ECLI:NL:GHLEE:2007:AZ7467

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600323
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Kuiper
  • A. Breemhaar
  • J. Zandbergen
  • M. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de rechtsgeldigheid daarvan in het kader van een arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dat door Aaabee Accountancy Assen B.V. is gegeven aan [geïntimeerde]. De feiten zijn als volgt: [geïntimeerde] was in dienst bij Aaabee en had een minderheidsaandeel in het bedrijf. Na een onderzoek naar zijn gedragingen, waarbij hij werd beschuldigd van het verstrekken van administratieve diensten aan een cliënt in privé, werd hij op 8 februari 2006 op staande voet ontslagen. [geïntimeerde] heeft het ontslag betwist en een procedure aangespannen om de nietigheid van het ontslag te vorderen, alsook om doorbetaling van zijn loon en wedertewerkstelling. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van [geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen, maar Aaabee ging in hoger beroep.

Het Gerechtshof Leeuwarden heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de eisen voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet niet zijn nageleefd. Het hof oordeelde dat het ontslag niet onverwijld was gegeven en dat de dringende reden niet voldoende was aangetoond. De werkgever, Aaabee, had niet voldoende bewijs geleverd dat [geïntimeerde] cliënten had overgehaald om gebruik te maken van zijn diensten in plaats van die van Aaabee. Het hof heeft de grieven van Aaabee verworpen en de beslissing van de kantonrechter in grote lijnen onderschreven, maar heeft de proceskostenveroordeling bevestigd en Aaabee veroordeeld tot doorbetaling van het loon van [geïntimeerde] over de periode van 8 februari 2006 tot en met 19 juni 2006, inclusief vakantiegeld en representatiekosten.

De uitspraak benadrukt de strenge eisen die aan een ontslag op staande voet worden gesteld, vooral in het kader van de bescherming van werknemers. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele onderdelen die niet voldoende onderbouwd waren. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet verduidelijkt en de verantwoordelijkheden van werkgevers in dergelijke situaties benadrukt.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 januari 2007
Rolnummer 0600323
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
AAABEE Accountancy Assen B.V.,
gevestigd te Assen,
appellante in het principaal appel, tevens geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Aaabee
procureur: mr. A.H. Horstman,
voor wie gepleit heeft mr. R.P. van Boven, advocaat te Assen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde in het principaal appel, tevens appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. J.V. van Ophem,
voor wie gepleit heeft mr. D.K. Kupers, advocaat te Assen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 6 juni 2006 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen, verder aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 23 juni 2006 is door Aaabee hoger beroep ingesteld van genoemd kortgedingvonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 5 juli 2006.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
" 1.
Te vernietigen het vonnis op 6 juni 2006 onder zaaknummer 177921/VV EXPL 06-24 gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en Aaabee als gedaagde; en;
2.
Opnieuw rechtdoende de door [geïntimeerde] jegens Aaabee ingestelde vorderingen alsnog af te wijzen, hetzij door hem daarin niet-ontvankelijk te verklaren, hetzij door hem die te ontzeggen; althans ten faveure van Aaabee zodanig recht te doen als Uw Gerechtshof in goede justitie zal vermenen te behoren;
3.
[geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de beide instanties."
Bij memorie van antwoord, tevens akte wijziging van eis, is door [geïntimeerde] de eis, na vermeerdering, als volgt verwoord.
"bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.) verklaart voor recht dat [geïntimeerde] tijdig een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van het hem verleende ontslag;
II.) Aaabee veroordeelt [geïntimeerde] binnen vierentwintig uur na het in deze procedure te wijzen vonnis toe te laten tot het bedrijf en hem daar in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, althans voor zover mogelijk moet worden geacht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van euro 100,00 voor iedere dag of gedeelte van de dag dat Aaabee in gebreke blijft aan dat vonnis te voldoen.
