ECLI:NL:GHLEE:2007:BA2731

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
0700022 en 0700047
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Knijp
  • A. Zandbergen
  • J. Telman
  • M. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de nakoming van een koopovereenkomst van een recreatiebedrijf met conservatoir beslag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen [naam c.s.] en Polderland Projectontwikkeling B.V. over de nakoming van een koopovereenkomst van een recreatiebedrijf, hier aangeduid als 'de camping'. De overeenkomst werd op 24 mei 2005 gesloten, maar de levering, die aanvankelijk op 30 december 2005 was gepland, is meerdere keren uitgesteld. Dit leidde tot een bodemprocedure die door [naam c.s.] werd aangespannen tegen Polderland c.s. bij de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin zij nakoming van de overeenkomst en betaling van een contractuele boete vorderden. Polderland c.s. hebben in reconventie ook nakoming van de overeenkomst gevorderd, maar met de eis tot partiële ontbinding. Beide partijen hebben conservatoir beslag gelegd op elkaars eigendommen ter zekerheid van hun vorderingen.

Het hof heeft in zijn arrest van 4 april 2007 geoordeeld dat de grieven van Polderland c.s. in het principaal appel gegrond zijn. Het hof heeft vastgesteld dat [naam c.s.] niet de bevoegdheid hebben om de koopovereenkomst te ontbinden zolang deze niet formeel is ontbonden. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen vernietigd en de vordering van [naam c.s.] tot opheffing van de door Polderland c.s. gelegde beslagen afgewezen. Tevens is geoordeeld dat de proceskosten in de eerste aanleg en in hoger beroep voor rekening van [naam c.s.] komen, aangezien zij als grotendeels in het ongelijk gestelde partij zijn aangemerkt. Het hof heeft de proceskosten in de eerste aanleg gecompenseerd, maar [naam c.s.] zijn veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 april 2007
Rolnummers 0700022 en 0700047
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak met het rolnummer 0700022 van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellante 2]
wonende te [woonplaats],
3. Polderland Projectontwikkeling B.V.,
gevestigd te Dronten,
appellanten in het principaal en geïntimeerden in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: Polderland c.s.,
procureur: mr. P.R. van den Elst,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats] ([land]),
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal en appellanten in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [naam c.s.],
procureur: mr. A.H. Horstman.
alsmede in de zaak met het rolnummer 0700047 van:
Polderland Projectontwikkeling B.V.,
gevestigd te Dronten,
appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Polderland,
procureur: mr. P.R. van den Elst,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats] ([land]),
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal en appellanten in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [naam c.s.],
procureur: mr. A.H. Horstman.
Het geding in eerste instantie
in de zaak met het rolnummer 0700022
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding- vonnis uitgesproken op 3 oktober 2006 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen.
in de zaak met het rolnummer 0700047
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding- vonnis uitgesproken op 14 december 2006 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
in de zaak met het rolnummer 0700022
Bij exploot van 31 oktober 2006 is door Polderland c.s. hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis d.d. 3 oktober 2006 met dagvaarding van [naam c.s.] tegen de zitting van 10 januari 2007.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"om te vernietigen het vonnis 3 oktober 2006 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen tussen partijen onder zaak-/rolnummer 58181/KG ZA 06-167 gewezen, en opnieuw rechtdoende alsnog moge behagen bij arrest, voor zoveel mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad, de reconventionele vorderingen van Willems af te wijzen, met veroordeling van Willems, in de kosten van de conservatoire beslaglegging, in de kosten van vallende op beide instanties, alsmede de verschuldigde omzetbelasting BTW."
Bij memorie van antwoord is door [naam c.s.] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"1.
te bevestigen - zo nodig met verbetering van gronden - het door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op 3 oktober 2006 onder rolnummer 58181 / KG ZA 06-167 in reconventie gewezen vonnis tussen [naam c.s.] en Polderland c.s. en,
2.
te vernietigen - voor wat betreft de proceskostenveroordeling - het door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op 3 oktober 2006 onder rolnummer 58181 / KG ZA 06-167 in conventie gewezen vonnis tussen [naam c.s.] (gedaagde in conventie) en Polderland c.s. (eisers in conventie), en - opnieuw rechtdoende - Polderland c.s. in de proceskosten te veroordelen;
4.
