ECLI:NL:GHLEE:2006:AY9679

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600339
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • Z. Zuidema
  • A. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkheid van vorderingen in arbeidszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 4 oktober 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep. Appellanten, waaronder Connexxion Openbaar Vervoer N.V. en enkele individuele appellanten, hebben hoger beroep ingesteld tegen twee vonnissen van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had in eerste aanleg de vorderingen van de appellanten tegen Arriva Personenvervoer Nederland B.V. afgewezen en die tegen Connexxion toegewezen. De appellanten vorderden primair loondoorbetaling van Arriva en subsidiair van Connexxion. Het hof constateerde dat de appellanten bij één dagvaarding hoger beroep hadden ingesteld van twee vonnissen die niet tussen dezelfde partijen waren uitgesproken, wat in strijd is met de goede procesorde. Het hof verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad die stelt dat het niet toelaatbaar is om op deze wijze hoger beroep in te stellen, tenzij er sprake is van meerdere vonnissen van dezelfde rechter tussen dezelfde partijen of van verknochtheid. Aangezien dit niet het geval was, verklaarde het hof de appellanten niet-ontvankelijk in hun hoger beroep. De kosten van het geding in hoger beroep werden aan de zijde van Arriva begroot op een totaal van euro 2.930,-, inclusief proceskosten.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 oktober 2006
Rolnummer 0600339
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. Connexxion Openbaar Vervoer N.V.,
statutair gevestigd te Utrecht en hoofdkantoorhoudende te Hilversum,
appellante,
in eerste aanleg: (mede)gedaagde in de zaken met rolnummer 193935\CV
EXPL 06-758 respectievelijk met rolnummer 195638\CV EXPL 06-924,
hierna te noemen: Connexxion,
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente]
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers bij concept-dagvaarding van april 2006 de zaak
met rolnummer 193935\CV EXPL 06-758,
hierna te noemen: [appellant 2] respectievelijk [appellant 3],
4. mr [appellant 4],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser bij concept-dagvaarding van mei 2006 in de zaak
met rolnummer 195638\CV EXPL 06-924
hierna te noemen: [appellant 4]
allen gezamenlijk aan te duiden als appellanten,
procureur: mr P. Stehouwer,
voor wie gepleit heeft mr R.A.A. Duk, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen
Arriva Personenvervoer Nederland B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: (mede)gedaagde in de zaken met rolnummer 193935\CV EXPL 06-758 respectievelijk met rolnummer 195638\CV EXPL 06-924;
hierna te noemen: Arriva,
procureur: mr J.V. van Ophem,
voor wie gepleit heeft mr. P.H.E. Voûte, advocaat te Amsterdam.
Het gedingen in eerste instantie met rolnummer 193935\CV EXPL 06-758
In eerste aanleg hebben [appellant 2] en [appellant 3] bij concept-dagvaarding van april 2006 gevorderd, kort weergegeven, primair dat Arriva tot loondoorbetaling wordt veroordeeld en subsidiair dat Connexxion daartoe wordt veroordeeld. De vordering is behandeld door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Heerenveen, verder aan te duiden als de kantonrechter, ter zitting van 18 mei 2006, waar Arriva en Connexxion vrijwillig zijn verschenen. De kantonrechter heeft bij vonnis van 8 juni 2006 de vorderingen tegen Arriva afgewezen en die tegen Connexxion toegewezen.
Het geding in eerste instantie met rolnummer 195638\CV EXPL 06-924
In eerste aanleg heeft [appellant 4] bij concept-dagvaarding van mei 2006 gevorderd, kort weergegeven, primair dat Arriva tot loondoorbetaling wordt veroordeeld en subsidiair dat Connexxion daartoe wordt veroordeeld. De vordering is behandeld door de kantonrechter ter zitting van 18 mei 2006, tegelijkertijd met de hiervoor bedoelde vorderingen van [appellant 2] en [appellant 3]. Ook in deze zaak zijn Arriva en Connexxion vrijwillig verschenen. Bij vonnis ex artikel 254 lid 4 Rv van 8 juni 2006 heeft de kantonrechter de vordering van [appellant 4] tegen Arriva afgewezen en die tegen Connexxion toegewezen.
Het geding in hoger beroep
Appellanten hebben bij één exploot, waarin hun grief is opgenomen, zowel hoger beroep ingesteld van het vonnis van 8 juni 2006, gewezen in de zaak met rolnummer 193935\CV EXPL 06-758, als van het vonnis van 8 juni 2006, gewezen in de zaak met rolnummer 195638\CV EXPL 06-924, met dagvaarding van Arriva tegen de zitting van donderdag 27 juli [zonder toevoeging van een jaartal, hof].
De conclusie van deze dagvaarding in hoger beroep luidt:
"om bij arrest, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beide vonnissen waarvan beroep, voor zover ten aanzien van Arriva gewezen, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, aan [appellant 2] c.s. de vorderingen op Arriva, zoals in de beide inleidende dagvaardingen geformuleerd, alsnog toe te wijzen, met veroordeling van Arriva in de kosten van het geding in beide instanties!"
Bij herstelexploot van 7 juli 2006 hebben appellanten de aangezegde rechtsdag gewijzigd in woensdag 26 juli 2006.
Bij memorie van antwoord is door Arriva verweer gevoerd met als conclusie:
"om de Appellanten niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen althans om het zijdens Appellanten gevorderde af te wijzen en het vonnis a quo, zo nodig onder aanvulling en verbetering van de overwegingen, te bevestigen, kosten rechtens."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten, waarbij partijen zich, op voorstel van het hof, hebben beperkt tot de ontvankelijkheid. Appellanten hebben daarbij, met toestemming van Arriva, enige producties overgelegd.
Hierna heeft het hof - na een schorsing - ter pleitzitting meegedeeld dat het appellanten niet-ontvankelijk zal verklaren in hun hoger beroep, waarbij het hof heeft verwezen naar de arresten van de Hoge Raad van 27 februari 2004, NJ 2004, 239 en van 23 december 2005, JBPr 2006, 34.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Appellanten hebben één grief opgeworpen.
De beoordeling
De ontvankelijkheid van appellanten
1. Het hof constateert dat appellanten bij één dagvaarding hoger beroep hebben ingesteld van een tweetal vonnissen. De goede procesorde verzet zich tegen het op deze wijze aanhangig maken van een geding (HR 23 december 2005, JBPr 2006, 34), tenzij sprake is van meerdere vonnissen, op één dag door dezelfde rechter tussen dezelfde partijen gewezen in zaken die gewoonlijk verenigd aan de rechter worden voorgelegd (HR 7 maart 1980, NJ 1980, 611) of van zaken die wegens verknochtheid zijn gevoegd (HR 27 februari 2004, NJ 2004, 239). De beide vonnissen in geding zijn niet tussen dezelfde partijen uitgesproken. Evenmin heeft voeging wegens verknochtheid plaatsgevonden. Het hof acht dan ook de wijze van dagvaarding die in dit geval heeft plaatsgevonden niet toelaatbaar, zodat ingevolge de hiervoor aangehaalde jurisprudentie niet-ontvankelijkheid op haar plaats is.
2. Het hof voegt daar aan toe dat Connexxion in eerste aanleg in beide procedures de medegedaagde van Arriva was. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan een partij die in eerste aanleg in het ongelijk wordt gesteld, uitsluitend hoger beroep aanwenden tegen haar wederpartij in die instantie (HR 21 februari 1992, NJ 1992, 336). Arriva was processueel in eerste aanleg niet de wederpartij van Connexxion. Connexxion heeft in de appeldagvaarding gesteld krachtens subrogatie te procederen dan wel dat de vorderingen van [appellant 2], [appellant 3] en [appellant 4] op Arriva aan haar ter incasso zijn gecedeerd. Ten pleidooie heeft Connexxion haar beroep op subrogatie ingetrokken. Ook de - door Arriva betwiste - stelling dat een cessie ter incasso zou hebben plaatsgevonden heeft niet het door Connexxion beoogde effect. Het petitum van de appeldagvaarding verdraagt zich niet met deze stelling, nu daarin de toewijzing van de vorderingen van [appellant 2], van Marle en [appellant 4] op Arriva wordt gevorderd en geen betaling aan Connexxion. Ten pleidooie hebben appellanten nog betoogd dat haar vordering zodanig gelezen moet worden dat Arriva aan Connexxion de reeds ingevolge de beroepen vonnissen aan [appellant 2], [appellant 3] en [appellant 4] betaalde lonen moet vergoeden en dat de toekomstige salarisbetalingen aan evengenoemden zelf moeten plaatsvinden. Een dergelijke, mondelinge, eiswijziging is ook in een spoedappel niet toelaatbaar. De ten pleidooie overgelegde briefwisseling bevat ook niet een akte van cessie van - uitsluitend - de reeds jegens Arriva opeisbaar geworden loontermijnen.
3. Ten aanzien van [appellant 2], [appellant 3] en [appellant 4] geldt bovendien het volgende. Voor zover zij hun (vermeende) loonvorderingen niet geheel aan Connexxion hebben gecedeerd, dat niet duidelijk is welk spoedeisend belang zij in appel hebben bij de gevraagde voorzieningen, nu in eerste aanleg hun subsidiaire, tegen Connexxion gerichte, vorderingen tot doorbetaling van loon zijn toegewezen en niet is gesteld dat Connexxion niet in in staat zou zijn haar verplichtingen uit hoofde van de beide vonnissen waarvan beroep jegens hen na te komen.
4. Ook indien wel op de juiste wijze zou zijn gedagvaard, zou de ontvankelijkheid van appellanten in hun appel, voor zover het de gevorderde voorlopige voorzieningen betreft, geen gegeven zijn.
5. De inhoudelijke grief tegen het kort gedingvonnissen waarvan appel behoeft, gelet op het vorenstaande, geen bespreking.
De slotsom
6. Het hof zal appellanten niet-ontvankelijk verklaren in hun appel en hen in de kosten daarop gevallen veroordelen, aan de zijde van Arriva begroot op 3 procespunten naar tarief II.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart appellanten niet-ontvankelijk in hun hoger beroep;
veroordeelt appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Arriva tot aan deze uitspraak op euro 248,- aan verschotten en euro 2.682,- aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Zuidema en Kuiper, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 4 oktober 2006.