III.) Aaabee veroordeelt tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen:
- het loon van euro 2.550,00 bruto per maand inclusief alle overeengekomen vergoedingen waaronder de vakantiebijslag van 8% over het brutoloon, de onkostenvergoedingen ter zake telefoon, representatie, internet en reiskosten woon-werk, verschuldigd vanaf 8 februari 2006 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
- de wettelijke verhoging ex. art. 7:625 BW over alle gevorderde loonbedragen;
- de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen, voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarden vanaf 8 februari 2006, en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar worden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
- de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van euro 900,00.
IV.) Aaabee veroordeelt, bij wijze van voorschot, aan [geïntimeerde] te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van euro 3.500,00, althans een zodanig bedrag als UEA in goede justitie billijk acht, wegens onrechtmatig handelen jegens [geïntimeerde];
V.) Aaabee veroordeelt in de kosten van deze procedure."
Deze memorie, die het hof, gelet op deze eisvermeerdering, tevens aanmerkt als een memorie van eis in incidenteel appel, sluit met de volgende conclusie:
"om -uitvoerbaar bij voorraad- het bestreden vonnis van de Rechtbank Assen d.d. 6 juni 2006 met zaak- en rolnummer 177921/VV EXPL 06-24, onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, en met inachtneming van de zijdens [geïntimeerde] gewijzigde eis, te bekrachtigen, met veroordeling van Aaabee in de kosten van de procedure."
Vervolgens hebben partijen hun standpunten doen bepleiten, onder overlegging van de pleitnota's door hun advocaten.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Aaabee heeft acht grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de feiten
1. Het hof gaat uit van de navolgende feiten, als door de ene partij gesteld en door de andere partij onvoldoende weersproken.
1.1. [geïntimeerde], geboren [in] 1968, is op 1 april 1990 in dienst getreden bij de rechtsvoorgangster van Aaabee, Aaabee Accountancy B.V. Genoemde vennootschap floreerde niet. Per 1 januari 2001 is de vestiging Assen van die vennootschap verzelfstandigd als Aaabee. [geïntimeerde] is bij Aaabee op de loonlijst gekomen, laatstelijk in de functie van relatiebeheerder.
1.2. [geïntimeerde] bezit 4,9% van de aandelen van Aaabee. Tezamen met de andere oprichters van Aaabee is hij hoofdelijk verbonden voor een lening die ING aan Aaabee heeft verstrekt tot een bedrag van fl 42.875,00.
1.3. [geïntimeerde] verdiende laatstelijk euro 2.550,-- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Daarnaast ontving [geïntimeerde] een maandelijkse onkostenvergoeding voor telefoon- en internetkosten, kosten woon-werkverkeer en een representatiekostenvergoeding van in totaal euro 83,69 per maand.
1.4. Aaabee verkeerde in 2005 in economisch zwaar weer, waardoor de baan van [geïntimeerde] op de tocht kwam te staan.
1.5. [geïntimeerde] heeft zich op 2 december 2004 ziek gemeld.
1.6. De advocaat van Aaabee heeft op 20 januari 2006 aan [geïntimeerde] geschreven dat gebleken was dat [geïntimeerde] een cliënt, [de cliënt], privé van administratieve diensten had voorzien en dat Aaabee een onderzoek zou starten of [geïntimeerde] zulks vaker zou hebben gedaan. Aaabee heeft in deze brief een pro forma ontbindingsprocedure voorgesteld, met een ontbinding per 1 maart 2006 tegen een ontslagvergoeding van euro 5.509,-- (bruto).
1.7. Aaabee heeft [geïntimeerde] op 8 februari 2006 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief die de advocaat van Aaabee heeft gezonden aan de rechtshulpverlener van [geïntimeerde] van genoemde datum, voert Aaabee als dringende reden aan dat [geïntimeerde] een drietal cliënten van Aaabee ([de cliënt], [de cliënt 1] en [de cliënt 2]) zou hebben bewogen bij Aaabee weg te gaan en gebruik te maken van de diensten van [geïntimeerde] zelf. Tevens zou [geïntimeerde] een van de cliënten ([de cliënt 1] te Assen) hebben ingelicht omtrent het arbeidsgeschil met Aaabee.