Polderland c.s. te veroordelen in de kosten van het door hen ingestelde hoger beroep tegen het op 3 oktober 2006 gewezen vonnis;"
Door Polderland c.s. is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"om appellanten in het incidenteel appèl niet-ontvankelijk te verklaren danwel hen de door hen ingestelde vorderingen te ontzeggen. Met veroordeling van appellanten in de proceskosten van het incidenteel appèl."
Voorts hebben [naam c.s.] een akte genomen, waarop Polderland c.s. bij akte hebben gereageerd.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
in de zaak met het rolnummer 0700047
Bij exploot van 11 januari 2007 is door Polderland hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis d.d. 14 december 2006 met dagvaarding van [naam c.s.] tegen de zitting van 24 januari 2007.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"om te vernietigen het vonnis 14 december 2006 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen tussen partijen onder zaak-/rolnummer 59402/KG ZA 06-219 gewezen, en opnieuw rechtdoende alsnog moge behagen bij arrest, voor zoveel mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van Willems af te wijzen, met veroordeling van Willems, in de kosten vallende op beide instanties, alsmede de verschuldigde omzetbelasting BTW."
Bij memorie van antwoord is door [naam c.s.] verweer gevoerd met als conclusie:
"3.
te bevestigen - zo - nodig met verbetering van gronden - het door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op 14 december 2006 onder rolnummer 59402 / KG ZA 06-219 gewezen vonnis tussen [naam c.s.] als eisers en Polderland B.V. als gedaagde.
5.
Polderland B.V. te veroordelen in de kosten van het door haar ingestelde hoger beroep tegen het op 14 december 2006 gewezen vonnis."
Voorts heeft Polderland een akte genomen, waarop Willems bij antwoordakte hebben gereageerd. Polderland heeft vervolgens nog een akte genomen.
De grieven
in de zaak met het rolnummer 0700022
Polderland c.s. hebben in het principaal appel vijf grieven opgeworpen.
[naam c.s.] hebben in het incidenteel appel twee grieven opgeworpen. Een van deze grieven betreft een evidente schrijffout van de rechtbank, waarover tussen partijen verder geen verschil van mening bestaat.
in de zaak met het rolnummer 0700047
Polderland heeft tien grieven opgeworpen.
Weliswaar hebben [naam c.s.] een incidentele grief voorgedragen, doch het hof zal hieraan voorbijgaan nu zij hieromtrent niets hebben gevorderd in het petitum.
De beoordeling
in de zaken met de rolnummers 0700022 en 0700047
Inleiding
1. Het hof stelt voorop dat het termen aanwezig acht om in één arrest op beide zaken te beslissen, nu de zaken administratief zijn gevoegd, er inhoudelijk bezien een zeer nauwe samenhang tussen beide zaken bestaat en partijen de stukken die deel uitmaken van de zaak met het rolnummer 0700022 ook hebben overgelegd in de zaak met het rolnummer 0700047.
Ofschoon in de procedure met het rolnummer 0700047 enkel door Polderland (principaal) appel is ingesteld, zal het hof in het navolgende eenvoudigheidshalve steeds in meervoudsvorm spreken van Polderland c.s.
De feiten
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1.1 tot en met 1.11 van genoemd vonnis van 3 oktober 2006 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Hetzelfde geldt voor de feiten die de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 14 december 2006 in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.16 heeft vastgesteld, nu daartegen evenmin is gegriefd, behoudens ten aanzien van de vaststelling waartegen de grieven 1 tot en met 3 zijn gericht en waarop voor zover nodig hierna zal worden ingegaan.
De aanduiding van het geschil
3. Het gaat in deze zaken in de kern genomen en voor zover in het kader van de procedures in hoger beroep van belang, om het volgende.
