice Stroobos

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen Jacht- en Scheepsservice Stroobos. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van werkzaamheden aan een schip, waarbij [appellant] stelde dat de werkzaamheden niet binnen de overeengekomen termijn van 1 tot 20 november 1998 waren uitgevoerd. Het hof oordeelde dat [appellant] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. De verklaringen van de getuigen, waaronder die van [appellant] zelf en zijn ex-echtgenote, waren niet voldoende om de stelling van [appellant] te onderbouwen. Het hof concludeerde dat er geen sterke aanvullende bewijzen waren die de getuigenverklaringen geloofwaardig maakten. Bovendien werd vastgesteld dat er geen termijn was overeengekomen voor de voltooiing van de werkzaamheden door Stroobos.

Daarnaast diende [appellant] te bewijzen dat hij schade had geleden door onjuist uitgevoerde werkzaamheden, waaronder de aansluiting van een dompelpomp en de funderingsbout van de motor. Het hof oordeelde dat ook op deze punten het bewijs niet was geleverd. De verklaringen van de getuigen waren tegenstrijdig en gaven geen eenduidig beeld van de situatie. Het hof concludeerde dat [appellant] op geen enkel punt in het bewijs was geslaagd, waardoor zijn vordering tot betaling werd afgewezen.

Uiteindelijk werd het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en werd de overeenkomst tussen partijen ontbonden voor zover deze betrekking had op de werkzaamheden die niet correct waren uitgevoerd. [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 september 2006
Rolnummer 0400082
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr P. van der Sluis,
tegen
[Jacht- en Scheepsservice Stroobos],
gevestigd te Stroobos,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: Stroobos,
procureur: mr V.M.J. Both.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 6 april 2005 wordt hier overgenomen. Het hof merkt hierbij op dat rechtsoverweging 29 van dit tussenarrest niet volledig was weergeven; deze luidt volledig:
"[appellant] stelt dat Stroobos de werkzaamheden niet binnen de overeengekomen periode van 1 tot 20 november 1998 heeft afgerond, waardoor hij (- [appellant] -( schade heeft geleden. Stroobos bestrijdt dat er een tijdsbestek met [appellant] was overeengekomen en dat zulks ook niet mogelijk was, omdat tijdens de oorspronkelijk overeengekomen werkzaamheden nog nieuwe werkzaamheden werden opgedragen."
Het verdere procesverloop
Ingevolge het hiervoor genoemde tussenarrest hebben getuigenverhoren plaatsgehad aan de zijde van appellant, waarvan processen-verbaal zijn opgemaakt. Afschriften hiervan bevinden zich bij de stukken.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Wederom met betrekking tot grief II, tweede onderdeel en de grieven VI en VII
1. [appellant] heeft als getuigen voorgebracht zichzelf, zijn gewezen echtgenote [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] (vennoot van geïntimeerde) en [getuige 4].
2. Ingevolge het genoemde tussenarrest van 6 april 2005 dient [appellant] ten eerste (bewijsopdracht onder a.) te bewijzen dat tussen partijen is overeengekomen dat de oorspronkelijk overeengekomen werkzaamheden zouden worden verricht in de periode 1 tot 20 november 1998.
3. Over dit onderdeel van de bewijsopdracht hebben verklaard de partijgetuige [appellant], zijn ex-echtgenote [getuige 1] en [getuige 3] (vennoot van partij Stroobos). Aan de verklaring van de partijgetuige [appellant] komt op grond van artikel 164 lid 2 Rv. alleen bewijskracht toe als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken.
4. [appellant] heeft verklaard dat hij over de reparatiewerkzaamheden half oktober 1998 op zijn schip te Sluis-Huntel in Duitsland met [getuige 3] een afspraak heeft gemaakt inzake de reparatiewerkzaamheden; hij kan zich niet herinneren of er nog iemand bij dit gesprek aanwezig is geweest, maar weet nog wel dat zijn ex-echtgenote destijds van dit gesprek op de hoogte was. [appellant] verklaart voorts dat het duidelijk was dat zijn schip op 20 november van de werf van Stroobos weg moest kunnen varen, omdat zijn ex-echtgenote en hij dan met vakantie zouden gaan.
Deze verklaring wordt gesteund door de verklaring van [getuige 1]; zij heeft verklaard dat zij bij het genoemde gesprek met [getuige 3] aanwezig was. Zij herinnert zich dat het schip op de 20e november klaar zou zijn, omdat haar ex-man en zij op de 21e zouden vertrekken voor een vakantie in Roemenië.
[getuige 3] heeft daarentegen verklaard dat een dergelijke afspraak niet is gemaakt.
