ECLI:NL:GHLEE:2006:AZ4625

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600535
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Keur
  • J. Zandbergen
  • A. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering van Postbank om akkoord te aanvaarden in schuldsanering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, uitgesproken op 26 september 2006. [Appellant] heeft een schuld van € 6.935,51 aan Postbank N.V. en heeft via de Gemeenschappelijke Kredietbank (GKB) een voorstel gedaan voor een schuldsanering. Dit voorstel houdt in dat [appellant] gedurende drie jaar moet leven van een basisbedrag, terwijl het overige inkomen gereserveerd wordt voor de schuldeisers. Na deze periode zou het restant van de schulden worden kwijtgescholden. Echter, Postbank heeft dit voorstel niet geaccepteerd, wat heeft geleid tot de grief van [appellant] dat Postbank misbruik maakt van haar bevoegdheid als crediteur door het voorstel niet te aanvaarden.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Het hof oordeelt dat een schuldeiser in beginsel het recht heeft om een akkoord te weigeren, zelfs als dit betekent dat hij slechts een deel van zijn vordering betaald krijgt. Het hof heeft vastgesteld dat Postbank de enige schuldeiser is die het aanbod van de GKB niet wenst te aanvaarden, en dat dit de andere schuldeisers benadeelt. Desondanks oordeelt het hof dat de belangen van Postbank zwaarder wegen dan die van [appellant].

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de rechten van schuldeisers in het kader van schuldsanering en de voorwaarden waaronder een schuldeiser kan worden verplicht om mee te werken aan een akkoord.

Uitspraak

Arrest d.d. 13 december 2006
Rolnummer 0600535
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
procureur: mr J.V. van Ophem,
voor wie gepleit heeft mr G.A. Versteegh, advocaat te Groningen,
tegen
Postbank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Postbank,
procureur: mr J.B. Dijkema,
voor wie gepleit heeft mr H. Ouled Ali, advocaat te Amsterdam.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding-vonnis uitgesproken op 26 september 2006 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 17 oktober 2006 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Postbank tegen de zitting van 25 oktober 2006.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het op 26 september 2006 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden tussen partijen gewezen vonnis moge vernietigen, en, opnieuw recht doende, geïntimeerde moge veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest, het namens appellant door de Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland te Leeuwarden aangeboden akkoord schriftelijk te aanvaarden op verbeurte van een dwangsom van euro 7.000,-- voor iedere dag dat geïntimeerde in gebreke zal zijn aan het in deze te wijzen arrest te voldoen en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
[appellant] heeft een memorie van grieven genomen.
Bij memorie van antwoord is door Postbank verweer gevoerd met als conclusie:
"de grief van [appellant] te verwerpen en hem niet ontvankelijk te verklaren in zijn spoedappèl, althans zijn vorderingen af te wijzen, met bekrachtiging van het tussen partijen gewezen vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 26 september 2006 (Zaak-/Rolnummer: 77959/KG ZA 06-256), met verwijzing van [appellant] in de kosten van de procedure in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de feiten
1. Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
1.1. [appellant], geboren op [geboortedatum], heeft bij 23 schuldeisers een totale schuldenlast van euro 20.263,37. Zijn schuld aan Postbank bedraagt euro 6.935,51. Sinds juli 2005 heeft hij voor bepaalde tijd een dienstverband als kok bij een restaurant van Van der Valk.
1.2. De GKB heeft namens [appellant] een voorstel gedaan tot afkoop van zijn schulden. Dat aanbod houdt in dat hij gedurende drie jaar moet leven van een basisbedrag dat wordt berekend conform de richtlijnen voor het vrij te laten bedrag van de wettelijke schuldsanering, terwijl het overige inkomen wordt gereserveerd voor de schuldeisers. Het aanbod voorziet in een jaarlijkse controle van het vrij te laten bedrag conform de Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK, waar de GKB lid van is), alsmede jaarlijkse doorbetaling aan de schuldeisers na aftrek van bemiddelingskosten en kosten van financieel beheer conform de NVVK-Gedragscode Schuldregeling. Op grond van het aanbod zal na drie jaar het restant van de schulden worden kwijtgescholden, waarbij financiële meevallers in die periode aan de schuldeisers ten goede komen.
1.3. Bij brief van 30 augustus 2006 heeft de GKB aan de advocaat van [appellant] laten weten in te schatten dat iedere schuldeiser uiteindelijk 58,58% van zijn vordering betaald zou kunnen krijgen. Voor Postbank komt dat neer op euro 4.063,00.
1.4. Postbank heeft het voorstel van [appellant] niet geaccepteerd.
Met betrekking tot de grief
2. Door de inhoud van deze grief wordt het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen. De grief strekt tot handhaving van de stelling dat Postbank misbruik maakt van haar bevoegdheid als crediteur door als enige het voorstel van de GKB niet te aanvaarden.
3. Bij de beoordeling van die stelling staat voorop dat een schuldeiser in beginsel een akkoord kan weigeren dat inhoudt dat hij slechts een deel van zijn vordering betaald krijgt en dat hij voor het restant afstand doet van zijn recht op voldoening. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden lijdt dit uitgangspunt uitzondering en kan op grond van het bepaalde in artikel 3:13 BW plaats zijn voor een bevel tot medewerking aan de uitvoering van een dergelijk akkoord. Het ligt in beginsel op de weg van de schuldenaar die zodanige medewerking in rechte wenst af te dwingen de specifieke feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat de schuldeiser naar redelijkheid en billijkheid niet tot weigering van instemming met het akkoord heeft kunnen komen (HR12 augustus 2005, NJ 2006, 230).
4. Met betrekking tot de hiervoor bedoelde omstandigheden heeft [appellant] gesteld dat Postbank de enige schuldeiser is die niet met het aanbod van de GKB wenst in te stemmen, dat de andere schuldeisers daardoor minder krijgen omdat een dwangakkoord minder oplevert, terwijl de goedkopere minnelijke regeling ook maatschappelijk van belang is. Deze belangen wegen evenwel - wat er verder ook van zij - niet tegen de belangen van Postbank op. Nu voor het overige in dit verband niets is gesteld of gebleken, dient de vordering reeds op die constatering te stranden. Ten overvloede voegt het hof daar aan toe dat het uitzonderlijke karakter niet valt in te zien van het feit dat in verband met het publicatievoorschrift aan een schuldsanering kosten zijn verbonden. Dat geldt immers voor elke schuldsanering.
5. De grief faalt.
De slotsom.
6. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (tarief I, 3 punten).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Postbank tot aan deze uitspraak op euro 296,-- aan verschotten en euro 1.896,00 aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Keur en Zandbergen, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 13 december 2006.