ECLI:NL:GHLEE:2007:AZ7627
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- Zuidema
- Kuiper
- Breemhaar
- Mollema
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de nietigheid van ontslag op staande voet en de gevolgen daarvan
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 31 januari 2007, staat de nietigheid van een ontslag op staande voet centraal. Appellante, werkzaam bij Stichting Maatschappelijke en Juridische Dienstverlening Groningen (MJD), was op 1 april 2004 in dienst getreden en werd op 8 februari 2005 op staande voet ontslagen. De reden voor het ontslag was het herhaaldelijk niet naleven van afspraken omtrent aanwezigheid. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen, waarin de kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat appellante de nietigheid van het ontslag had ingeroepen binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden.
Het hof oordeelt dat de brief van 11 maart 2005, waarin appellante mogelijk haar onvrede over het ontslag heeft geuit, niet kan worden opgevat als een beroep op de nietigheid van het ontslag. In deze brief wordt niet expliciet aangegeven dat appellante het niet eens is met het ontslag of dat zij haar werkzaamheden wil hervatten. Het hof concludeert dat er geen gronden zijn om aan te nemen dat MJD de uitlatingen in de brief als een beroep op de nietigheid van het ontslag had moeten opvatten.
Daarom bevestigt het hof het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat het ontslag op staande voet geldig is. Appellante wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Dit arrest benadrukt het belang van duidelijke communicatie van werknemers bij het inroepen van de nietigheid van een ontslag op staande voet, en de noodzaak om binnen de gestelde termijn actie te ondernemen.