5. Het hof is van oordeel dat het bewijs op dit punt door [appellant] niet is geleverd. Afgezien van de verklaring van [appellant] zelf zijn er slechts de twee tegenover elkaar staande verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3], die elkaar neutraliseren. Hierbij overweegt het hof nog dat voor de verklaring van [getuige 3], omdat op Stroobos geen bewijslast rust, niet de beperking van de bewijskracht van artikel 164 lid 2 Rv. geldt. Er bestaat ook geen reden om meer of minder waarde toe te kennen aan de verklaring van [getuige 1] als gewezen echtgenote van [appellant] en aan de verklaring van [getuige 3] als vennoot van Stroobos. Er is derhalve geen voldoende sterk bewijs voorhanden, dat de verklaring van [appellant] voldoende geloofwaardig maakt om op dit punt tot bewijs te dienen.
6. Ook overigens hebben de getuigen niets verklaard over een termijn, waarbinnen de werkzaamheden van Stroobos voltooid moesten zijn. Het hof stelt derhalve vast dat vast dat een dergelijke termijn niet tussen partijen is overeengekomen.
7. Op grond van het hiervoor overwogene kan het hof het onder b. en c. opgedragen bewijs in het arrest van 6 april 2005 als niet relevant passeren. Het hof overweegt in dit verband tevens dat [appellant] als getuige heeft verklaard dat hij geen schade heeft geleden doordat de reparatiewerkzaamheden niet binnen de volgens hem overeengekomen termijn waren voltooid.
8. Onder d. in het arrest van 6 april 2005 is [appellant] opgedragen te bewijzen dat hij schade ad euro 762,35 (DM 1.500,--) heeft geleden doordat Stroobos bij de aansluiting van de dompelpomp draadjes heeft verwisseld.
1.1. [appellant] heeft verklaard dat hij had gevraagd de aansluiting volgens de regels te verrichten, omdat, nadat hij "zelf de aansluiting aan elkaar had geprutst", "de dompelpomp niet goed werkte". Daarop heeft [getuige 3] van Stroobos volgens [appellant] de aansluiting verricht. Achteraf is [appellant] gebleken, aldus zijn verklaring, dat de aansluiting in plaats van op drie fasen op twee fasen was verricht. Hij heeft voorts verklaard dat [getuige 3] - hiermee is bedoeld de getuige [getuige 3] - in Amsterdam bij een bezoek aan de boot ook tegen [appellant] zou hebben gezegd dat de aansluiting verkeerd was verricht.
1.2. [getuige 1] heeft weliswaar verklaard zich te kunnen herinneren dat de betreffende dompelpomp is verbrand, maar heeft niet verklaard over een mogelijke oorzaak daarvan, zodat haar verklaring op dit bewijsonderdeel buiten beschouwing moet blijven.
1.3. [getuige 2] is in zijn verklaring wel ingegaan op de electriciteit van het schip, die volgens hem bij zijn komst in Lemmer in november 1988 helemaal mis was. Ook heeft hij verklaard dat de elekromotor van de waterpomp is vervangen, maar over het door [appellant] onder d. te bewijzen punt betreffende de dompelpomp heeft hij niets specifiek verklaard, zodat ook aan zijn verklaring op dit punt wordt voorbijgegaan.
1.4. De getuige [getuige 4] heeft verklaard over het bewijsonderdeel d. niets te kunnen verklaren.
1.5. [getuige 3] heeft verklaard dat er geen opdracht was tot aansluiting van de dompelpomp en dat aan het aansluitsnoer van de pomp al een stekker zat. Volgens [getuige 3] zijn er geen draadjes verwisseld, behalve - op een gegeven moment - van de contactdoos waarop de pomp werd aangesloten. Ook na deze verwisseling functioneerde de dompelpomp als tevoren. [getuige 3] heeft echter niet bevestigd de verklaring van [appellant] dat hij, [getuige 3], tegen [appellant] gezegd zou hebben dat de aansluiting door hem, [getuige 3], niet goed zou zijn verricht. [getuige 3] heeft daarentegen verklaard:
"Ik heb toen geconstateerd dat [appellant] - vermoedelijk zelf - de aansluiting van de pomp in het verleden niet goed heeft aangebracht."
1.6. Wegens tegenstrijdigheid van de beide - specifieke - verklaringen acht het hof [appellant] evenmin in het bewijs op dit onderdeel geslaagd.
9. Het hof komt thans toe aan de bewijsopdracht onder e., op grond waarvan [appellant] diende te bewijzen verletschade te hebben geleden door de aldaar genoemde posten.