3.1 [naam c.s.] hebben bij overeenkomst van 24 mei 2005 het bij hen in eigendom zijnde recreatiebedrijf "[camping]" met bijbehorende grond (verder: de camping) aan Polderland verkocht. De levering, die aanvankelijk in principe was voorzien op 30 december 2005, is verscheidende malen uitgesteld en had op de datum waarop in deze zaken arrest werd gevraagd, nog steeds niet plaatsgevonden.
3.2 Een en ander heeft er in de eerste plaats toe geleid dat [naam c.s.] in april 2006 bij de rechtbank Zwolle-Lelystad een bodemprocedure tegen Polderland c.s. aanhangig hebben gemaakt, waarin zij - kort gezegd - nakoming van de koopovereenkomst vorderen alsmede betaling van de contractuele boete. Voorts hebben [naam c.s.] tot zekerheid van verhaal van hun vorderingen op Polderland c.s. conservatoir beslag op een aantal bouwterreinen van Polderland gelegd.
3.3 Polderland c.s. hebben op hun beurt een vordering in reconventie aanhangig gemaakt en eveneens (en onder meer) nakoming van de koopovereenkomst gevorderd, met dien verstande dat zij tevens hebben gevorderd dat de overeenkomst partieel wordt ontbonden. Daarnaast hebben Polderland c.s. conservatoir beslag tot levering op de camping gelegd, alsmede conservatoir derdenbeslag op - kort gezegd - bankrekeningen die [naam c.s.] bij de ING Bank N.V. en de ABN-Amro Bank N.V. aanhouden.
4. Polderland c.s. hebben vervolgens de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen - voor zover hier van belang - verzocht om het door [naam c.s.] gelegde beslag op straffe van verbeurte van een dwangsom op te heffen. [naam c.s.] hebben in reconventie gevorderd dat de door Polderland c.s. gelegde beslagen op de camping en onder de ING Bank N.V. en de ABN Amro N.V. worden opgeheven.
4.1 De voorzieningenrechter heeft bij zijn vonnis van 3 oktober 2006 in conventie de ten laste van Polderland Projectontwikkeling B.V. gelegde beslagen opgeheven onder de voorwaarde dat deze vennootschap (eerst) aanvullende zekerheid stelt voor bedragen van € 550.000,00 en € 250.000,00 alsmede een bankgarantie stelt ad € 594.681,67 tot zekerheid voor de vordering van [naam c.s.] [naam c.s.] zijn in de tot dan toe gevallen proceskosten aan de zijde van Polderland c.s. verwezen. In reconventie is de vordering van [naam c.s.] toegewezen en heeft de voorzieningenrechter zowel het leveringsbeslag als het derdenbeslag opgeheven.
5. Polderland heeft vervolgens de hiervoor bedoelde koopovereenkomst op de voet van art. 7:3 BW op of omstreeks 23 oktober 2006 bij het Kadaster te Apeldoorn laten inschrijven. [naam c.s.] hebben in reactie hierop Polderland in kort geding gedagvaard en gevorderd - kort gezegd en voor zover in hoger beroep van belang - dat Polderland wordt veroordeeld om de inschrijving van de koopovereenkomst bij het Kadaster door te halen en doorgehaald te laten. De voorzieningenrechter heeft deze vordering bij zijn vonnis van 14 december 2006 toegewezen.
De beoordeling in de zaak met het rolnummer 0700022
in het principaal appel
6. Het principaal appel heeft betrekking op de beslissing in reconventie van de voorzieningenrechter van 3 oktober 2006 om de door Polderland c.s. onder [naam c.s.] gelegde beslagen op te heffen.
7. De grieven 1 en 2 in het principaal appel zijn gericht tegen r.o. 4.10 van het vonnis waarvan beroep, waarin is overwogen dat er termen aanwezig zijn om het conservatoir beslag tot levering op de camping op te heffen. Polderland c.s. hebben in dit verband naar voren gebracht dat de in geding zijnde beslaglegging tot levering zonder meer noodzakelijk is nu [naam c.s.] de koopovereenkomst niet hebben ontbonden en daartoe (aldus Polderland c.s.) ook niet bevoegd zijn, maar de camping ondertussen wel aan derden te koop aanbieden en daarmee de rechten van Polderland c.s. uit hoofde van de koopovereenkomst dreigen te frustreren.
7.1 [naam c.s.] hebben in reactie hierop gesteld dat zij nog steeds nakoming van de koopovereenkomst verlangen, maar dat zij over zullen gaan tot ontbinding van de overeenkomst indien zich een derde aandient die de camping van hen wil kopen. Zij hebben erkend dat de camping inmiddels weer te koop staat (memorie van antwoord in het principaal appel in beide zaken, onder punt 22).
7.2 De grieven treffen doel. Het hof overweegt hiertoe dat als gevolg van de door [naam c.s.] gekozen strategie zij in feite twee verschillende doelstellingen tegelijkertijd nastreven: enerzijds wensen zij Polderland c.s. volledig aan de op deze partij rustende verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst te houden en vorderen zij in de bodemzaak nakoming van de koopovereenkomst, maar anderzijds willen zij kennelijk ook de vrijheid houden om - met voorbijgaan aan de positie van Polderland c.s. - de camping aan derden te koop aan te bieden en zo mogelijk tot verkoop over te gaan. Deze doelstellingen verdragen zich niet met elkaar, althans niet indien zij gelijktijdig nagestreefd worden. Met Polderland c.s. is het hof van oordeel dat, zolang de koopovereenkomst niet is ontbonden, [naam c.s.] ten volle gebonden zijn aan de uit die overeenkomst voor hen voortvloeiende verplichtingen jegens Polderland c.s., waaronder de plicht tot levering van de camping aan laatstgenoemden. Dit geldt temeer nu Polderland c.s. blijkens hun reconventionele vordering in de bodemzaak ook nog steeds aanspraak maken op levering van de camping aan hen. Het hof overweegt voorts dat gesteld noch gebleken is dat enige partij jegens de ander gebruik heeft gemaakt van de in art. 6:88 BW vervatte bevoegdheid om door middel van het stellen van een termijn, een einde te maken aan een (mogelijk) onzekere toestand.
7.3 Het vorenstaande brengt naar het voorlopig oordeel van het hof mee dat Polderland c.s. de zaak ter bewaring van hun rechten in beslag konden nemen (zie art. 730 Rv). Immers doet zich niet de in art. 705 lid 2 Rv voorziene situatie voor dat summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht, zulks mede beoordeeld in het kader van een afweging van de wederzijdse belangen zoals deze uit de gedingstukken naar voren komen. Het vonnis van de voorzieningenrechter zal daarom in zoverre worden vernietigd en het hof zal, opnieuw rechtdoende, de vordering van [naam c.s.] op dit punt afwijzen.
8. Polderland c.s. maken met grief 3 in het principaal appel bezwaar tegen r.o. 4.11 van het beroepen vonnis, waarin is overwogen dat het ten laste van [naam c.s.] gelegde conservatoire derdenbeslag opgeheven dient te worden. Polderland c.s. hebben in de toelichting op de grief naar voren gebracht dat [naam c.s.] op een aantal onderdelen tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen op grond van de koopovereenkomst, als gevolg waarvan zij (Polderland c.s.) schade lijden en nog zullen lijden. Deze tekortkomingen - die de grondslag vormen voor de reconventionele vordering in de bodemzaak, strekkende tot partiële ontbinding van de koopovereenkomst - houden verband met onjuistheden in de verkoopdocumentatie met betrekking tot de camping. Verder - aldus nog steeds Polderland c.s. - hebben zij een vordering op [naam c.s.] vanwege de omstandigheid dat zij reeds een bedrag van € 214.250,30 in mindering op de koopsom aan [naam c.s.] hebben betaald, terwijl [naam c.s.] zich ten onrechte op het standpunt stellen dat deze betaling in mindering strekt op betaling van de contractuele boete en weigerachtig zijn om dit bedrag aan hen (Polderland c.s.) terug te betalen. Ten slotte lijden Polderland c.s. naar eigen zeggen aanzienlijke schade als gevolg van de volgens hen vexatoire beslaglegging door [naam c.s.], zodat zij ook uit dien hoofde een vordering tot schadevergoeding op laatstgenoemden zouden hebben. Zij hebben daarom aanleiding gezien in de bodemzaak in reconventie deze vorderingen aanhangig te maken. Nu [naam c.s.] niet summierlijk de ondeugdelijkheid van deze vorderingen aannemelijk hebben gemaakt, had de vordering van [naam c.s.] om het derdenbeslag op te heffen volgens Polderland c.s. afgewezen moeten worden.
