9. Betreffende de toestand van [appellante] voor haar behandeling door [geïntimeerden], die in maart 1994 aanvangt, heeft het hof de beschikking over de navolgende informatie:
- brief van [getuige 26], psychiater bij GGZ Groningen, van 10 juli 2002 aan mr. J.K. Drewes (productie 1 bij "akte uitlating deskundigenonderzoek alsmede akte overlegging producties" van [appellante] van 7 augustus 2002):
"Mevrouw [appellante] kwam in behandeling bij de polikliniek van psychiatrisch ziekenhuis Dennenoord in mei 1985. ...... De klachten die betrokkene destijds in de intakefase noemde waren dat ze moeite had met contacten, dat ze niet alleen kon zijn, dat ze last had van angsten, bijvoorbeeld niet alleen het bos in durfde te gaan en dat ze bang was om dood te gaan. Ze vertelde roofbouw te plegen op haar lichaam door spanningen vast te houden. Ze kon haar emoties niet uiten ten opzichte van anderen en daardoor relaties niet hanteren. Aldus een aantal klachten verwoord in de intakebrief van 05-05-1985.
Of er volgens de heer Steegstra verbeteringen zijn opgetreden met betrekking tot die klachten valt uit zijn afsluitende brief niet op te maken. Wel schrijft hij dat het contact langzaam tot stand kwam en dat er een goede vertrouwensrelatie tot stand kwam. Hij heeft zich gericht op de versterking van de gezonde aspecten in haar. De therapie werd gestaakt in verband met haar zwangerschap."
en
"In februari 1988 vindt dan een nieuw contact plaats met onze polikliniek. Besloten wordt tot een psychomotore therapie bij de heer [betrokkene 1], die plaats vindt tussen april 1988 en september 1989. Over de behandelresultaten van de psychomotore therapie citeer ik uit een brief van de heer [betrokkene 1] uit november 1989: ze heeft geleerd meer haar gevoelens, met name angst en behoeften, onder ogen te zien en deze te respecteren. Ze voelt zich minder bang voor haar "diepe"angsten. Haar teleurstelling ten aanzien van deze therapie: "ik had mijn angsten graag willen overwinnen". In de slotfase heeft ze in dezen wel kleine experimentele stappen gezet.
De therapie werd beëindigd in verband met het feit dat betrokkene begonnen was met een opleiding HBO-V. In november 1991 is er een herstart van een individuele psychomotore therapie die aan aantal jaren duurde, tot de lente van 1994. Als winst wordt genoemd dat ze beter heftige lading, met name van angsten kan verdragen en dat het laatste jaar nauwelijks of niet crisisachtige gevoelstoestanden heeft gekend. Ze wordt beschreven als steviger en stabieler, wat door betrokkene zelf ook zo herkend wordt. Haar wijze van communiceren is gewoner geworden.
Uit de status is nergens op te maken dat betrokkene door de heer [betrokkene 1] verwezen is naar het Instituut van Videogestalttherapie.
Voor wat de psychische toestand was van betrokkene bij vertrek uit onze instelling in 1994 verwijs ik naar het bovenstaande."
- uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen van 20 januari 1999 tegen drs. [dochter van geïntimeerde 1], dochter van partij [geïntimeerde 1], (productie a bij Memorie van Grieven), met name onder 6 waar is overwogen:
"Vast staat voorts dat klaagster bij het IVG in behandeling is gekomen met een zware problematiek, betreffende sexueel misbruik, bedreiging en intimidatie."
- het hiervoor onder 4 genoemde, namens het IVG gedane verzoek van [getuige 6] tot vergoeding van therapiekosten, gedateerd 12 april 1994:
"Mevrouw [appellante] kwam bij ons met als aanmeldingsklacht dat ze geen vertrouwen heeft in zichzelf en anderen, waardoor contacten maken moeilijk verloopt.
Tijdens de intake blijkt dat mevrouw [appellante] meerdere malen in haar leven te maken heeft gehad met sexuele bedreigingen en verkrachting.
Verder komt naar voren dat drie vrienden van haar zelfmoord hebben gepleegd. Waaronder haar ex-vriend toen ze 16 jaar was. Hierdoor heeft zich een groot schuldgevoel ontwikkeld en een niet te hanteren kwaadheid."
en het hierop volgende verzoek van 29 augustus 1994:
"Mevr. [appellante] heeft in de therapie in eerste instantie gewerkt aan haar wantrouwen naar zichzelf en anderen. Dit wantrouwen heeft te maken met de traumatische gebeurtenissen die haar zijn overkomen (zie vorige rapportage). Er werd al snel duidelijk, dat de angst hiervoor zeer groot was. We zijn daarom stap voor stap bezig gegaan met het verkennen van de gevoelens rondom deze gebeurtenissen. Dit proces verloopt heel goed en cliënte is nu zover dat ze bepaalde ervaringen uit kan werken, waaronder de sexuele overweldiging op jonge leeftijd."
