ECLI:NL:GHLEE:2007:BA6750

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600264
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Streppel
  • A. de Bock
  • M. Keur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding door Gasunie voor waardevermindering van percelen door aanwezigheid van gasleidingen

In deze zaak vorderden appellanten schadevergoeding van Gasunie wegens waardevermindering van hun percelen door de aanwezigheid van gasleidingen. Appellanten stelden dat zij de percelen voor een lagere prijs moesten verkopen dan zonder de leidingen het geval zou zijn. Gasunie voerde als verweer aan dat de vordering was verjaard en dat er gezag van gewijsde rustte op een eerdere arbitrale uitspraak uit 2000, waarin de schadeclaim van appellanten was afgewezen. De rechtbank Groningen had beide verweren verworpen, maar de schadeclaim van appellanten afgewezen op basis van artikel VII van de Algemene Voorwaarden van 1966, dat volgens de rechtbank geen grondslag bood voor de gevorderde schadevergoeding.

In hoger beroep voerden appellanten aan dat de uitleg van Gasunie van artikel VII onjuist was. Het hof oordeelde dat de appellanten hun vordering baseerden op hun hoedanigheid als gebruiker, niet-eigenaar, en dat dit afweek van de eerdere arbitrale procedure waarin de schadevordering was gebaseerd op hun hoedanigheid als opvolgend eigenaar. Het hof concludeerde dat, hoewel de huidige gebruiker/niet-eigenaar aanspraak kan maken op schadevergoeding, dit niet betekent dat de gebruiker/niet-eigenaar ook schade kan vorderen die hij als eigenaar heeft geleden. Het hof oordeelde dat de grief van appellanten faalde en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Groningen, waarbij appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep werden veroordeeld.

Het hof benadrukte dat de uitleg van artikel VII van de ALV 1966 niet alleen de huidige gebruiker/niet-eigenaar de mogelijkheid biedt om schadevergoeding te vorderen, maar ook opvolgers onder algemene titel. De beslissing van het hof werd uitgesproken op 6 juni 2007.