8.1 Het hof stelt wederom voorop dat op grond van art. 705 lid 2 Rv een conservatoir beslag opgeheven dient te worden indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Volgens vaste jurisprudentie (onder meer HR 25 november 2005, NJ 2006, 148) brengt dit mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om - met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure - aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De kortgedingrechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van de beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van wederzijdse belangen. Polderland c.s. hebben dan ook terecht gesteld dat de voorzieningenrechter niet de juiste maatstaf aan zijn beslissing tot opheffing van het conservatoire derdenbeslag ten grondslag heeft gelegd. In zoverre treft de grief doel.
8.2 Voorts is het hof van oordeel dat de beslissing ook inhoudelijk niet in stand kan blijven. Hiertoe wordt overwogen dat [naam c.s.] - zoals mede blijkt uit de door hen overgelegde conclusies in de bodemzaak tussen partijen - weliswaar de stellingen die Polderland c.s. aan hun reconventionele vordering ten grondslag leggen gemotiveerd betwisten, maar uit hetgeen door partijen over en weer met betrekking tot deze vordering is aangevoerd kan naar het oordeel van het hof zonder nader onderzoek naar de feiten - waartoe een kortgedingprocedure zich niet leent - niet op voorhand worden vastgesteld welke partij (het eerst) tekort is geschoten in de nakoming van de op die partij rustende verplichtingen. Als gevolg hiervan kan thans evenmin worden beoordeeld of de beslaglegging onder Polderland c.s. door [naam c.s.] al dan niet vexatoir was, en zo ja, of [naam c.s.] hierdoor schadeplichtig jegens Polderland c.s. zijn geworden. Dit leidt het hof tot het oordeel dat [naam c.s.] niet summierlijk aannemelijk hebben gemaakt dat de vorderingen van Polderland c.s. tot bescherming waarvan de gelegde conservatoire beslagen strekken ondeugdelijk zijn, terwijl gesteld noch gebleken is dat de belangen van Polderland onvoldoende zwaar wegen om de gevolgen van de beslagen te rechtvaardigen.
8.3 Het vorenstaande brengt mee dat de grief ook voor het overige doel treft. Het hof zal de beslissing van de voorzieningenrechter ook op dit punt vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [naam c.s.] tot opheffing van de gelegde derdenbeslagen alsnog afwijzen.
9. [naam c.s.] zullen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in eerste aanleg worden veroordeeld voor zover het de reconventie betreft (1,5 punt x € 816,00) alsmede in de kosten van het principaal appel (tarief II, 1,5 punt). Grief 4 in het principaal appel slaagt derhalve eveneens.
10. Grief 5 in het principaal appel heeft geen bijzondere inhoud en behoeft daarom geen bespreking.
in het incidenteel appel
11. [naam c.s.] maken met de grief in het incidenteel appel bezwaar tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om hen in de proceskosten van het geding in conventie te veroordelen, terwijl het beslag slechts onder de voorwaarde van het stellen van zekerheid is opgeheven. Nu Polderland c.s. eerst bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het kort geding hebben aangeboden om zekerheid te stellen, had het in de rede gelegen dat Polderland c.s. in de proceskosten zouden zijn veroordeeld, aldus [naam c.s.]
11.1 Polderland c.s. hebben hiertegen ingebracht dat voorafgaand aan het kort geding onderhandelingen tussen partijen zijn gevoerd, waarbij Polderland c.s. steeds hebben aangeboden om zekerheid te stellen. Deze onderhandelingen hadden volgens hen "initieel telkens betrekking op partiële doorhaling van de beslagen".