9.1. De getuigen [getuige 3] en [getuige 4] hebben over deze verletschade niets verklaard.
9.2. De getuige [getuige 2] heeft in algemene zin, niet met betrekking tot de verschillende in de bewijsopdracht genoemde posten, verklaard:
"Als u mij vraagt of tijdens de door mij genoemde periode van zo'n maand stilliggen in Lemmer [appellant] werk heeft misgelopen, antwoord ik u dat dit zeker gebeurd moet zijn. [appellant] voer op de vrije markt en had zeker, als het schip in orde was geweest, telefonisch afspraken over reizen met het schip kunnen maken."
9.3. [getuige 1] heeft met betrekking tot de posten "koud galvaniseren kabelpijp, lassen kabelpijp aan steunen, onjuiste installatie elektromotorballastpomp en nalatigheid in de aansluiting van het laadstroom controlelampje van de dynamo" verklaard niet te weten of hierdoor verletschade is opgetreden. Over de overige onder e. genoemde posten heeft [getuige 1] niets uitdrukkelijk verklaard.
Voorts heeft [getuige 1] verklaard betreffende de als productie 2 bij memorie van grieven overgelegde fotokopieën van het vaartijdenboek en de daarin vermelde rusttijden:
"en van de overige schadeposten mij ook niet kan herinneren of deze dateren uit de periode waarin ik nog meevoer op het schip kan ik thans niet in het vaartijdenboek aangeven welke rusttijden eventueel zijn veroorzaakt door onjuist verrichte werkzaamheden van Stroobos. In het vaartijdenboek staan ook ligtijden vermeld in verband met weekends en vrije tijd."
9.4. Met betrekking tot de verletschade betrekking hebbend op de pijp - naar het hof begrijpt betreffende beide hierboven genoemde posten - heeft [appellant] verklaard:
"Ik heb de pijp, die door Stroobos was aangebracht, echter niet laten vervangen en ben doorgevaren met de pijp zoals die was. Ik heb zelf vervolgens, wanneer het nodig was, reparaties aan de door [getuige 3] geplaatste kabelpijp verricht. Er was namelijk geen electriciteitsschema, dus ik moest zelf wel aan de slag. Ik heb deze werkzaamheden voor zover ik mij herinner met name verricht toen ik een maand of vier met mijn schip in Hamburg was, in de periode waarin ik de motor niet of nauwelijks hoefde te gebruiken; ik zocht mijn werkzaamheden in verband met de gebreken aan de elektrische installatie en de motor hier ook op uit. Behalve de genoemde periode in Hamburg noem ik ook nog werkzaamheden in Hannover en Emsperwerd, boven Emden."
9.5. Met betrekking tot de posten "acculader, de onjuiste plaatsing van de brandstoffilter van de kachel en de lekkage van de kraan van de kachel" heeft [appellant] zelf verklaard geen verletschade te hebben geleden. Voorts heeft [appellant] verklaard dat de door hem geconstateerde "nalatigheid in de aansluiting van het laadstroom-controlelampje van de dynamo" hetzelfde gebrek betreft dat is aangegeven als "het niet goed vastzetten van een funderingsbout". Het hof zal hier nader op ingaan in rechtsoverweging 10.
9.6. Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat [appellant] niet is geslaagd in het bewijs dat hij door de onder e. in de bewijsopdracht genoemde werkzaamheden verletschade heeft geleden.
10. Tenslotte diende [appellant] onder f. te bewijzen dat de funderingsbout van de motor niet goed was vastgezet door Stroobos, waardoor de in het arrest van 6 april 2005 genoemde materiële schade is opgetreden alsmede verletschade.
10.1. [appellant] heeft hierover verklaard:
"De schade is veroorzaakt doordat de sonde onder de funderingsbout van de motor niet goed was aan te brengen; deze bout was hiervoor te kort. De sonde is vervolgens zelf wel goed op een andere wijze aangebracht, maar de funderingsbout van de motor die was losgemaakt is door [getuige 3] niet goed vastgezet."
10.2. [getuige 1] heeft hierover verklaard:
"Met betrekking tot een niet goed vastgezette funderingsbout van de motor kan ik mij herinneren dat in de periode dat het schip nog bij de werf van Stroobos was, mijn ex-man en ik een keer de machinekamer in zijn gegaan en hebben geconstateerd dat er iets, een kabeltje of een touwtje misschien, zat tussen de bout en de fundering, waar we destijds verder geen aandacht aan hebben besteed. Later hebben wij geconstateerd dat deze funderingsbout is los getrild, maar ik weet niet meer wanneer. Dat moet wel zijn geweest toen wij weer met het schip aan het werk waren. Toen heeft mijn ex-man in elk geval contact gezocht met Stroobos en te horen gekregen - ik weet niet meer of dit was tijdens een gesprek in persoon of telefonisch - dat bij Stroobos aan deze bout niet was gezeten. Ik weet dat ten gevolge van het niet goed vastzitten van deze funderingsbout er schade is opgetreden, die in elk geval vervanging van één zuiger heeft nodig gemaakt en de plaatsing van nieuwe voeringen. Er was nog iets, maar wat dat precies was weet ik niet meer. Ik weet nog wel dat dit een aanzienlijke schadepost opleverde, zeker f 10.000,-- of euro 10.000,--. We hebben toen wel een paar dagen stilgelegen, waardoor verletschade opgetreden moet zijn."