Uitspraak

Arrest d.d. 6 juni 2007
Rolnummer 0600264
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats] ([land]),
2. [appellante 2],
wonende te [woonplaats] ([land]),
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
procureur: mr J.V. van Ophem,
tegen
N.V. Nederlandse Gasunie,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Gasunie,
procureur: mr P. Stehouwer.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 1 maart 2006 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 24 mei 2006 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Gasunie tegen de zitting van 14 juni 2006.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"Op grond van het voorafgaande concludeert Hoogenboom tot vernietiging door uw Hof van het door de rechtbank Groningen op 1 maart 2006 onder zaaknummer 79856/HA ZA 05-521 gewezen vonnis met opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de weigering door de Gasunie om Hoogenboom schadeloos te stellen als onrechtmatig dient te worden beschouwd met veroordeling van de Gasunie te dezer zake aan Hoogenboom te voldoen een bedrag groot € 2.500,00 wegens buitengerechtelijke kosten en met veroordeling van de Gasunie in de kosten van deze procedure, waaronder ook te begrijpen de kosten in eerste instantie."
Bij memorie van antwoord is door Gasunie verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad ,
het vonnis van de Rechtbank te Groningen van 1 maart 2006, zo nodig met verbetering van
gronden, te bekrachtigen onder afwijzing van de grieven van Hoogenboom;
Hoogenboom te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. [appellanten] hebben geen grieven gericht tegen de door de rechtbank in r.o. 1.1 tot en met r.o. 1.5 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak - kort samengevat om het volgende.
2.1. [appellanten] zijn eigenaar geweest van een aantal percelen grond, gelegen in de gemeente [gemeente]. De percelen, kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie A, nummers 314, 315 en 316 zijn op 13 december 1973 door [appellanten] in eigendom verkregen; de percelen met de nummers 302 en 303 zijn door [appellanten] op 21 december 1978 in eigendom verkregen.
2.2. Vóór de eigendomsverkrijging hadden [appellanten] de percelen sedert 1968 reeds in gebruik krachtens een pachtovereenkomst, die zij op 30 september 1967 waren aangegaan met de toenmalige eigenaresse van de grond, [betrokkene 1].
2.3. In de percelen bevonden zich gasleidingen van Gasunie. Gasunie had daartoe bij akte van 10 oktober 1967 een zakelijk recht gevestigd, op basis van een overeenkomst met [betrokkene 1]. Op deze overeenkomst waren van toepassing de Algemene Voorwaarden betreffende aanleg en instandhouden van leidingen (hierna: de ALV 1966). In de ALV 1966 was onder meer het volgende bepaald:
Artikel VII
1. Gasunie stelt zich aansprakelijk voor alle door de aanlegwerkzaamheden, door het eigenlijke gebruik of de inspectie van het werk, dan wel door onderhouds-, herstel-, vervangings- of verleggingswerkzaamheden veroorzaakte:
a. beschadiging of vernietiging van aan grondeigenaar toebehorend, casu quo krachtens de wet door hem te onderhouden land, opstallen en andere zaken, met inbegrip van gewassen;
b. directe belemmering van de exploitatie van het op de grond gevestigde bedrijf.
2. Indien in de toekomst als gevolg van de aan Gasunie verleende rechten schade voor de grondeigenaar zou ontstaan, zal Gasunie deze schade alsnog aan grondeigenaar vergoeden indien en voor zover:
a. grondeigenaar aanspraak op schadevergoeding zou kunnen maken in geval hem ten aanzien van het in artikel 1 van de overeenkomst omschreven werk een gedoogplicht overeenkomstig de Belemmeringenwet Privaatrecht zou zijn opgelegd, en
b. de schade door grondeigenaar zoveel mogelijk is beperkt door aanwezige of redelijkerwijs te verwachten schade-oorzaken tijdig aan Gasunie schriftelijk mede te delen, zodat Gasunie in staat zal zijn het werk eventueel te doen verplaatsen of de nodige ontheffingen te verlenen.
(…)
3. Schade als bedoeld in de leden 1 en 2, welke niet is of wordt geleden door grondeigenaar, doch door degenen(n), die van hem een recht van gebruik van de grond heeft (hebben) verkregen, zal Gasunie rechtstreeks aan die gebruiker(s) vergoeden.
4. In dit artikel dient onder grondeigenaar te worden verstaan degene(n), die bij het sluiten van de overeenkomst als wederpartij van Gasunie optreedt (optreden), dan wel de huidige gebruiker - niet eigenaar -, alsmede beider rechtsopvolgers onder algemene titel.
(...)
2.4. [appellanten] hebben de grond in 1994 verkocht - in het kader van de ontwikkeling van de VINEX-locatie [naam] te [plaats] - aan een projectontontwikkelaar voor de prijs van f 35,-- per m².
3. [appellanten] stellen zich op het standpunt schade te hebben geleden als gevolg van de aanwezigheid van de gasleidingen, doordat zij de percelen voor een lager bedrag hebben moeten verkopen dan wanneer er géén leidingen aanwezig waren geweest. In de onderhavige procedure vorderen zij deze schade van Gasunie. Gasunie heeft primair twee preliminaire verweren opgeworpen, namelijk dat de vordering is verjaard en dat sprake is van gezag van gewijsde van een eerdere arbitrale uitspraak d.d. 21 januari 2000, waarin negatief beslist is over de schadeclaim van [appellanten] De rechtbank heeft beide verweren verworpen. Vervolgens heeft de rechtbank de vordering van Hoogeboom c.s. afgewezen, omdat, kort samengevat, artikel VII van de ALV 1966 volgens de rechtbank geen grondslag biedt voor vergoeding van de gevorderde schade. Tegen deze laatste beslissing richten zich de grieven van [appellanten]