11.2 Het hof is van oordeel dat [naam c.s.] in het kader van de beslissing met betrekking tot de proceskostenveroordeling als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij aangemerkt hadden moeten worden, indien voldoende aannemelijk zou zijn dat Polderland c.s. voorafgaand aan de kortgedingprocedure voldoende zekerheid voor de voldoening van de gepretendeerde vordering aan [naam c.s.] hebben aangeboden en [naam c.s.] desondanks niet de bereidheid zouden hebben getoond om de door hen gelegde beslagen op te heffen. Van een dergelijke situatie is het hof evenwel niet gebleken. In de inleidende dagvaarding wordt door Polderland c.s. immers in het geheel geen melding van een dergelijk aanbod gemaakt, terwijl ook in de memorie van antwoord in het incidenteel appel slechts wordt gerept over onderhandelingen over partiële doorhaling. Dit laatste duidt niet op het aanbieden van voldoende zekerheid als hiervoor bedoeld, nu in dat geval algehele opheffing van de beslagen in de rede had gelegen. Het hof houdt het er dan ook voor dat Polderland c.s., zoals [naam c.s.] hebben betoogd, eerst bij gelegenheid van de zitting in eerste aanleg (voldoende) zekerheid hebben aangeboden.
11.3 In het licht hiervan is er geen grond voor het oordeel dat [naam c.s.] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij van het geding in eerste aanleg in conventie dienen te worden aangemerkt. De grief slaagt derhalve. Het hof zal de beslissing van de voorzieningenrechter in conventie in zoverre vernietigen en, opnieuw rechtdoende, Polderland c.s. alsnog als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in conventie veroordelen (1 punt x
€ 816,00).
12. Polderland c.s. zullen tevens in de kosten van het incidenteel appel worden veroordeeld. Nu [naam c.s.] geen afzonderlijk te honoreren kosten hebben gemaakt met betrekking tot het incidenteel appel, zal het hof deze kosten begroten op nihil.
De beoordeling in de zaak met het rolnummer 0700047
13. De grieven van Polderland betreffen enkel de beslissing van de voorzieningenrechter met betrekking tot de doorhaling van de inschrijving van de overeenkomst in het kadaster; de beslissing met betrekking tot de internetsite van Polderland valt buiten de rechtsstrijd in hoger beroep. Het hof acht termen aanwezig om allereerst grief 9 te bespreken. Deze grief is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de inschrijving van de koopovereenkomst aangemerkt moet worden als een verkapte vorm van niet-nakoming van het kortgedingvonnis van 3 oktober 2006 door Polderland, omdat zij hierdoor bewust getracht heeft om een soortgelijke situatie te creëren als die bestond in de periode dat het beslag tot levering op de camping rustte. Volgens de voorzieningenrechter heeft Polderland hiermee onrechtmatig jegens [naam c.s.] gehandeld (zie r.o. 5.3).
13.1 Nu hiervoor is geoordeeld dat bedoeld vonnis voor vernietiging in aanmerking komt omdat de voorzieningenrechter in die zaak ten onrechte het beslag tot levering op de camping heeft opgeheven, treft de grief reeds om die reden doel. Of dit Polderland ook baat zal hierna beoordeeld worden.
