ECLI:NL:GHLEE:2007:AZ8647

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600377
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Breemhaar
  • H. Hidma
  • J. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over dwangsom en rechtsverhouding tussen De Middelhorst en [geïntimeerde]

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 februari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De zaak betreft een geschil tussen de Coöperatieve Woonvereniging De Middelhorst U.A. (hierna: De Middelhorst) en [geïntimeerde]. De Middelhorst had in eerste aanleg een verbod opgelegd gekregen om [geïntimeerde] in rechte te betrekken, met een dwangsom van € 5.000 per overtreding, tot een maximum van € 100.000. [geïntimeerde] had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, waarin hij was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan De Middelhorst.

De voorzieningenrechter had overwogen dat [geïntimeerde] vrij stond zich in rechte te verweren tegen de eis van De Middelhorst en dat hij ook hoger beroep kon instellen. De Middelhorst had echter niet voldaan aan een verzoek van [geïntimeerde] om schriftelijk te bevestigen dat het instellen van hoger beroep niet zou leiden tot een dwangsom. Dit leidde tot onzekerheid bij [geïntimeerde] over de reikwijdte van de voorzieningen.

Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] recht en belang had bij de gevraagde voorzieningen, gezien de proceshouding van De Middelhorst. De grieven van De Middelhorst werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van De Middelhorst in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en rechtszekerheid in juridische procedures.

Uitspraak

Arrest d.d. 14 februari 2007
Rolnummer 0600377
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
de Coöperatieve Woonvereniging De Middelhorst U.A.,
gevestigd te Haren,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: De Middelhorst,
procureur: mr A.H. Lanting,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
procureur: mr J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 21 juli 2006 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 14 augustus 2006 is door De Middelhorst hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 23 augustus 2006.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad het vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen te vernietigen en opnieuw rechtdoende de oorspronkelijke eiser, thans geïntimeerde, niet ontvankelijk te verklaren in zijn veroordeling althans en vooral deze af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als hoger beroep"
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"Dat het gerechtshof, zonodig met verbetering van de gronden, het vonnis waarvan beroep moge bekrachtigen met veroordeling van appellant in de kosten van dit hoger beroep."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
De Middelhorst heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 3 (3.1 tot en met 3.4) van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Het hof zal die feiten hierna kort weergeven, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens als vaststaand zijn aan te merken.
- Bij vonnis in kort geding van 11 maart 2005 van de rechtbank Groningen is aan [geïntimeerde] onder meer een verbod opgelegd om De Middelhorst in rechte te betrekken, zulks op straffe van een dwangsom van euro 5.000,-- voor iedere overtreding, zulks met een maximum van euro 100.000,--. Daarbij heeft de voorzieningenrechter expliciet overwogen dat het [geïntimeerde] vanzelfsprekend vrij staat zich voor zover nodig in rechte te verweren.
- Bij dagvaarding d.d. 29 september 2005 heeft De Middelhorst [geïntimeerde] in rechte betrokken. Bij vonnis d.d. 7 juni 2006 is [geïntimeerde] vervolgens veroordeeld om aan De Middelhorst te voldoen een bedrag van euro 11.910,78 c.a. Deze procedure zal hieronder worden aangeduid als de bodemprocedure.
- [geïntimeerde] wenst tegen laatstgenoemd vonnis hoger beroep in te stellen
- De raadsvrouwe van [geïntimeerde] heeft aan De Middelhorst verzocht schriftelijk te willen bevestigen dat de instelling van bedoeld hoger beroep er niet toe leidt dat [geïntimeerde] op basis van het kort geding vonnis van 11 maart 2005 een dwangsom verbeurt. De Middelhorst heeft niet aan dat verzoek willen voldoen.
2. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan thans beroep onder 5.2 overwogen dat het [geïntimeerde] op grond van het vonnis van 11 maart 2005 vrij stond zich - voor zover nodig - in rechte te verweren tegen de eis van De Middelhorst in eerste aanleg en dat het hem derhalve ook vrij staat hoger beroep tegen het veroordelend vonnis in die procedure in te stellen. Tegen die overweging van de voorzieningenrechter is geen grief gericht, zodat in hoger beroep van de juistheid van een en ander moet worden uitgegaan.
Met betrekking tot de grieven 1 en 2:
3. De grieven bestrijden hetgeen de voorzieningenrechter onder 5.4 en 5.6 heeft overwogen. Beide grieven komen er in essentie op neer dat [geïntimeerde] geen recht en belang had en heeft bij de door hem gevraagde voorzieningen.
4. Tegen de achtergrond van hetgeen de voorzieningenrechter onder 5.2 heeft overwogen (zie hiervoor onder 2), had het in de rede gelegen dat De Middelhorst het door [geïntimeerde] voorafgaand aan het instellen van het hoger beroep gedane verzoek, hoe overbodig wellicht ook, inwilligde. Door zulks niet te doen en door in deze procedure de stelling te betrekken dat het al dan niet verschuldigd worden van een dwangsom afhankelijk is van de inhoud van de memorie van grieven in de bodemprocedure, heeft De Middelhorst de kennelijk bij [geïntimeerde] bestaande onzekerheid over de reikwijdte van de bij het vonnis van 11 maart 2005 gegeven voorzieningen bepaaldelijk niet weggenomen. Nu [geïntimeerde] zich begrijpelijkerwijs door de houding van De Middelhorst beperkt heeft gevoeld in zijn vrijheid om in hoger beroep datgene (tegen het vonnis waarbij de vordering van De Middelhorst is toegewezen) aan te voeren wat hem dienstig voorkomt, had hij voldoende recht en belang bij de desbetreffende gevorderde voorziening ( het verbod in relatie tot het instellen van hoger beroep in de bodemprocedure). Daarmee is tevens gegeven dat [geïntimeerde] recht en belang had bij het gevraagde en ook verkregen verbod om de bij het vonnis van 11 maart 2005 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen uitgesproken veroordeling van een dwangsom ten uitvoer te leggen voor zover betreffende de onderhavige kort geding procedure.
5. De grieven falen.
Met betrekking tot grief 3:
6. In de grief wordt betoogd dat De Middelhorst - anders dan de voorzieningenrechter onder 5.7 van het beroepen vonnis heeft overwogen - wel degelijk verweer heeft gevoerd tegen het versterken van de door [geïntimeerde] gevorderde voorlopige voorzieningen met een dwangsom, alsmede dat het versterken van die voorzieningen met een dwangsom onjuist en overbodig is.
7. Wat er ook zij van een eventuele betwisting van de zijde van De Middelhorst op dit punt in eerste aanleg, de proceshouding van De Middelhorst (zie hiervoor onder 4) rechtvaardigde - naar het oordeel van het hof - alleszins de versterking van de voorlopige voorzieningen met een dwangsom als door de voorzieningenrechter in het beroepen vonnis is bepaald. Alleen al daarom kan de grief geen doel treffen.
Met betrekking tot grief 4:
8. De grief bouwt voort op de eerdere grieven en mist derhalve zelfstandige betekenis. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, behoeft de grief bij gevolg geen nadere behandeling.
De slotsom.
9. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd,met veroordeling van De Middelhorst als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris procureur: 1 punt tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt De Middelhorst in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op euro 296,-- aan verschotten en euro 894,-- aan salaris voor de procureur; bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan euro 222,-- aan verschotten en euro 894,-- voor salaris voor de procureur, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv;
Aldus gewezen door mr Mollema, voorzitter en mrs Breemhaar en Hidma, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 14 februari 2007.
Arrest d.d. 14 februari 2007
Rolnummer 0600377