1.8. Bij brief van 13 februari 2006 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] de vernietiging van het op staande voet gegeven ontslag ingeroepen. [geïntimeerde] heeft zich bereid verklaard, voor zover zijn arbeidsongeschiktheid daaraan niet in de weg staat, de bedongen werkzaamheden te hervaten.
1.9. Bij brief van 6 maart 2006 van de advocaat van Aaabee, gericht aan de advocaat van [geïntimeerde] heeft Aaabee, heeft Aaabee, voor het geval het reeds verleende ontslag op staande voet niet rechtsgeldig zou zijn, [geïntimeerde] op staande voet ontslagen op grond van het overhevelen van omzet naar zichzelf in privé en het instemmen met het betalen van zwart geld.
Tevens maakt Aaabee in die brief aanspraak op schadevergoeding voor diverse gedragingen, waaronder het tijdens werktijd chatten.
1.10. Aaabee heeft op 10 april 2006 bij de kantonrechter te Assen een ontbindingsverzoek voor zover vereist ingediend. Bij beschikking van 6 juni 2006 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor het geval deze arbeidsovereenkomst nog bestaat, met ingang van 20 juni 2006 ontbonden en [geïntimeerde] in geval van het eindigen van de arbeidsovereenkomst door deze ontbinding een door Aaabee te betalen vergoeding toegekend van euro 44.064,00.
1.11. Met ingang van 1 juli 2006 heeft Aaabee haar activiteiten overgedragen aan Bloemsma & Co Accountants Belastingadviseurs B.V. te Assen.
1.12. Op 1 juli 2006 is de eenmanszaak administratiekantoor [geïntimeerde] in Assen gevestigd.
De procedure in eerste aanleg
2. [geïntimeerde] heeft bij dagvaarding in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat hij tijdig een beroep heeft gedaan op de nietigheid van het hem gegeven ontslag, alsmede veroordeling tot wedertewerkstelling en doorbetaling van loon, te vermeerderen met wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.1. De kantonrechter heeft de gevorderde doorbetaling van loon toegewezen, inclusief alle overeengekomen vergoedingen waaronder de vakantiebijslag van 8% over het brutoloon, vanaf 8 februari 2006 tot aan het einde van het dienstverband, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. De kantonrechter heeft voorts de gevorderde buitengerechtelijke kosten toegewezen en Aaabee in de kosten veroordeeld. Voor het overige heeft hij de vordering afgewezen.
De vermeerdering van eis
3. [geïntimeerde] heeft bij de memorie van antwoord zijn eis opnieuw geformuleerd, waarbij deze is vermeerderd, zoals hiervoor is weergegeven. Aaabee heeft tegen deze eisvermeerdering geen bezwaar gemaakt, zodat het hof de gewijzigde eis zal beoordelen.
Het spoedeisend belang
4. De vordering van [geïntimeerde], zoals die thans luidt, is - behoudens een in kort geding naar vaste jurisprudentie niet toewijsbare voorlopige verklaring voor recht - een geldvordering. Voor toewijzing van een voorschot op een geldvordering in kort geding geldt, naast de eis dat de vordering voldoende aannemelijk is en dat, indien daar een beroep op is gedaan, het restitutierisico bij de te maken belangenafweging zich niet tegen toekenning van een voorschot verzet, de eis dat sprake is van een voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (vgl. Hoge Raad 28 mei 2004, NJ 2004, 602)
4.1. [geïntimeerde] heeft bij de vordering, zoals die in eerste aanleg luidde, onbestreden gesteld dat hij een spoedeisend belang had, omdat hij van inkomsten verstoken was.
