Arrest d.d. 14 februari 2007
Rolnummer 0600312
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
procureur: mr. M.J. Veenstra,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. P.R. van den Elst.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 29 mei 2006 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 23 juni 2006 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 12 juli 2006.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] een aantal producties overgelegd. De conclusie van deze memorie luidt:
"Bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij boorraad, het vonnis van de Voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen van 29 mei 2006, met zaak-/rolnummer 85748 / KG ZA 06-101, tussen partijen gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende,
1. geïntimeerde te verbieden gedurende drie jaar, althans een door het Gerechtshof in goede justitie te bepalen termijn, vanaf de dag der betekening van het in deze te wijzen vonnis, op enigerlei wijze contact met appellante te zoeken of te onderhouden, direct of indirect via brieven, telefoon of op enige andere wijze, een en ander in de ruimste zin van het woord, althans geïntimeerde te verbieden zich te begeven en/of te bevinden binnen een straal van 500 meter van appellante in persoon, althans van haar woning;
2. te bepalen dat geïntimeerde voor iedere keer dat hij enig onderdeel van de hiervoor onder punt 1 aangegeven ge- c.q. verboden overtreedt een direct opeisbare dwangsom zal verbeuren aan appellante van euro 150,-- per dag, althans een door het Gerechtshof in goede justitie te bepalen dwangsom;
3. geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellante van een voorschot op de geleden schade van een bedrag groot euro 1000,--, te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest,
met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde], onder overlegging van producties, verweer gevoerd met als conclusie:
"Appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep tegen het vonnis van 29 mei 2006, althans dit vonnis te bekrachtigen - zonodig onder verbetering van gronden - en met kosten rechtens."
Voorts heeft [appellante] een akte genomen, waarbij zij een productie heeft overgelegd, waarna [geïntimeerde] een antwoordakte heeft genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft de volgende drie grieven opgeworpen:
"Grief 1: Ten onrechte heeft de Voorzieningenrechter overwogen dat, gelet op het feit dat appellante heeft aangegeven niet mee te willen werken aan gezamenlijke gesprekken bij de GGz, het niet aannemelijk is dat toewijzing van de vordering rust tussen partijen zal brengen.
Grief 2: Ten onrechte heeft de Voorzieningenrechter geoordeeld dat het gedrag van geïntimeerde niet zodanig onrechtmatig is dat dit het opleggen van een contract- of straatverbod rechtvaardigt.
Grief 3: Ten onrechte is de vordering van appellante om geïntimeerde te veroordelen tot het betalen van een voorschot op de door haar geleden schade afgewezen."
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.7) van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
2. Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting geen wezenlijk andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de voorzieningenrechter gemotiveerd verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over, met dien verstande dat het hof zulks doet onder uitsluiting van het beroep op informatie die de voorzieningenrechter van de wijkagent heeft verkregen, nu niet blijkt dat partijen zich daaromtrent hebben kunnen uitlaten en deze informatie bovendien voor het hof niet kenbaar is en voorts onder aanvulling van hetgeen het hof hierna zal overwegen.
3. [appellante] heeft in appel, in aanvulling op de door haar in eerste aanleg gestelde feiten, nog aangevoerd dat [geïntimeerde] ook na het wijzen van het vonnis in eerste aanleg brieven aan haar heeft geschreven en een keer bij haar aan de deur is geweest en tegen haar heeft staan schreeuwen. Daarnaast stelt zij te zijn geslagen door de stiefdochter van [geïntimeerde].
4. [geïntimeerde] erkent dat hij [appellante] na de mondelinge behandeling in eerste aanleg nog een aantal brieven heeft gestuurd. [geïntimeerde] betwist dat hij overigens contact met [appellante] heeft gezocht en haar heeft toegeschreeuwd. [geïntimeerde] geeft aan niet bekend te zijn met het incident waar [appellante] op doelt. Nu ter zake van het contact, het schreeuwen en het slaan verder geen bewijsmateriaal is geproduceerd, moet worden geconstateerd dat een en ander onvoldoende aannemelijk is geworden, zodat het hof voorshands aan die beschuldigingen voorbij moet gaan.
5. Nu de recentelijk geschreven brieven niet wezenlijk anders van inhoud zijn dan de eerdere brieven welke [geïntimeerde] aan [appellante] heeft gezonden, is er niet sprake van zodanig nieuwe feiten dat thans anders zou moeten worden geoordeeld dan de voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft gedaan. Daarbij onderstreept het hof nog maar eens dat niets of niemand [appellante] verplicht de haar gezonden brieven te openen, laat staan te lezen.
6. Het hiervoor overwogene brengt mede dat de grieven vergeefs zijn voorgesteld.
De slotsom.
7. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
belast ieder der partijen met de eigen kosten in hoger beroep.
Aldus gewezen door mr Mollema, voorzitter, en mrs Zuidema en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 14 februari 2007.