ECLI:NL:GHLEE:2006:AZ5529

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200532
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Streppel
  • A. Verschuur
  • M. Keur
  • A. Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid van appellante in geschil over non-conformiteit van woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 20 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante, die een koopovereenkomst had gesloten met de overledene, stelde dat er sprake was van non-conformiteit van de woning die zij had gekocht. Na het sluiten van de koopovereenkomst ondervond zij vochtoverlast door condens, wat leidde tot een rechtszaak tegen de overledene. De rechtbank had in eerdere vonnissen de vordering van de appellante gedeeltelijk toegewezen, maar de overledene ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de appellante niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat het arrest van 31 augustus 2005, dat door de overledene was ingesteld, bindende kracht had. Het hof benadrukte dat het bestaande stelsel van rechtsmiddelen niet toestaat dat een eerder arrest opnieuw ter beoordeling wordt voorgelegd in een nieuw geding. De proceshouding van beide partijen leidde tot onnodige proceshandelingen, en daarom werden de kosten van de procedure in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. Het hof verklaarde de appellante niet-ontvankelijk in het hoger beroep van de vonnissen van 20 maart 2001 en 3 september 2002.

Uitspraak

Arrest d.d. 20 december 2006
Rolnummer 0200532
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr. P.R. van den Elst,
tegen
de erven van [overledene], gewoond hebbende te [woonplaats], overleden op [datum], oorspronkelijk geïntimeerde, in eerste aanleg: gedaagde,
te weten:
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats],
4. [geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats],
5. [geïntimeerde 5],
wonende te [woonplaats],
6. [geïntimeerde 6],
wonende te [woonplaats],
thans geïntimeerden,
hierna te noemen: [de erven],
procureur: mr. R.A. Schütz.
De inhoud van het in deze zaak op 19 april 2006 gewezen tussenarrest wordt hier overgenomen, met dien verstande dat, in tegenstelling tot hetgeen in dat arrest is vermeld, door [appellante] vier grieven tegen de vonnissen waarvan beroep zijn opgeworpen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge 's hofs eerdergemeld tussenarrest van 19 april 2006 hebben beide partijen een akte genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. In het slot van haar laatste akte heeft [appellante] opgemerkt "dat zij ten aanzien van een aantal aspecten nog een nadere akte wenst te nemen". Nadat de zaak voor overlegging stukken op de rol was geplaatst, heeft [appellante] pleidooi gevraagd, waarna een datum voor de pleitzitting is vastgesteld. [appellante] heeft vervolgens echter alsnog afgezien van pleidooi. Onder die omstandigheden ziet het hof geen aanleiding [appellante] tegemoet te komen in haar wens nog een nadere akte te nemen.
2. Het gaat in dit geding - samengevat - om het volgende.
2.1. Op 14 april 1997 hebben [appellante] als koopster en [overledene] (hierna [de overledene] te noemen) als verkoopster een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning aan het [adres] te [plaats]. De akte van levering is gepasseerd op 1 april 1998.
2.2. Korte tijd na het betrekken van de woning door [appellante] en haar echtgenoot ondervonden zij vochtoverlast als gevolg van condens.
Op verzoek van [appellante] heeft Expertise- en Taxatiebureau Lengkreek, Laarman en De Hosson onderzoek laten uitvoeren naar de oorzaak van de problemen. Laatstgenoemde heeft onderzoek doen verrichten door Adviesbureau Van Eijk v.o.f., alsmede Consolidated Nederland B.V. en VKS Raadgevende Ingenieurs B.V. De van deze onderzoeken opgemaakte rapporten maken deel uit van de processtukken. De conclusie van deze rapportages luidt dat sprake is van een verkeerde dakopbouw waardoor condensvorming plaatsvindt.
2.3. Stellende dat sprake is van non-conformiteit van de woning heeft [appellante] [de overledene] voor de rechtbank Assen gedagvaard en gevorderd haar te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding tot een bedrag van ƒ 120.000,--, te vermeerderen met rente en proceskosten. [de overledene] heeft de vordering weersproken.
1.0. Na een gelast deskundigenonderzoek heeft de rechtbank bij tussenvonnis van
20 maart 2001 beide partijen bewijs opgedragen. Na gehouden getuigenverhoren heeft de rechtbank bij eindvonnis van 3 september 2002 de vordering van
[appellante] toegewezen tot een bedrag van in hoofdsom ƒ 68.654,76