1.3. [getuige 2] heeft verklaard in november 1998 aan boord te zijn gekomen van het ms Trijntje, toen het schip in Lemmer lag. Over de funderingsbout heeft hij verklaard:
"Ik kan mij ook uit Lemmer nog herinneren dat de bouten van de trillingsdemper van de motor niet waren aangedraaid."
1.4. De verklaring van [getuige 4] komt er - samengevat - op neer dat hij niets uit eigen wetenschap kan verklaren omtrent het vastzetten van de betreffende funderingsbout, omdat toen [getuige 4] op het schip kwam, de motor al los lag. Ook de aard van de door hem geconstateerde schade geeft volgens hem geen uitsluitsel, omdat deze schade door het loszitten van de funderingsbout kan zijn veroorzaakt, maar ook door andere oorzaken.
1.5. [getuige 3] heeft verklaard:
"Met betrekking tot het verwijt van [appellant] dat een funderingsbout door ons niet goed is vastgezet, waardoor vervolgens de trillingsdemper van de motor kapot is gegaan, alsmede zes zuigers en zes voeringen, verklaar ik als volgt. Er is door ons nooit aan de betreffende bout gezeten. Ook de mededeling dat wij hieraan eerst de sonde hadden willen koppelen is ongegrond. Een dergelijke koppeling zou kortsluiting hebben opgeleverd. Ook het betreffende verwijt ten aanzien van deze funderingsbout is mij eerst ter ore gekomen na de dagvaarding van [appellant] tot betaling aan ons."
1.6. Het hof acht ook op dit onderdeel [appellant] niet in het bewijs geslaagd. Enerzijds is er de verklaring van [getuige 3], dat er bij Stroobos niet aan de bout is gezeten, welke verklaring enige bevestiging vindt in de verklaring van [getuige 1]. De rest van de verklaring van [getuige 1] en de verklaring van [appellant] lopen uiteen, zodat het hof aan deze verklaringen voorbijgaat.
11. Het hof concludeert dat [appellant] op geen enkel punt is geslaagd in het hem opgedragen bewijs, zodat zijn vordering tot betaling zoals deze in hoger beroep luidt, zal worden afgewezen.
12. De grieven falen
Wederom met betrekking tot het opschortingsrecht van [appellant], grief VIII en de reconventionele vordering tot ontbinding van de overeenkomst
13. Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat aan [appellant] geen opschortingsrecht toekomt, zoals door hem in conventie was gesteld. Dit brengt met zich dat - anders dan [appellant] in de toelichting op grief VIII stelt - aan dit (niet bestaande) opschortingsrecht geen argument kan worden ontleend om de wettelijke rente, tot betaling waarvan [appellant] is veroordeeld, te verminderen.
14. Grief VIII faalt in zoverre en kan verder buiten behandeling blijven, nu deze grief overigens geen zelfstandig karakter heeft.
15. Ten aanzien van de in hoger beroep bij vermeerdering van eis door [appellant] gevorderde ontbinding van de overeenkomst zal het hof deze uitspreken voor zover betrekking hebbend op de werkzaamheden waarvan [betrokkene] heeft vastgesteld dat deze niet correct zijn uitgevoerd en waarvoor Stroobos zijn vordering dienovereenkomstig reeds in eerste aanleg had verminderd.
De slotsom.
16. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd en het hof zal alsnog de in hoger beroep bij vermeerdering van eis door [appellant] gevorderde ontbinding van de overeenkomst tussen partijen uitspreken, zoals hiervoor onder 13 is overwogen. [appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (tarief IV, 2 punten).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat de tussen partijen gesloten overeenkomst is ontbonden voor zover deze betrekking heeeft op de werkzaamheden waarvan [betrokkene] heeft vastgesteld dat deze niet correct zijn uitgevoerd en waarvoor Stroobos zijn vordering dienovereenkomstig reeds in eerste aanleg had verminderd;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Stroobos tot aan deze uitspraak op euro 960,-- aan verschotten en euro 3.262,-- aan salaris voor de procureur.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Streppel, voorzitter, Verschuur en Janse, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 4 september 2006.