ECLI:NL:GHLEE:2007:BA1344

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600614
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Hermans
  • J. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over kostenveroordeling na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad, hebben gezamenlijk een woning betrokken, maar na de beëindiging van hun relatie ontstonden er geschillen over het gebruik van de woning. Op 29 april 2006 is de relatie beëindigd, waarna [appellante] [geïntimeerde] heeft gedagvaard in kort geding, met de eis dat hij de woning zou verlaten. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 28 juli 2006 de vorderingen van [appellante] afgewezen en bepaald dat de woning aan [geïntimeerde] toekwam, met een verbod voor [appellante] om de woning te betreden. [appellante] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft het vonnis bekrachtigd. Vervolgens heeft [geïntimeerde] [appellante] in kort geding gedagvaard om het eerdere vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, wat resulteerde in een kostenveroordeling voor [appellante] in het vonnis van 29 september 2006.

In het hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de houding van [appellante] heeft geleid tot een nodeloos kort geding. Het hof heeft de kostenveroordeling in eerste aanleg vernietigd en beide partijen belast met hun eigen kosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Het hof oordeelt dat de problemen tussen partijen direct verband hielden met de afwikkeling van hun relatie, en dat een volledige compensatie van kosten op zijn plaats zou zijn geweest. De uitspraak van het hof is gedaan op 21 maart 2007.

