2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.
2.1 Belanghebbende is geboren op .. februari 19.. en gehuwd met mevrouw D.
2.2 In de aangifte IB/PV voor de jaren 2001, 2002 en 2003 heeft de belanghebbende steeds een bedrag in aftrek gebracht ter zake van betaalde premies voor een lijfrente. Ten aanzien van genoemde jaren gaat het om bedragen van respectievelijk € 787,--, € 1.824,-- en € 1.036,--. Voor de jaren 2001 en 2002 heeft de inspecteur bij de aanslagregeling voormelde bedragen in aftrek toegestaan.
2.3 Bij de aanslagregeling voor het jaar 2003 heeft de inspecteur vragen gesteld over de aftrek. Uit de voor het jaar 2003 namens belanghebbende verstrekte informatie, maakt de inspecteur op dat sprake is van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule (hierna: de polis), gesloten vóór 1 januari 1992, waarvan de premies sinds 2001 niet meer aftrekbaar zijn. Bij brief van 30 augustus 2005 heeft de inspecteur dit aan belanghebbendes gemachtigde meegedeeld en hem de gelegenheid geboden hierop te reageren. Toen een reactie uitbleef is met dagtekening 30 september 2005 de aanslag IB/PV voor het jaar 2003 opgelegd, zonder dat rekening werd gehouden met de gevraagde aftrek van € 1.036,--.
2.4 Ondertussen verstuurt de inspecteur op 21 september 2005 aan belanghebbendes gemachtigde de kennisgevingen navordering en boete voor de jaren 2001 en 2002. In deze kennisgevingen staat vermeld dat gebleken is dat de in de aangifte in aftrek gebrachte premies van € 787,-- (2001) en € 1.824,-- (2002) niet werden betaald voor een lijfrenteverzekering, maar voor een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule en dat dergelijke premies sinds 2001 niet meer aftrekbaar zijn. De gemachtigde wordt verzocht om voor een bepaalde datum mee te delen of akkoord kan worden gegaan met de navorderingsaanslagen en boetes, dan wel om voor diezelfde datum de bezwaren gemotiveerd kenbaar te maken.
2.5 Naar aanleiding van deze kennisgevingen deelt belanghebbendes gemachtigde de inspecteur mee dat een nieuw feit zich niet voordoet en dat belanghebbende zich niet kan verenigingen met de navorderingsaanslagen en de boetes. Hij zendt een afschrift van 'polisblad 4' van de polis U 0000000 mee. De inspecteur deelt bij brief van 14 oktober 2005 mee dat hij van mening blijft dat de premies niet in aftrek kunnen worden gebracht omdat uit 'polisblad 4' blijkt dat de polis met terugwerkende kracht is aangepast aan het regiem van de Wet inkomstenbelasting 2001 en dat dit niet is toegestaan. Hij kondigt de oplegging aan van de navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen. Met dagtekening 28 oktober 2005 geeft hij uitvoering aan dit voornemen.
2.6 Tegen voormelde navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen worden namens belanghebbende tijdig bezwaarschriften ingediend. Op 8 december 2005 heeft de inspecteur uitspraak gedaan (zie onder 1 hiervoor).
2.7 Tegen voormelde uitspraak van de inspecteur is namens belanghebbende beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is een 'polisblad 000' van polis U 0000000 gevoegd. Dit polisblad is voor de inspecteur aanleiding om de premies alsnog in aftrek toe te staan, mits de betalingsbewijzen worden overgelegd, omdat uit vorenbedoeld polisblad wèl blijkt dat de polis aan alle voorwaarden voor aftrek voldoet. Ter zitting van 28 april 2006 draagt de rechtbank belanghebbende op alsnog de betalingsbewijzen te overleggen. Bij brief van 3 mei 2006 (per abuis gedagtekend 2005) voldoet belanghebbende hieraan. Tevens worden stukken overgelegd van de polis met het nummer 00000001. Ter zake van deze laatste polis heeft belanghebbende in 2001 en 2002 een premie betaald van € 787,--. Ter zake van de polis U 0000000 heeft de belanghebbende in beide jaren een premie betaald van € 1.036,--. Voor het jaar 2001 heeft hij verzuimd de premie van € 1.036,-- in aftrek te brengen.
2.8 De rechtbank volgt partijen in hun conclusie dat de geclaimde premies voor aftrek in aanmerking komen en dat de navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen dienen te worden vernietigd. De rechtbank is verder van oordeel dat er geen aanleiding is voor het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsprocedure.