De beoordeling
Met betrekking tot de vaststaande feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, dan wel op grond van de overgelegde niet bestreden producties staat in dit geding het volgende vast.
1.1. Zoals blijkt uit een brief van [appellant], gedateerd 29 oktober 2003, is per die datum tussen de erven [betrokkene 1] en een zekere [betrokkene 2] een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning aan het [adres] te [plaats]. De aanhef van die brief luidt:
"Geachte heer [betrokkene 2], Hiermede bevestig ik de tussen U en mij gevoerde
bespreking, waarbij wij overeenkwamen dat U per heden heeft gekocht van de
Erven [betrokkene 1], waarvoor ik als tussenpersoon/bemiddelaar en tevens als
boedelgevolmachtigde optreed, de in het onderwerp bedoelde onroerende zaak
gelegen aan het [adres] te [plaats] voor de koopsom van euro 120.000,00
k.k. U erkent door ondertekening voor akkoord en gelezen deze onroerende zaak
via mijn bemiddeling te hebben gekocht. Het transport vindt uiterlijk plaats voor
1 december 2003 plaats ten overstaan van notaris [notaris] te [plaats]."
1.2. In november 2003 hoorde [geïntimeerde] dat de woning te koop was en dat zij zich kon wenden tot [appellant], die haar heeft bevestigd dat de woning nog te koop was. Op 26 november 2003 heeft [geïntimeerde] de woning, samen met
[appellant], bezichtigd. Volgens [appellant] bedroeg de vraagprijs
euro 179.000,--.
1.0. Op 27 november 2003 heeft [appellant] een aan [geïntimeerde] gericht brief opgesteld, waarvan de aanhef luidt:
"Geachte mevrouw [geïntimeerde], Hiermee bevestig ik de op 26 november jl.
gevoerde bespreking(en) zowel die tijdens de bezichtiging van de in het
onderwerp vermelde onroerende zaak omstreeks 15.00 uur als ook daarna
bij mij thuis. U deelde mede dat tussen U en mij overeenstemming is over
de door U te betalen koopprijs voor het [adres] te [plaats], te
weten een koopsom van euro 170.000,00 (zegge: honderdenzeventig-duizend-
euro) k.k. die U erkent via mijn bemiddeling te hebben gekocht."
De brief is ondertekend door [appellant] als verkoper/bemiddelaar en [geïntimeerde] als koper.
1.4. In de brief is voorts bevestigd de afspraak dat [geïntimeerde] aan [appellant] een waarborgsom van euro 50.000,-- zou betalen na ondertekening van de koopbrief en dat deze waarborgsom aan [appellant] zou zijn verbeurd zijn indien [geïntimeerde] zich om enige reden zou terugtrekken. Verder bevestigt de brief de afspraak dat [appellant] voor [geïntimeerde] een hypotheek zou aanvragen, waartoe [geïntimeerde] de gewenste informatie zou verstrekken.
1.5. Op 27 november 2003 was de woning nog (gezamenlijk) eigendom van de erven [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 3], de ex-partner van erflater [betrokkene 1].
1.6. Op 30 november 2003 heeft [geïntimeerde] een overeenkomst van geldlening gesloten met haar tante als geldgever. De tekst van die overeenkomst is opgesteld door [appellant]. Volgens de overeenkomst zou euro 50.000,-- worden overge-maakt op de rekening van [appellant] en euro 50.000,-- op de derdenrekening van notaris [notaris]. In de geldleningsovereenkomst is [betrokkene 2] als verkoper van de woning genoemd.
1.7. De woning is op 4 december 2003 door [makelaar] van makelaarskantoor [makelaarskantoor] te [plaats] getaxeerd met het oog op verkrijging van een hypothecaire geldlening.
1.8. Op 2, dan wel 3 december 2003 heeft [geïntimeerde] mondeling aan [appellant] te kennen gegeven de financieringsopdracht in te trekken. Bij brief van 4 december 2003 aan [appellant] heeft [geïntimeerde] meegedeeld dat zij van de koop afzag, dat haar gebleken was dat [appellant] niet gerechtigd was de woning te verkopen, dat de door [appellant] verstrekte financieringsofferte gebaseerd was op gegevens die niet overeenkwamen met het door haar opgegeven salaris en dat meerdere hypotheekverstrekkers op basis van de juiste cijfers financiering hadden geweigerd. [geïntimeerde] verzocht in de brief teruggave van de betaalde waarborgsom en zij bood aan [appellant] een redelijke vergoeding te betalen voor zijn inspanningen.
1.9. Op 12 januari 2004 heeft [geïntimeerde], na verkregen verlof, conservatoir derden- beslag doen leggen onder de Postbank en de Frieslandbank ten laste van [appellant] en de erven [betrokkene 1]. Deze beslagen zijn, na aanvankelijke verlenging, op 10 februari 2003 van rechtswege vervallen. Bij dagvaarding van 12 februari 2004 is [geïntimeerde] door de erven [betrokkene 1] in kort geding betrokken tot - onder andere - opheffing van het beslag. De eis in kort geding is verminderd tot veroordeling van [geïntimeerde] in de beslag- en de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis d.d. 25 februari 2004 de vordering afgewezen, met veroordeling van de erven [betrokkene 1] in de kosten van de procedure. Van dat kortgedingvonnis is geen hoger beroep ingesteld.
1.10. Bij brief van 23 januari 2003 heeft [geïntimeerde] aan de raadsman van [appellant] meegedeeld alsnog de koopovereenkomst gestand te doen, en levering verlangd per 5 februari 2004. De eigendomsoverdracht van de woning aan [geïntimeerde] heeft uiteindelijk op 15 april 2004 plaatsgevonden.
1.11. Bij akten van cessie d.d. 7 juni 2004 hebben de erven [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hun gepretendeerde in die akten genoemde vorderingen op [geïntimeerde]