4.2. Ook het hof acht dit belang, voor zover het de gevorderde doorbetaling van loon c.a. betreft aanwezig.
4.3. Ten aanzien van de eisvermeerdering - het voorschot op de door [geïntimeerde] gestelde onrechtmatige handelingen zijdens Aaabee - geldt dat [geïntimeerde] niets over het spoedeisend belang heeft gesteld, terwijl dit ook niet uit de vordering voortvloeit. Hetzelfde geldt voor de uitbetaling van overuren en vakantiedagen, voor zover die al deel uit maakt van de eisvermeerdering, nu deze post weliswaar in de memorie van antwoord is uitgerekend, doch niet in het petitum is meegevorderd.
4.4. Het gebrek aan spoedeisend belang staat dan ook aan toewijzing van deze onderdelen van de vordering in de weg.
De beoordeling van de grieven
5. De kernvraag in dit kort geding is of al dan niet moet worden aangenomen dat het door Aaabee aan [geïntimeerde] gegeven ontslag op staande voet stand houdt in een eventuele bodemprocedure. Ten tijde van het pleidooi in hoger beroep was een bodemprocedure nog niet aanhangig.
6. Het hof stelt voorop dat de bewijslast dat sprake is van een geldige dringende reden voor het ontslag, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, berust bij Aaabee als werkgever.
7. Voor zover Aaabee in grief 1 betoogt dat [geïntimeerde] als minderheidsaandeelhouder niet de positie van een gewone werknemer innam en dat dit aandeelhouderschap reden zou moeten zijn voor een ander beoordelingskader, verwerpt het hof de grief. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] door zijn minderheidsbelang ten opzichte van de directie van Aaabee in een wezenlijk andere positie verkeerde dan een andere werknemer. De processtukken wijzen er niet op dat [geïntimeerde] een substantieel voordeel heeft genoten uit zijn aandeelhouderschap; dat het bezit van enige aandelen [geïntimeerde] verdergaande beperkingen oplegde met betrekking tot het contact met derden dan voortvloeiden uit zijn werknemerschap, acht het hof niet aannemelijk gemaakt.
Grief 1 treft geen doel.
8. Bij de beoordeling van de grieven 2 tot en met 5 geldt als uitgangspunt dat aan een rechtsgeldig aan de werknemer gegeven ontslag op staande voet, mede gelet op de ingrijpende gevolgen ervan voor de werknemer, zware eisen worden gesteld. Een ontslag op staande voet moet onverwijld worden gegeven, terwijl de dringende reden op het moment van ontslagaanzegging aan de werknemer moet worden meegedeeld.
De eis van onverwijldheid gaat niet zover dat de werkgever niet enig onderzoek mag verrichten. Indien bij een werkgever het vermoeden is gerezen dat zich een dringende reden tot ontslag van een werknemer voordoet, en hij zich, alvorens tot ontslagverlening op staande voet over te gaan, van de juistheid van dat vermoeden wil vergewissen, is de daarbij van hem te vergen mate van voortvarendheid afhankelijk van de omstandigheden van het geval (vgl. HR 21 januari 2000 NJ 2000, 190). De verplichting om de reden direct mee te delen dient er toe te waarborgen dat voor de werknemer onmiddellijk duidelijk is welke eigenschappen of gedragingen de werkgever hebben genoopt tot het beëindigen van de dienstbetrekking. De werknemer moet zich immers na de mededeling erover kunnen beraden of hij de opgegeven reden als juist erkent en als dringend aanvaardt (HR 23 april 1993, NJ 1993, 504).