Uitspraak

Arrest d.d. 21 maart 2007
Rolnummer 0600614
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
procureur: mr. P.R. van den Elst,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging aangevraagd,
procureur: mr. P. van der Sluis.
Het geding in eerste instantie
In eerste instantie is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis, uitgesproken op 29 september 2006 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 19 oktober 2006 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis, met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 6 december 2006.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"SLOTSOM: Appellante VORDERT, -akte verzoekend van voornoemd bewijsaanbod-:
uitvoerbaar bij voorraad: vernietiging van voornoemd kg-vonnis dd 29-9-06 voor zover dit appellante in de kosten veroordeelt, doch ontheffing van de kostenveroordeling van appellante, alles met compensatie van kosten."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde], verweer gevoerd met als conclusie:
"MET CONCLUSIE
De vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering dan wel haar vordering af te wijzen en het vonnis d.d. 29 september 2006 in stand te laten met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding. "
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De beoordeling
1. Als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd weersproken staat het volgende voorshands genoegzaam tussen partijen vast:
- Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben per 1 maart 2006 gezamenlijk de woning aan de [adres] te [plaats] betrokken.
- Op 29 april 2006 is aan de relatie een einde gekomen.
- Bij dagvaarding d.d. 14 juli 2006 is [geïntimeerde] door [appellante] gedagvaard in kort geding. [appellante] vorderde dat [geïntimeerde] zou worden veroordeeld om binnen een week na het door de Voorzieningenrechter te wijzen vonnis, de woning aan de [adres] te verlaten en niet meer te betreden. [geïntimeerde] heeft zich in reconventie op het standpunt gesteld dat het huurrecht aan hem dient toe te komen en gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot het niet meer mogen betreden van de betreffende woning onder (onbeschadigde) achterlating van de spullen van [geïntimeerde].
- Het kort geding heeft op 20 juli 2006 gediend.
- Bij vonnis d.d. 28 juli 2006 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen de vorderingen van [appellante] afgewezen en bepaald dat de woning aan [geïntimeerde] diende te worden toegewezen, onder bepaling dat [appellante] die woning niet meer mag betreden en de spullen van [geïntimeerde] onbeschadigd achter dient te laten, een en ander op straffe van een dwangsom.
- Tegen bedoeld vonnis is door [appellante] appel ingesteld. Bij arrest d.d. 18 oktober 2006 heeft het hof het beroepen vonnis bekrachtigd.
- [geïntimeerde] heeft [appellante] bij dagvaarding d.d. 25 augustus 2006 in kort geding gedagvaard en - op basis van het bepaalde in artikel 234 Rv - gevorderd het kort geding vonnis d.d. 28 juli 2006 alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
- Bij vonnis d.d. 29 september 2006, waarvan beroep, heeft de voorzieningenrechter de vordering van [geïntimeerde] weliswaar afgewezen, maar [appellante] veroordeeld in de kosten van de procedure.
2. Het onderhavige beroep van [appellante] richt zich, blijkens de gegeven toelichting, enkel op de door de voorzieningenrechter uitgesproken kostenveroordeling.
3. De voorzieningenrechter heeft aan haar beslissing om [appellante] te belasten met de proceskosten ten grondslag gelegd dat zij het kort geding eenvoudig had kunnen vermijden. De dagvaarding is immers ruim drie weken voor de mondelinge behandeling van het kort geding uitgebracht, zodat [appellante] ruim de tijd heeft gehad aan [geïntimeerde] te laten weten dat zij geen pogingen in het werk zou stellen [geïntimeerde] uit de woning te krijgen, zolang het gerechtshof te Leeuwarden nog niet had beslist op het door haar ingestelde appel tegen het vonnis van 28 juli 2006.
4. In haar memorie van grieven stelt [appellante] dat zij van mening was dat hangende de procedure in hoger beroep, geen van beide partijen gebruik zou mogen maken van de betreffende woning. Tegen die achtergrond vermag [appellante] niet in te zien wat zij [geïntimeerde] had moeten mededelen, nu hij wist dat zij niet over een titel beschikte om [geïntimeerde] uit de woning te verwijderen en zij ook niets heeft ondernomen waaruit [geïntimeerde] zou kunnen afleiden dat zij - in afwachting van de beslissing van het hof - inbreuk op de feitelijke situatie zou maken, die hierop neerkwam dat [geïntimeerde] van de woning gebruik maakte.
5. [geïntimeerde] erkent dat [appellante] te kennen had gegeven dat zij vond dat geen van beide partijen, hangende het hoger beroep, de woning zou moeten gebruiken. Om die reden zou [appellante] ook hebben geweigerd de sleutels van de woning aan [geïntimeerde] af te geven. [geïntimeerde] stelt dat hij vervolgens een nieuw slot op de woning heeft laten zetten teneinde van de woning gebruik te kunnen maken. [geïntimeerde] erkent dat [appellante] geen titel had om hem de toegang tot de woning te ontzeggen, maar zij had - in zijn visie - wel weer een ander slot op de woning kunnen zetten. Daarenboven stelt [geïntimeerde] dat hij zich door de dreigende houding van de stiefvader van [appellante] gedwongen voelde om het onderhavige kort geding te entameren.
6. Het hof is voorshands van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de houding van [appellante] heeft geleid tot een - naar achteraf moet worden vastgesteld - nodeloos kort geding, waarvan de kosten op haar zouden moeten worden afgewenteld. Mede gelet op het feit dat partijen een affectieve relatie hebben gehad en dat de gerezen problemen direct verband hielden met de afwikkeling van die relatie, oordeelt het hof de veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in eerste aanleg onjuist. Een volledige compensatie van kosten ware op zijn plaats geweest.
7. De - naar het hof begrijpt: enige - grief is in zoverre gegrond.
De slotsom
8. Het vonnis waarvan beroep dient voor wat de daarbij uitgesproken kostenveroordeling betreft te worden vernietigd. De proceskosten zullen alsnog worden gecompenseerd als na te melden. In de omstandigheden van het geval
wordt aanleiding gevonden ook de kosten in hoger beroep te compenseren als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis d.d. 29 september 2006, waarvan beroep, voorzover [appellante] daarbij is veroordeeld in de kosten van de procedure;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
belast ieder der partijen met de eigen kosten in eerste aanleg;
belast ieder der partijen eveneens met de eigen kosten van deze procedure in hoger beroep.
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Hermans en Kuiper, raden, en uitgesproken door mr. Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 21 maart 2007.