ECLI:NL:GHLEE:2006:AZ5593

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600127
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • J. Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het dictum van de ontbindingsbeschikking ex artikel 7:685 BW in een arbeidsovereenkomst geschil

In deze zaak gaat het om de uitleg van het dictum van een ontbindingsbeschikking van de rechtbank Groningen, sector kanton, die op 29 september 2005 is gegeven. De ontbindingsbeschikking betreft de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Ingenieursbureau Het Noorden BV (IHN). De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 januari 2006, met toekenning van een ontbindingsvergoeding van € 226.042,00 aan [appellant], onder de voorwaarde dat de maximaal uit te keren WW-uitkering in mindering zou worden gebracht. IHN is van mening dat de WW-uitkering in één keer op de ontbindingsvergoeding in mindering kan worden gebracht, wat leidt tot een lagere vergoeding voor [appellant].

In hoger beroep heeft [appellant] acht grieven ingediend tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, die op 27 januari 2006 uitspraak deed. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter bij zijn beslissing is uitgegaan van een ontbinding per 1 december 2005, terwijl de feitelijke ontbinding per 1 januari 2006 heeft plaatsgevonden. Dit heeft gevolgen voor de berekening van de WW-uitkering en de ontbindingsvergoeding.

Het hof oordeelt dat de kantonrechter de bedoeling had om ervoor te zorgen dat [appellant] tot zijn 64ste levensjaar niet in inkomen achteruit zou gaan. De door [appellant] voorgestane uitleg van het dictum zou ertoe leiden dat hij een vergoeding zou ontvangen die hoger is dan nodig om de inkomstenderving te compenseren. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter voor wat betreft het dictum onder 1, maar bekrachtigt het voor het overige. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 20 december 2006
Rolnummer 0600127
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr G. Machiels,
tegen
Ingenieursbureau Het Noorden BV,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde in het principaal en appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: IHN,
procureur: mr P.R. van den Elst.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 27 januari 2006 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 23 februari 2006 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van IHN tegen de zitting van 22 maart 2006.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het vonnis tussen partijen gewezen op 27 januari 2006 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Groningen en, zonodig onder verbetering der gronden, opnieuw rechtdoende, IHN in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze aan haar te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen, met veroordeling van IHN in alle kosten van de onderhavige procedure."
Bij memorie van antwoord is door IHN verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad in het principaal appèl: [appellant] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans hem deze te ontzeggen
in het incidenteel appèl: het vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen d.d. 27 januari 2006 te vernietigen en alsnog rechtdoende de oorspronkelijke vordering van IHN toe te wijzen.
In principaal en incidenteel appèl: [appellant] te veroordelen in de kosten."
Door [appellant] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"In principaal appel: tot persistit!
In het incidenteel appel: dat het Uw Edelgrootachtbaar College moge behagen bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, IHN in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze aan haar te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen.
In principaal en incidenteel appel: IHN te veroordelen in de kosten, alsmede die van het geding in eerste aanleg."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft in het principaal appel acht grieven opgeworpen.
IHN heeft in het incidenteel appel drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 1 (a tot en met d) van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
2. Kern van het onderhavige geschil is het antwoord op de vraag hoe het dictum van de tussen partijen gegeven ontbindingsbeschikking ex artikel 7:685 BW van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Winschoten (verder aan te duiden als : de kantonrechter) d.d. 29 september 2005 moet worden uitgelegd. Bedoeld dictum luidt als volgt:
"tenzij IHN voor 15 oktober 2005 haar verzoek tot ontbinding intrekt:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2006 onder toekenning aan [appellant], ten laste van IHN, van een vergoeding van euro 226.042,00 bruto, waarop in mindering strekt de aan [appellant] maximaal uit te keren uitkering op grond van de werkloosheidswet;
intrekking of niet:
veroordeelt IHN in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [appellant] begroot op euro 250,-- aan salaris van de gemachtigde."
3. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hem op basis van deze beschikking een bedrag groot euro 226.042,00 bruto ineens toekomt en dat de door hem te ontvangen WW-uitkering (telkens) na ontvangst aan IHN dient te worden gerestitueerd.