(euro 31.154,17), bestaande in herstelkosten van het dak ƒ 41.166,13, gebreken in de kruipruimte ƒ 5.955,16, vervangen van de boeidelen ƒ 1.975,--, vervangen van de buitenkozijnen ƒ 4.037,--, schilderwerk vervangen kozijnen en draaiende delen
ƒ 2.006,--, (de)montage glas in de kozijnen ƒ 500,--, het herstel van de tuin
ƒ 3.036,-- en de expertisekosten ƒ 9.979,47. Voorts is toegewezen de wettelijke rente over de hoofdsom, terwijl [de overledene] is veroordeeld in de kosten van het geding, die van het gelegde beslag en het deskundigenonderzoek daarin begrepen. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.
1.5. [de overledene] heeft bij exploot van 2 december 2002 hoger beroep ingesteld van het eindvonnis. De door [de overledene] in het hoger beroep opgeworpen grieven zijn zowel gericht tegen het eindvonnis van 3 september 2002 als tegen het tussenvonnis van 20 maart 2001.
1.0. Bij arrest van 31 augustus 2005 (rolnummer 0500090) heeft het hof het eind-vonnis d.d. 3 september 2002 vernietigd voor zover het betreft de veroordeling van [de overledene] tot betaling van het bedrag van euro 31.154,17 en in zoverre opnieuw rechtdoende [de overledene] veroordeeld om aan [appellante] te betalen een bedrag van
euro 29.120,78 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 1998 tot aan de dag der voldoening. Het hof heeft het tussenvonnis van 20 maart 2001 en het eindvonnis van 3 september 2002 voor het overige bekrachtigd, terwijl [de overledene] is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
1.7. [appellante] heeft bij exploot van 3 december 2002 hoger beroep ingesteld van het tussenvonnis van 20 maart 2001 en het eindvonnis van 3 september 2002.
3. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 19 april 2006 partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten omtrent de betekenis van het hiervoor vermelde, op het hoger beroep van [de overledene] gewezen arrest d.d. 31 augustus 2005 (rolnummer 0500090) en over de gevolgen welke dat arrest voor de uitkomst van het onderhavige hoger beroep mogelijk zal blijken te hebben.
3.1. Volgens [de erven] komen de door [appellante] opgeworpen grieven 1 en 3 niet meer voor beoordeling in aanmerking omdat op de in die grieven aan de orde gestelde punten in eerdergenoemd arrest van 31 augustus 2005 onherroepelijk is beslist.
3.2. [appellante] heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen waarover niet is geoordeeld in het hoger beroep van [de overledene], met rolnummer 0500090, alsmede hetgeen feitelijk nog niet aan de orde is geweest, vatbaar is voor behandeling in het onderhavige hoger beroep.
4. Aan een inhoudelijke beoordeling van de door [appellante] in het onderhavige appel opgeworpen grieven zou ten grondslag liggen de gedachte dat het op het hoger beroep van [de overledene] gewezen arrest d.d. 31 augustus 2005 geen bindende kracht heeft dan wel dat daaraan zijn bindende kracht wordt ontnomen. Dit is, als strijdig met het bestaande gesloten stelsel van rechtsmiddelen, niet aanvaardbaar.
Immers past in dat stelsel niet dat de beslissing in het bedoeld arrest van
31 augustus 2005, anders dan door het instellen van cassatie, tot onderwerp van een nieuw geding, te weten het onderhavige door [appellante] ingestelde hoger beroep, wordt gemaakt.
Slotsom
5. De conclusie moet dan ook luiden dat [appellante] niet-ontvankelijk is in het hoger beroep van de vonnissen van 20 maart 2001 en 3 september 2002.
Het hof ziet aanleiding de kosten van de procedure in hoger beroep te compen-seren. Die aanleiding bestaat hierin dat geen van partijen in het aan 's hofs tussenarrest van 19 april 2006 voorafgegane processuele debat enige aandacht heeft geschonken aan de samenloop van het vrijwel gelijktijdig, afzonderlijk door hun ingestelde hoger beroep van dezelfde uitspraken van de rechtbank en de procedurele gevolgen hiervan voor dat hoger beroep van de andere partij. Daartoe bestond te meer aanleiding, omdat na mogelijke voeging van de beide zaken het geschil in volle omvang door het hof had kunnen worden beoordeeld. De proceshouding van beide partijen heeft in het onderhavige hoger beroep dan ook in zoverre tot onnodige proceshandelingen geleid. Het is derhalve redelijk dat zij hun eigen kosten dragen.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep van de vonnissen van 20 maart 2001 en 3 september 2002;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat partijen ieder met de eigen kosten belast blijven.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Verschuur en Keur, raden, en uitgesproken door mr. Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier, ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 20 december 2006.