9. Het karakter van het ontslag op staande voet en de hiervoor genoemde eisen verzetten zich er in de regel tegen dat een ontslag op staande voet kan worden gevolgd door een tweede, voorwaardelijk gegeven, ontslag op staande voet. In deze zaak heeft Aaabee, nadat zij kort voor 20 januari 2006 had geconstateerd dat [geïntimeerde] haar cliënt [de cliënt] in privé van administratieve diensten had voorzien (zie hiervoor onder 1.6), een onderzoek ingesteld en naar aanleiding van de uitkomsten van dat onderzoek [geïntimeerde] op 8 februari 2006 op staande voet ontslagen, waarmee de ontslaggrond als het ware is gefixeerd. [geïntimeerde] diende zijn positie te bepalen met betrekking tot dat ontslag. De uitkomsten van verder onderzoek, naar andere gedragingen van [geïntimeerde], kan hem daarom in beginsel niet als een subsidiair tweede ontslag op staande voet worden tegengeworpen.
10. Mede gelet op het hiervoor overwogene verwerpt het hof grief 4, waarin Aaabee betoogt dat voor een voorwaardelijk ontslag op staande voet in dezen geen andere maatstaven gelden dan voor een voorwaardelijk ontbindingsverzoek, dat wel staande praktijk is bij werkgevers die twijfelen aan de juridische houdbaarheid van het gegeven ontslag op staande voet. Bij een voorwaardelijk uitgesproken ontbinding (of een voorwaardelijk gegeven ontslag met toestemming van de CWI) zal de werkgever - gelijk ook in dit geval - bij een als ongeldig beoordeeld ontslag op staande voet gewoonlijk enige vergoeding (dan wel loon gedurende een opzegtermijn) verschuldigd zijn.
11. Het hof zal thans de dringende redenen, genoemd in de ontslagaanzegging van 8 februari 2006 beoordelen, namelijk het "uitspannen" van een drietal cliënten ten behoeve van een eigen nog te beginnen onderneming en het praten over zijn arbeidsconflict met een cliënt.
12. [geïntimeerde] heeft bij zijn brief van 13 februari 2006, waarin hij de vernietigbaarheid van het hem op 8 februari 2006 gegeven ontslag heeft ingeroepen, een drietal schriftelijke verklaringen gevoegd van [de cliënt 2, de cliënt 1] en [de cliënt], waarin dezen verklaren dat zij niet door [geïntimeerde] zijn overgehaald om geen gebruik meer te maken van de diensten van Aaabee.
Deze verklaringen neutraliseren hetgeen Aaabee op het punt van het uitspannen van cliënten in het geding heeft gebracht. Aaabee heeft de inhoudelijke juistheid van deze verklaringen aangevochten. Voor het vaststellen van de feitelijke gang van zaken is nader onderzoek nodig - waaronder het horen van getuigen - waarvoor deze kortgedingprocedure zich niet leent. Anders dan Aaabee ten pleidooie heeft betoogd, kan uit het feit dat [geïntimeerde] zich per 1 juli 2006 als zelfstandig administratiekantoor heeft ingeschreven niet worden afgeleid dat hij rond januari 2006 ook reeds het vooropgezette plan had voor zichzelf te beginnen.
13. Grief 3, waarin Aaabee klaagt dat de kantonrechter teveel waarde aan genoemde schriftelijke verklaringen heeft toegekend, snijdt geen hout. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat thans onvoldoende vaststaat dat [geïntimeerde] cliënten van Aaabee heeft bewogen geen gebruik meer te maken van de diensten van Aaabee.
14. Ten aanzien van het verwijt dat [geïntimeerde] aan [de cliënt 1] zou hebben verteld dat hij in een conflict met Aaabee verzeild was geraakt, oordeelt het hof dat, zelfs als [geïntimeerde] dit uit eigen beweging zou hebben gedaan - hetgeen hij ontkent - zulks een ontslag op staande voet niet rechtvaardigt.
15. In grief 2 klaagt Aaabee erover dat de kantonrechter ten onrechte bij de
beoordeling van deze dringende reden geen rekening heeft gehouden met de overige omstandigheden van het geval, waarbij Aaabee specifiek klaagt over de na het hiervoor besproken ontslag op staande voet in de computer van [geïntimeerde] aangetroffen chatsessies waaruit zou blijken dat [geïntimeerde] in werktijd geruime tijd (erotisch) zou hebben gechat met diverse dames.
