Arrest d.d. 18 april 2007
Rolnummer 0600313
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. A.H. Lanting,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. P.R. van den Elst.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 10 mei 2006 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 22 juni 2006 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 12 juli 2006.
De conclusie van de memorie van grieven, waarbij [appellant] tevens zijn eis heeft gewijzigd en vermeerderd en producties heeft overgelegd, luidt:
"het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 10 mei 2006, gewezen onder rolnummer 72615 HA ZA 05-881, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijke uitvoerbaar bij voorraad:
I. Voor recht te verklaren dat de woning met bijbehorende percelen te [plaats] (gemeente [gemeente]) aan het [adres], kadastraal bekend [plaats] L 206, primair geheel en subsidiair gedeeltelijk, deel uitmaakt van de (te verdelen) huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw;
II. De verdeling te gelasten van die tot de huwelijksgemeenschap behorende woning en deze aldus vast te stellen dat de woning wordt toegescheiden aan de vrouw met veroordeling van de vrouw om aan de man te betalen de helft van de waarde van dat pand nadat op die waarde het bedrag van Hfl 73.019,- in mindering is gebracht, en
subsidiair, aan de man te betalen de helft van 141/214'ste deel van de waarde van die woning.
III. Met veroordeling van de vrouw om aan de man te betalen de helft van de baten welke zij uit deze woning heeft verkregen vanaf 19 december 1996 tot de dag van verdeling van deze woning, dan wel de datum waarop het in deze te wijzen arrest in kracht gewijsde zal zijn gegaan, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 19 december 1996 tot de dag der algehele voldoening.
IV. Primair met compensatie van kosten, subsidiair met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties, waaronder begrepen het maritaal beslag."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 10 mei 2006 tussen partijen, gewezen onder zaak- en rolnummer 72615 / HA ZA 05-881, dient te bekrachtigen en de vorderingen van appellant dient af te wijzen. [geïntimeerde] verzoekt [appellant] te veroordelen in de kosten en het salaris van de advocaten en procureurs van [geïntimeerde], te begroten volgens het gebruikelijke tarief."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Het hof zal uitgaan van de vorderingen van [appellant] als oorspronkelijk eiser, zoals die na vermeerdering van eis luiden, nu [geïntimeerde] geen bezwaar tegen de vermeerdering van eis als zodanig heeft gemaakt en de eisen van een goede procesorde zich daartegen niet verzetten.
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in r.o. 2 (2.1 tot en met 2.6) van genoemd vonnis is geen grief opgeworpen, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
3. Aangezien de grieven de vraag of de litigieuze zaak - te weten de te [plaats] aan het Oosteinde nummer 2 gelegen onroerende zaak, hierna te noemen de onroerende zaak - deel uitmaakt van de gemeenschap van winst en verlies waarin partijen gehuwd zijn geweest, aan de orde stellen, zal het hof deze gezamenlijk behandelen.
4. Blijkens de vaststaande feiten heeft de onroerende zaak behoord tot de nalatenschap van [betrokkene 1], in welke nalatenschap [geïntimeerde] krachtens erfopvolging gerechtigd is geworden. De onroerende zaak is [geïntimeerde] bij akte, op 29 november 1996, verleden voor mr. D. Veldink, notaris te Meppel, toegedeeld. Ingevolge het bepaalde in art. 3:186 lid 2 BW houdt [geïntimeerde] de onroerende zaak derhalve ten titel van opvolger onder algemene titel krachtens erfrecht. Nu [geïntimeerde] wordt geacht de onroerende zaak krachtens erfopvolging te hebben verkregen, is de onroerende zaak ingevolge het bepaalde in art. 2 van de huwelijkse voorwaarden van partijen niet gevallen in de gemeenschap van winst en verlies waarin [geïntimeerde] ten tijde van de verdeling met [appellant] was gehuwd. Genoemd art. 2 van de huwelijkse voorwaarden zondert immers verkrijgingen krachtens erfrecht uit van hetgeen in de gemeenschap van winst en verlies zou vallen. Het door [appellant] ingeroepen art. 1:124 lid 2 BW mist ten dezen toepassing. Voor het in de verdeling betrekken van de onroerende zaak is al met al geen plaats, zodat de vorderingen van [appellant] daarop afstuiten.
5. De grieven falen derhalve.
De slotsom.
6. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze kosten zullen worden berekend naar het liquidatietarief voor de hoven (tarief II,1 pt. 894,--).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 296,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Breemhaar en Hidma, raden, en uitgesproken door mr. Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 18 april 2007.