10. Betreffende de toestand van [appellante], zoals die was en zich heeft ontwikkeld na haar behandeling door [geïntimeerden], die in februari 1995 is gestopt, heeft het hof de beschikking over de navolgende informatie:
- de hiervoor onder 4 genoemde Medisch Psychiatrische Verklaring van 29 juni 2005 van [getuige 10]:
"Mw. [appellante], geb. 21-09-1956 is bij ondergetekende in behandeling geweest tussen 12 april 1995 en 5 juli 1995 met een twaalftal psychiatrische psychotherapie zittingen en een drietal zogenaamde Cidi-onderzoekscontacten.
Betrokkene was verwezen door haar huisarts middels een jaarkaart d.d. 11-04-1995 voor verdere behandeling.
Uit mijn aantekeningen en de brief aan de huisarts d.d. 24-04-1995 kan ik u mededelen dat ik als diagnose stelde dat er sprake was van een posttraumatische stress stoornis, naast een acute stress stoornis, samenhangend met een recent verlopen "psychotherapie"op het Instituut voor Video-gestallt-therapie. (Onder leiding van Mw. [geïntimeerde 1])."
en
"Samenvatting en conclusie:
In de psychiatrische psychotherapie van betrokkene tussen 12-04-1995 en 15-07-1995 heb ik geconstateerd dat er bij betrokkene sprake was van een posttraumatische stressstoornis naast een acute stress stoornis met dreigende psychische decompensatie en ernstig invaliderende stemmingsstoornissen, angst en paniekreacties die naar mijn professionele mening rechtstreeks verband hielden met de traumatische gebeurtenissen (opnieuw!) tijdens en gedurende de behandeling op het IVG.
Betrokkene was in die tijd dermate ontredderd dat zij haar persoonlijke ervaringen bij het IVG (nog) niet kon en wilde bespreken tijdens de psychotherapie zittingen. De sterke préoccupatie met het aangedane onrecht, de strijd tegen het IVG en de duidelijke afkeer om haar eigen trauma's alhier te bespreken, maakt het aannemelijk dat de 'behandeling"op het IVG een duidelijk traumatiserende factor is geweest bij betrokkene. Ook in het indertijd uitgevoerde, objectievere, Cidi-onderzoek naar DSMIII-R klachten (classificaties) middels een uitgebreid vragenlijst onderzoek kwam een breed spectrum aan psychiatrische pathologie naar voren waarbij ook de duur van de klachten (recent opgelopen) op een samenhang wijzen tussen de IVG behandeling en de dreigende psychische decompensatie.
Mijn medisch psychiatrische verklaring d.d. 15 juli 1995 aan Mr. [raadsman], advocaat, betreffende mijn zorgen over de gevolgen van het traumatisch c.q. onverantwoord medisch handelen van het IVG is derhalve ook rechtstreeks van toepassing op Mw. [appellante] en de door mij in 1995 bij haar geconstateerde psychiatrische problematiek."
[getuige 10] verwijst in deze laatst geciteerde alinea naar een door hem in algemene termen gestelde verklaring van 15 juni 1995 (onder meer overgelegd als productie i. bij memorie van grieven), die niet specifiek op [appellante] betrekking heeft, waarin [getuige 10] met name stelt:
"De klachten van angstaanvallen, een uitputtingstoestand leidend tot langdurige arbeidsongeschiktheid, neerslachtige buien tot ernstige depressies, algehele desoriëntatie en angst om psychotisch te worden - waren allen te herleiden tot de recent doorgemaakte traumatische belevenissen in de behandeling bij het IVG. Zonder een dergelijke IVG-behandeling zou een dergelijk - al eerder in het leven getraumatiseerde - patiënt veel minder psychische/psychiatrische symptomen vertonen, die nu hebben geleid tot een ernstige en langdurige vorm van psychische/sociale invaliditeit."
- brief van 3 oktober 1996 van Psychologen Kollektief Groningen aan [arts], arts, van het Centraal Meldpunt Afdeling Voorzieningen van de gemeente Groningen (onder meer overgelegd als productie 2 bij Akte uitlating deskundigenonderzoek alsmede Akte overlegging producties van 7 augustus 2002):
"Cliente's hulpvraag bij aanvang van de behandeling was meer duidelijkheid te krijgen met betrekking tot haar verleden. Door haar behandeling op het IVG (Instituut voor Video Gestallt-therapie) die ruim één jaar geduurd heeft (tot mei 1995) is cliënte erg in de war geraakt met betrekking tot de waar c.q. onwaarheid van haar eigen levensgeschiedenis. Daarnaast kan er geconcludeerd worden dat aan cliënte schade is berokkend door het IVG, hetgeen cliënte gedurende de behandeling steeds meer is gaan beseffen en hetgeen veel woede bij cliënte oproept.