16. Hoewel de rechter bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking moet nemen (HR 2 juni 2003, JAR 2003, 179), betekent zulks niet dat de rechter andere mogelijke ontslaggronden, die door de werkgever niet zijn meegedeeld, in het onderzoek dient te betrekken. Het door Aaabee verdedigde standpunt zou er op neerkomen dat de meegedeelde dringende reden niet meer het terrein van het ontslag op staande voet zou afperken, hetgeen, gelet op hetgeen hiervoor onder 8 is overwogen, niet voor juist kan worden gehouden. Het chatgedrag is [geïntimeerde] voor het ontslag van 8 februari 2006 nimmer verweten en staat in het geheel niet in verband met de aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende redenen. Dit chatgedrag kan dan ook niet maken dat, waar de enige steekhoudende aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde reden - uitspannen van cliënten - in rechte thans onvoldoende vaststaat, de balans alsnog in het voordeel van Aaabee uitslaat.
17. Grief 2 treft geen doel.
18. In grief 5 betoogt Aaabee dat bij het nadere onderzoek een dusdanig ernstige gedraging van [geïntimeerde] aan het licht is gekomen, namelijk het instemmen met het betalen van zwart geld, dat dit een zelfstandige dringende reden inhoudt die het - tweede -ontslag op staande voet rechtvaardigt.
19. Het hof overweegt dat in het midden kan blijven of de actieve betrokkenheid van [geïntimeerde] bij een zwartgeldcircuit binnen Aaabee moet worden aangemerkt als een zodanig ernstige gedraging dat deze een uitzondering vormt op hetgeen het hof hiervoor onder 9 heeft overwogen en dat op deze betrokkenheid als nieuwe dringende reden wel een tweede ontslag op staande voet kan dragen. Dat een dergelijk zwart geldcircuit - dat zich ook naar 's hofs oordeel niet verdraagt met een accountantskantoor - heeft bestaan binnen Aaabee, acht het hof immers niet aangetoond. Aaabee heeft enkel gewezen op de transcriptie van een chatgesprek waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [geïntimeerde] ontvankelijk was voor de een plan waarbij "fiscaal onbekend" zou worden betaald (productie 18 bij het overgelegde ontbindingsrekest, chatsessie 5 oktober 2005). Dat een dergelijke uitleg juist is, is onvoldoende aannemelijk. Dat [geïntimeerde] dienovereenkomstig heeft gehandeld is bovendien gesteld noch gebleken.
20. Grief 5 faalt.
21. Met de kantonrechter beantwoordt het hof dan ook de in rechtsoverweging 5 gestelde vraag aldus dat Aaabee vooralsnog niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Daaraan doet niet af dat zij in een bodemprocedure dit bewijs mogelijk wel kan leveren.
22. Het hof acht dan ook, gelijk de kantonrechter, termen aanwezig om Aaabee te veroordelen, bij wege van voorschot, tot doorbetaling van het overeengekomen loon tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst thans voorwaardelijk is ontbonden, zijde 20 juni 2006.
23. De kantonrechter heeft Aaabee veroordeeld tot betaling van het loon, inclusief alle overeengekomen vergoedingen. Aaabee heeft aangevoerd dat de overeengekomen onkostenvergoeding alleen betaald hoeft te worden als daadwerkelijk onkosten worden gemaakt.
1. Het hof acht geen termen aanwezig om Aaabee bij wege van voorschot ook tot doorbetaling van die onkostenvergoedingen te veroordelen die dienen voor de vergoeding van kosten die in desbetreffende maanden zouden vallen maar welke niet gemaakt zijn omdat [geïntimeerde] geen arbeid heeft verricht. Het hof rekent hiertoe de reis- telefoon- en internetkostencomponent. Voor de representatiekostencomponent (ad euro 23,00 per maand) waarbij sprake is van een minder duidelijk verband met maandelijkse uitgaven, oordeelt het hof anders en zal Aaabee wel tot doorbetaling worden verplicht.