14. Zoals hiervoor reeds vermeld, hebben [naam c.s.] ervoor gekozen om de koopovereenkomst - in weerwil van de omstandigheid dat zij zich op het standpunt stellen dat Polderland c.s. in de nakoming van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen tekortschieten - niet te ontbinden, maar in rechte nakoming te vorderen. Het hof laat in dit verband uitdrukkelijk in het midden of [naam c.s.] bevoegd moeten worden geacht om - indien zij daartoe alsnog zouden besluiten - de overeenkomst te ontbinden, reeds vanwege het declaratoire of constitutieve karakter van een dergelijk oordeel dat dientengevolge niet past in een procedure in kort geding. Vast staat dat (nog steeds) sprake is van een koopovereenkomst met betrekking tot een registergoed. Dit brengt mee dat Polderland gerechtigd was de koop op grond van art. 7:3 BW in de openbare registers in te schrijven, waarbij het hof er op wijst dat gesteld noch gebleken is dat de uitzondering, die in de eerste volzin van het eerste lid van dit artikel wordt vermeld, in dit geding aan de orde is. Het hof is voorts van oordeel dat de omstandigheid dat als gevolg van de beslissing van dit hof in de zaak met het rolnummer 0700022 het beslag tot levering op de camping herleeft, geenszins aan het inschrijven van de overeenkomst op de voet van art. 7:3 BW in de weg staat, en evenmin bestaat er enig bezwaar tegen de samenloop van een beslag en de inschrijving in de openbare registers ex art. 7:3 BW. Ook bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat Polderland c.s. geen belang hebben bij inschrijving indien het beslag tot levering herleeft, nu de gevolgen van de toepassing van art. 7:3 BW ten dele anders zijn dan de gevolgen van een beslag tot levering.
15. Het vorenstaande brengt mee dat het vonnis van de voorzieningenrechter van 14 december 2006 op dit punt niet in stand kan blijven en derhalve in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt (in het bijzonder de beslissingen vermeld onder 1. en 2. van het dictum). Het hof zal, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [naam c.s.] met betrekking tot de inschrijving van de koopovereenkomst alsnog afwijzen.
16. Het vorenstaande brengt mee dat partijen in het geding in eerste aanleg over en weer in het ongelijk zullen worden gesteld. Het hof ziet hierin aanleiding om de proceskosten van het geding in eerste aanleg te compenseren en zal derhalve ook de beslissing vernietigen om Polderland in de proceskosten te veroordelen.
17. [naam c.s.] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (1 punt in tarief II).
18. De grieven 1 tot met 8 behoeven derhalve wegens gebrek aan belang geen bespreking, terwijl grief 10 - die uitsluitend tegen het dictum is gericht - een bijzondere inhoud ontbeert en derhalve evenmin bespreking behoeft.
De beslissing
Het gerechtshof:
in de zaak met het rolnummer 0700022
in het principaal appel
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 3 oktober 2006 waarvan beroep, doch alleen voor zover gewezen in het geding in reconventie
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [naam c.s.] tot opheffing van de door Polderland c.s. gelegde beslagen af;
veroordeelt [naam c.s.] in de kosten van het geding in beide instanties (in eerste aanleg alleen met betrekking tot de reconventie) en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Polderland c.s.:
in eerste aanleg met betrekking tot de reconventie op nihil aan verschotten en € 1.224,00 aan salaris voor de procureur,
in het principaal appel op € 423,74 aan verschotten en € 1.341,00 aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de proceskostenveroordeling betreft;
in het incidenteel appel
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 3 oktober 2006 waarvan beroep voor zover gewezen in het geding in conventie, uitsluitend voor zover daarbij [naam c.s.] in de proceskosten zijn veroordeeld
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Polderland c.s. in de kosten van het geding in conventie in eerste aanleg en begroot die aan de zijde van [naam c.s.] op € 248,00 aan verschotten en een bedrag van € 816,00 aan salaris voor de procureur;
veroordeelt Polderland c.s. in de kosten van het incidenteel appel en begroot deze kosten op nihil;
in de zaak met het rolnummer 0700047
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 14 december 2006 waarvan beroep, uitsluitend voor zover het gaat om de beslissingen vermeld onder 1., 2. en 4.
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [naam c.s.] met betrekking tot de doorhaling van de inschrijving ex art. 7:3 BW in het kadaster af;
compenseert de proceskosten van het geding in eerste aanleg aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt [naam c.s.] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Polderland op € 296,00 aan verschotten en € 894,00 aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de proceskostenveroordeling betreft.
Aldus gewezen door mrs. Knijp, voorzitter, Zandbergen en Telman, raden, en uitgesproken door mr. Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Van den Bosch als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 4 april 2007.