4. Bij grief 1 maken [appellanten] bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank, dat de uitleg van Gasunie van art. VII van de ALV 1966, de juiste is. Deze uitleg houdt in dat lid 4 van art. VII van de ALV 1966 beoogt een grondslag voor schadevergoeding te bieden voor de gebruiker/niet-eigenaar, die deze lijdt in zijn hoedanigheid van gebruiker.
[appellanten] stellen in dit verband dat de gelijkstelling in lid 4 van art. VII van de ALV 1966, van 'de huidige gebruiker/niet-eigenaar, alsmede beider rechtsopvolgers onder algemene titel', bedoeld is om te waarborgen dat de zittende pachter, zodra hij eigenaar wordt van de door hem gepachte grond, dezelfde rechten op schadevergoeding heeft als zijn voormalige verpachter. [appellanten] stellen hiertoe dat lid 3 van art. VII van de ALV 1966 reeds een grondslag biedt voor schade van de gebruiker/niet-eigenaar, zodat in de uitleg van de rechtbank (conform die van Gasunie) niet is in te zien wat lid 4 nog toevoegt ten opzichte van lid 3 van art. VII van de ALV 1966. [appellanten] beroepen zich in dezen op een brief d.d. 3 juli 2006, afkomstig van ir. [betrokkene 2], algemeen voorzitter van LTO Noord, waarin dit standpunt is neergelegd. Voorts verwijzen [appellanten] naar correspondentie die betrekking heeft op in 1993 gevoerde onderhandelingen tussen Gasunie en Verhagen Rentmeesters uit Oud-Beijerland.
5. Het hof overweegt het volgende.
[appellanten] hebben hun onderhavige vordering gebaseerd op de hoedanigheid van Hoogenboom van gebruiker, niet-eigenaar. Dit in afwijking van de eerdere arbitrale procedure (gevolgd door procedures bij de civiele rechter) waar de schadevordering van Hoogeboom c.s. was gebaseerd op de hoedanigheid van Hoogeboom van opvolgend eigenaar onder bijzondere titel.
Lid 4 van art. VII van de ALV 1966 bepaalt weliswaar dat onder 'grondeigenaar' in de zin van dit artikel ook dient te worden verstaan 'de huidige gebruiker/niet-eigenaar'. Derhalve geldt dat ook de gebruiker/niet-eigenaar, zoals [appellanten] destijds was, aanspraak kan maken op schadevergoeding. Zonder twijfel houdt dit in dat [appellanten] destijds aanspraak kon maken op gebruiksschade, die hij als gebruiker/pachter destijds mogelijk heeft geleden door de aanwezigheid van de gasleidingen.
De vraag is echter of dit ook impliceert dat de gebruiker/niet-eigenaar schade kan vorderen die hij als eigenaar heeft geleden, zoals in casu de gevorderde minderopbrengst bij de verkoop van de gronden moet worden gekwalificeerd. Gelet op zowel het onderscheid dat in art. VII wordt gemaakt tussen enerzijds schade van de grondeigenaar, en anderzijds schade van de gebruiker, als ook in het licht van de strikte omschrijving van rechthebbenden op schadevergoeding, ziet het hof onvoldoende grond voor een bevestigende beantwoording van deze vraag.
Het hof overweegt hierbij nog dat lid 4 in ieder geval buiten twijfel stelt dat ook opvolgers onder algemene titel van grondeigenaren c.q. gebruikers/niet-eigenaren, recht hebben op schadevergoeding. Derhalve is geen sprake van een artikellid dat, indien de uitleg van [appellanten] niet wordt gevolgd, zinledig is.
Voorts kent het hof gewicht toe aan de toelichting van Gasunie, dat een beperkte uitleg van art. VII begrijpelijk is tegen de achtergrond dat onder bijzondere titel opvolgende grondeigenaren, geacht worden als eigenaar geen schade te hebben geleden, omdat een eventuele minderwaarde van de gronden verdisconteerd zal zijn geweest in de koopprijs.
6. Naar 's hofs oordeel zijn er in de brief van [betrokkene 2] van LTO Noord geen toereikende aanknopingspunten te vinden om tot de door [appellanten] verdedigde uitleg te komen. De latere uitbreidingen van de als 'grondeigenaar' rechthebbenden op schadevergoeding, is in dezen niet doorslaggevend, nu het, afgezien van het feit dat het daar om latere ontwikkelingen gaat, dan gaat om schade als eigenaar.
7. Het hof komt aldus tot de conclusie dat de grief faalt.
[appellanten] hebben nog een bewijsaanbod gedaan, doch dit is verder niet gespecificeerd, in die zin dat duidelijk is aangegeven welke feiten en omstandigheden [appellanten], als zijnde van belang voor de uitkomst van de zaak, wensen te bewijzen.
Slotsom
8. Met het falen van grief 1 kan ook grief 2 niet slagen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (tarief VIII, 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Groningen van 1 maart 2006;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Gasunie tot aan deze uitspraak op € 296,-- aan verschotten en € 4.580,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de kostenveroordeling.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, De Bock en Keur, raden, en uitgesproken door mr. Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw van den Bosch als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 6 juni 2007.