25. Aaabee heeft voorts ten pleidooie verzocht de wettelijke verhoging te matigen. [geïntimeerde] heeft dit aangemerkt als een niet toelaatbare nieuwe grief. Deze redenering van [geïntimeerde] kan het hof gelet op HR 31 oktober 2003, NJ 2004, 113, niet volgen.
Het hof acht in de omstandigheden van het geval reden de wettelijke verhoging te matigen tot 10% van het gedeelte van het loon dat te laat is uitbetaald.
26. Slechts in zoverre slaagt grief 6, die zich richt tegen de veroordeling tot doorbetaling van het loon.
27. In grief 7 vecht Aaabee de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten aan. Het hof acht deze grief terecht voorgedragen. Daargelaten dat op dit punt van een spoedeisend belang onvoldoende is gebleken, is evenmin aangetoond dat de sprake is van relevante buitengerechtelijke werkzaamheden in de zin van artikel 6:96 BW.
28. Grief 8 tenslotte, die betrekking heeft op de proceskostenveroordeling, ontbeert zelfstandig belang en behoeft geen verdere bespreking.
29. [geïntimeerde] heeft zonder nadere toelichting in appel opnieuw een verklaring voor recht en wedertewerkstelling gevorderd. He hof onderschrijft hetgeen de kantonrechter daarover heeft overwogen en neemt die beslissingen over.
30. [geïntimeerde] heeft ten pleidooie het hof verzocht bij wege van obiter dictum een uitspraak te doen over de opeisbaarheid van de ontbindingsvergoeding. Het hof, dat partijen bekend veronderstelt met zijn arrest van 23 juli 2003, JAR 2003/211, acht geen termen aanwezig om dit verzoek te honoreren, nu zulks het voorliggende geschil te buiten gaat.
De slotsom
31. Hoewel het hof in hoofdlijnen het oordeel van de kantonrechter onderschrijft, zal het hof om proceseconomische redenen in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing geheel vernietigen, behoudens de daarin opgenomen proceskostenveroordeling. Opnieuw rechtdoende zal het hof Aaabee veroordelen om [geïntimeerde], bij wege van voorschot, te veroordelen tot doorbetaling van het overeengekomen loon over de periode 8 februari 2006 tot en met 19 juni 2006, inclusief de overeengekomen representatiekostenvergoeding en de vakantietoeslag, zulks te vermeerderen met tot 10% gematigde wettelijke verhoging over de niet tijdig uitbetaalde loonbedragen alsmede met de wettelijke rente over de hiervoor bedoelde maandelijkse loonbedragen c.a., steeds te rekenen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de overige vorderingen afwijzen.
32. Het hof zal Aaabee, als de overwegend in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van de procedure in hoger beroep veroordelen, voor wat betreft het salaris voor de procureur te begroten op 3 punten naar tarief II.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep behoudens de daarin opgenomen proceskostenveroordeling
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Aaabee tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen het loon van euro 2.550,00 bruto per maand, almede het overeengekomen vakantiegeld van 8% per maand en de representatiekostenvergoeding ter hoogte van euro 23,00 per maand, over de periode vanaf 8 februari 2006 tot en met 19 juni 2006;
veroordeelt Aaabee voorts tot betaling van de tot 10 procent gematigde wettelijke verhoging over die hiervoor bedoelde maandelijkse loonbedragen c.a. die niet tijdig zijn betaald;
veroordeelt Aaabee tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor bedoelde maandelijkse loonbedragen c.a. en verhoging, steeds te rekenen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Aaabee in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op euro 296,-- aan verschotten en
euro 2.682,-- aan salaris voor de procureur,
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs Kuiper, voorzitter, Breemhaar en Zandbergen, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 24 januari 2007.