ECLI:NL:GHLEE:2007:BA6097

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 111/06 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Huiskes
  • H.G.M. Dijstelbloem
  • F.J.W. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, X, tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had eerder de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekering over het jaar 2003, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst/Noord, ongegrond verklaard. De inspecteur had op 7 september 2005 een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 17.886, terwijl belanghebbende aangifte had gedaan voor een lager bedrag van € 17.037. Na bezwaar van belanghebbende verklaarde de inspecteur het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 3 augustus 2006. Belanghebbende stelde hoger beroep in, waarbij zij betoogde dat de Stichting B, haar werkgever, ten onrechte rekening had gehouden met de algemene heffingskorting, wat leidde tot een te lage loonheffing. De inspecteur was van mening dat de Belastingdienst correct had gehandeld en dat het hoger beroep ongegrond moest worden verklaard.

Tijdens de zitting op 29 maart 2007, waar belanghebbende en haar echtgenoot aanwezig waren, heeft het hof de zaak behandeld. Het hof heeft de feiten uit de eerdere uitspraak van de rechtbank overgenomen en aangevuld. Het hof concludeert dat de beslissing van de rechtbank juist was en dat de Stichting B inderdaad rekening had gehouden met de algemene heffingskorting. Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is op 25 mei 2007 gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Belastingkamer
Kenmerk: 111/06
Uitspraakdatum: 25 mei 2007
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X,
wonende te Z, belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak AWB 06/543 van de rechtbank Leeuwarden van 3 augustus 2006 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 7 september 2005 aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekering opgelegd over het jaar 2003 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 17.886, -.
Nadat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen voormelde aanslag, heeft de inspecteur bij uitspraak van 26 januari 2006 het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 augustus 2006 heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij een beroepschrift (met bijlagen), gedagtekend 14 augustus 2006, bij het hof ingekomen op 15 augustus 2006. De inspecteur heeft op 2 oktober 2006 een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De eerste meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2007. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, haar echtgenoot en de heer A namens de inspecteur.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Het hof neemt de onder het kopje “2. De feiten” vermelde feiten in de uitspraak van de rechtbank over en vult deze vervolgens aan onder het hierna vermelde 2.3.
2.1 Belanghebbende, geboren op .. december 19.., heeft in het jaar 2003 in totaal € 18.102, - ontvangen aan inkomsten uit een uitkering van het UWV en uit loon van de Stichting B B.V..
2.2 Belanghebbende heeft over het jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.037, -. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur op basis van de door de inspecteur ontvangen loongegevens, het belastbare inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 17.886, -. Zowel de UWV als de Stichting B heeft bij de berekening van het nettoloon rekening gehouden met de algemene heffingskorting.
2.3 Belanghebbende heeft bij het invullen van de loonbelastingverklaring ten aanzien van haar werkgever Stichting B aangegeven dat deze werkgever geen rekening diende te houden met de algemene heffingskorting. Desondanks heeft de Stichting B dit wel gedaan. Door middel van de onderhavige aanslag zijn de dientengevolge te lage bedragen aan loonheffing dan wel de te hoge bedragen aan nettoloon rechtgezet.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
In geschil is of aan belanghebbende terecht de onderhavige aanslag is opgelegd. Belanghebbende is van mening dat bij de Stichting B nageheven had moeten worden ter zake van de loonheffing, omdat deze werkgever verwijtbaar heeft gehandeld. Zij heeft namelijk ten onrechte rekening gehouden met de algemene heffingskorting.
De inspecteur is van opvatting dat de Belastingdienst juist heeft gehandeld. Hij vindt dat het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Naar het oordeel van het hof is de beslissing van de rechtbank een juiste beslissing, waarbij het hof de rechtsgronden van de rechtbank overneemt met dien verstande dat onder rechtsoverweging 4.2 van de rechtbank (vierde zin) dient te staan dat de Stichting B bij de loonuitbetaling wel rekening heeft gehouden met de algemene heffingskorting.
4.2 De slotsom is dat het hof niets voor belanghebbende kan betekenen. Het hof zal het hoger beroep ongegrond verklaren. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld op 25 mei 2007 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, dr. H.G.M. Dijstelbloem en mr. F.J.W. Drion, beiden raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en griffier.
Op 30 mei 2007 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.