Cliënte vindt het moeilijk om op anderen te vertrouwen hetgeen in de behandeling een belangrijk thema is. Haar wantrouwen is zeer invoelbaar gezien haar levensverhaal en haar hertraumatisering op het IVG. In de behandeling wordt dan ook aandacht besteed aan het opbouwen van een therapeutische werkrelatie."
- de hiervoor onder 9 genoemde brief van [getuige 26], psychiater bij GGZ Groningen, van 10 juli 2002 aan mr. J.K. Drewes:
"In 1997 heb ik betrokkene leren kennen toen zij door de huisarts opnieuw naar onze "polikliniek werd verwezen in verband met klachten van onzekerheid en somberheid. Uit mijn brief van 14-08-1997 gericht aan de huisarts van betrokkene: "Patiënte zegt somber te zijn, zich te isoleren. Ze voelt zich onzeker in haar rol als moeder en buurvrouw. Het slapen gaat soms goed, dan weer lukt het moeilijk. Ze is niet vroeg wakker. Ze zegt fobische klachten te hebben, gaat daarom nooit uit, behalve dan naar de schildercursus. Ze heeft een negatief zelfgevoel en voelt zich insufficiënt. Opvallend is dat patiënte langzaam en bedachtzaam praat, weinig directe antwoorden geeft en ze mij niet aankijkt. Patiënte zegt een vrouwelijke hulpverleenster te willen hebben en het verleden te willen laten rusten." Betrokkene is toen gestart met creatieve therapie. Na een jaar heb ik betrokkene wederom gesproken, daar zij voor haar gevoel niet verder kwam met creatieve therapie. Ze wilde graag inzichtgevende psychotherapie. Ik heb haar deze niet aangeboden daar betrokkene dissocieerde. Belangrijke voorwaarde voor het aangaan van inzichtgevende psychotherapie is namelijk dat degene die de therapie ondergaat in belangrijke mate moet kunnen verbaliseren, symboliseren en fantaseren, zonder dat de grens tussen realiteit en fantasie verloren gaat, wat in het ergste geval kan leiden tot een psychotische ontregeling. Maar ook moet van tevoren goed ingeschat worden hoe de zogenaamde "ik-sterkte" is. Op verzoek van betrokkene heb ik haar toen verwezen naar psychiater [betrokkene 2] van GGZ-Drenthe in verband met de start van een intakeprocedure."
- brief van [getuige 27], psychotherapeut/behandelcoördinator bij GGZ Drenthe, van 9 juli 2002 aan [appellante] (productie 3 bij Akte uitlating deskundigenonderzoek alsmede Akte overlegging producties van 7 augustus 2002):
"Er was een eerste spreekuurcontact op 26 augustus 1998 met mw. [betrokkene 2], psychiater op de Polikliniek te Assen. In de brief over dit spreekuurcontact schrijft zij:
......
Voorlopige conclusie: "er lijkt sprake van een dissociatieve stoornis NAO waarbij depressieve kenmerken een rol spelen".
Hierna deed je een intake op de Balans, waarbij je gezien werd door mw. [betrokkene 2], psychiater en mijzelf. In deze intake gesprekken werd bovenstaand beeld bevestigd.
Voorts blijkt uit de getuigenverklaring van 15 april 2005 van [geïntimeerde 2] het volgende:
"Met betrekking tot het verloop van de behandeling van [appellante] bij het IVG kan ik meedelen dat ik op een gegeven moment wel vooruitgang bespeurde. Dat bleek ook uit het gedrag van [appellante], bijvoorbeeld uit tekeningen die zij maakte, waarvan ze er ook één aan het IVG cadeau gaf."
en
"Ik ben van oordeel dat gedurende de behandeling bij het IVG het langzaamaan beter met [appellante] ging. Zij is naar mijn mening gestopt met de behandeling niet omdat het slechter met haar ging, maar vanwege de commotie die door onder andere [getuige 2], [getuige 1] en [betrokkene 3] en nog anderen bij en over het IVG is veroorzaakt.
Nooit heb ik gehoord dat andere bij het IVG behandelde patiënten na stopzetting van hun behandeling een verergering van hun klachten hebben ervaren."
In de drie door [appellante] overgelegde Indicatieadviezen van 1999, 2001 en 2004 is in het advies van 1999 sprake van de noodzaak van behandeling voor jeugdtraumaverwerking.