4. IHN is daarentegen van mening dat de maximaal door [appellant] te ontvangen WW-uitkering (door haar berekend over een periode van vijf jaren) in een keer en op voorhand op de ontbindingsvergoeding in mindering kan worden gebracht, zodat [appellant] aanspraak kan maken op een ontbindingsvergoeding ten bedrage van
euro 104.329,60 (euro 226.042,00 minus euro 121.712,40).
5. IHN vordert in deze procedure [appellant] - op straffe van een dwangsom - te verbieden executiemaatregelen te (laten) nemen voorzover die meer betreffen dan de incasso van het bedrag groot euro 104.329,60.
6. De voorzieningenrechter heeft een executieverbod als door IHN gevorderd gegeven, met dien verstande dat hij is uitgegaan van het recht op een WW-uitkering aan de zijde van [appellant] van maximaal 4 jaren (48 x euro 2.028,54 = euro 97.369,92) en de dwangsom en het maximum van de dwangsom heeft gematigd.
7. De principale grieven komen op tegen de uitleg zoals die door de voorzieningenrechter is gegeven. De incidentele grieven bestrijden de door de voorzieningenrechter gehanteerde duur van de WW termijn van vier in plaats van vijf jaren.
8. Het hof stelt vast dat geen grief is ontwikkeld tegen hetgeen de voorzieningenrechter onder 3.3.tot en met 3.6 van het beroepen vonnis heeft overwogen en beslist met betrekking tot de aard van het onderhavige kort geding. Het hof gaat er daarom met de voorzieningenrechter vanuit dat het in casu gaat om een executiegeschil als bedoeld in artikel 438 Rv.
9. Het hof stelt eveneens vast dat geen (incidentele) grief is ontwikkeld tegen het zonder enige motivering matigen van (het maximum van) de dwangsom(men). Evenmin is een grief gericht tegen de in eerste aanleg uitgesproken compensatie van kosten.
Met betrekking tot het principaal appel:
10. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
11. Het hof leest in hetgeen in de principale grieven door [appellant] is aangevoerd geen andere stellingen of verweren dan welke reeds in eerste aanleg door hem waren aangevoerd.
12. De voorzieningenrechter heeft in het beroepen vonnis duidelijke en gemotiveerd aangegeven op grond waarvan hij de door [appellant] voorgestane uitleg van het dictum van de ontbindingsbeschikking d.d. 29 september 2005 heeft verworpen en de gevorderde voorziening (zij het in iets aangepaste vorm) heeft bevolen. Het hof verenigt zich met bedoelde overwegingen en neemt die hierbij over. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
13. Voorop staat dat bij de uitleg van een rechterlijke beslissing in beginsel doorslaggevende betekenis moet worden toegekend aan de bewoordingen van die beslissing. Alhoewel de bewoordingen van het dictum van bedoelde ontbindingsbeschikking in het midden laten op welk moment de "maximaal aan [appellant] uit te keren uitkering op grond van de werkloosheidswet" op de ontbindingsvergoeding in mindering mag worden gebracht, valt uit de aan die beslissing ten grondslag liggende motivering op te maken wat de kantonrechter daarbij voor ogen heeft gestaan. De kantonrechter heeft immers aanbeveling 3.5 van de kantonrechtersformule tot uitgangspunt genomen, welke aanbeveling inhoudt dat de aan [appellant] toe te kennen vergoeding - behoudens eventuele immateriële schade - niet hoger zal zijn dan de verwachte inkomstenderving van [appellant] tot zijn pensioengerechtigde leeftijd, zijnde 64 jaar. Uitgaande van ontbinding per 1 december 2005 heeft de kantonrechter die vergoeding vervolgens vastgesteld op 78 x euro 2.683,32 + 8% vakantietoeslag (zijnde het laatstelijk per maand door [appellant] genoten salaris) = euro 226.042,00 bruto. Met partijen is de kantonrechter er vervolgens vanuit gegaan dat [appellant] normaliter recht kan doen gelden op een WW aanvulling van vier jaren, er daarbij kennelijk nog steeds van uitgaande dat ontbinding per 1 december 2005 zou plaatsvinden.
Bij dat alles is de kantonrechter er tevens vanuit gegaan dat beide partijen zich zullen inspannen dat die WW-uitkering wordt aangevraagd, waarmee - naar het oordeel van het hof - is aangegeven dat het niet zo kan zijn dat de vergoeding afhankelijk is van een beslissing van [appellant] om (geheel of ten dele) geen aanspraak te maken op de WW-uitkering en/of door zijn handelen of nalaten het recht op die uitkering (geheel of ten dele) te doen vervallen.
14. In een en ander ligt besloten dat het de bedoeling van de kantonrechter was dat [appellant] er tot zijn 64 ste levensjaar niet in inkomen op achteruit zou gaan. Dat doel wordt - bij ongewijzigde regelgeving - het best bereikt met de uitleg zoals die door de voorzieningenrechter aan bedoelde beschikking is gegeven. De door [appellant] voorgestane uitleg zou immers bijvoorbeeld meebrengen dat bij eventuele werkhervatting, aan [appellant] feitelijk een vergoeding wordt toegekend die uitstijgt boven hetgeen nodig is om de inkomstenderving ten gevolge van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te compenseren. Ook het door [appellant] genoemde voorbeeld van voortijdig overlijden steunt niet de door [appellant] voorgestane uitleg. Als [appellant] zijn werk had behouden en voor zijn pensionering zou komen te overlijden, zou immers ook zijn inkomen uit arbeid zijn weggevallen.
15. De grieven falen.
Met betrekking tot de grieven in het incidenteel appel:
16. Ook deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
17. IHN heeft - blijkens meergenoemde ontbindingsbeschikking d.d. 29 september 2005 - aan de kantonrechter verzocht de tussen haar en [appellant] bestaande arbeidsovereenkomst per 1 september 2005 te ontbinden. De kantonrechter is in zijn berekening van de ontbindingsvergoeding uitgegaan van een ontbinding per 1 december 2005. Het moet er daarom - zoals in hoger beroep onweersproken door IHN is aangevoerd - voor worden gehouden dat de aanspraak op een WW-uitkering van vier jaren, waarover partijen het blijkens bedoelde beschikking eens waren, is gebaseerd op een veronderstelde ontbinding per 1 december 2005. Feit is echter dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen - blijkens het dictum van zijn beslissing - heeft ontbonden per 1 januari 2006.
18. Nu IHN in hoger beroep onweersproken heeft gesteld dat [appellant], uitgaande van een feitelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2006, geen aanspraak kan doen gelden op vier jaren, maar op vijf jaren WW-uitkering, dient op de door de kantonrechter toegekende ontbindingsvergoeding het met een WW-uitkering van vijf jaren corresponderende bedrag in mindering te worden gebracht. Daarbij gaat het - zoals onweersproken door IHN is gesteld - om een bedrag groot euro 121.712,40 (60 x euro 2.028,54).
19. De incidentele grieven treffen derhalve doel.
Slotsom
1. Het beroepen vonnis zal voor wat het dictum onder 1 betreft worden vernietigd en voor het overige worden bekrachtigd. Opnieuw rechtdoende zal de het executieverbod worden gegeven voor een bedrag hoger dan euro 104.329,60. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, zowel in het principaal (salaris procureur:1 punt tarief II) als in het incidenteel appel (salaris procureur: 1/2 punt tarief II). Het salaris (tarief II) is gebaseerd op hetgeen hiervoor onder 8 is overwogen. Het griffierecht dient op dezelfde grond te worden geheven voor de categorie "zaak van onbepaalde waarde".
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis d.d. 27 januari 2006, waarvan beroep, voorzover het het dictum onder 1 betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verbiedt [appellant] om bij de executie van de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Winschoten d.d. 29 september 2005 (zaaksnummer 267800/05-163) executiemaatregelen te treffen die wat betreft de te incasseren hoofdsom uitgaan van een bedrag hoger dan euro 104.329,60;
bekrachtigt het vonnis d.d. 27 januari 2006, waarvan beroep, voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, in het principaal appel tot op heden aan de zijde van IHN begroot op euro 296,-- aan verschotten en op euro 894,-- aan salaris voor de procureur en in het incidenteel appel op nihil aan verschotten en op euro 447,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 20 december 2006.