parketnummer: 24-003040-06
parketnummer eerste aanleg: 19-830078-06
Arrest van 18 juni 2007 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 12 december 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.J.P. Cats, advocaat te Emmen.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft beslist over de in beslag genomen voorwerpen en over de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
De officier van justitie heeft het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep aan de verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2007, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 2 veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, met aftrek van de periode die door de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen gevorderd dat het mes en het foedraal verbeurd worden verklaard, dat de hashpijpen, weed, hashish, revolver, patronen en pepperspray worden onttrokken aan het verkeer en dat de overige voorwerpen worden teruggegeven aan de verdachte.
De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk wordt toegewezen, tot een bedrag van 3.067,42 euro, en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 61 dagen vervangende hechtenis wordt opgelegd. De advocaat-generaal heeft tenslotte gevorderd dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de eerste rechter.
Reeds daarom zal het vonnis worden vernietigd en opnieuw recht worden gedaan.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
Vrijspraak ter zake van feit 1 primair
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] met voorbedachten rade heeft gedood. Het hof gaat hierbij uit van de volgende feitelijke toedracht.
De verdachte heeft in de periode van het najaar van 2004 tot medio 2005 een relatie gehad met [slachtoffer]. Deze relatie werd reeds vanaf het begin ernstig verstoord door het drugsgebruik van [slachtoffer] en de daaruit voortvloeiende problemen.
Nadat medio 2005 een einde aan de relatie was gekomen, had de verdachte nog wel contact met [slachtoffer]. De verdachte was inmiddels zowel financieel als maatschappelijk aan lager wal geraakt, hetgeen in overwegende mate is veroorzaakt door zijn relatie met [slachtoffer].
Op 24 maart 2006 is er eerst een ontmoeting geweest tussen de verdachte en [slachtoffer] op het station in [plaats 1]. De verdachte was in zijn auto daarheen gereden, omdat hij verwachtte dat [slachtoffer] aldaar op dat moment met de bus zou arriveren. Daarbij was de bedoeling van verdachte erop gericht dat [slachtoffer] onmiddellijk met hem zou meegaan naar het maatschappelijk werk, opdat zij - in de visie van verdachte - alsdan (opnieuw) begeleid zou kunnen worden met betrekking tot haar drugsgebruik en de daaruit voortvloeiende problemen.
Nadat [slachtoffer] met de bus was gearriveerd, heeft de verdachte haar omtrent zijn voormelde bedoelingen aangesproken. [slachtoffer] bleek echter niet ontvankelijk te zijn voor het plan van de verdachte. [slachtoffer] deelde de verdachte mee dat ze met de trein naar [plaats 2] wilde gaan. Volgens de verdachte was [slachtoffer] van plan in de onlangs aan haar in [plaats 2] toegewezen woning te gaan dealen in drugs, waarbij zij - aldus verdachte - wilde dat hij haar daarbij zou helpen, hetgeen hij pertinent weigerde.
Toen [slachtoffer] vervolgens bij hem vandaan liep, heeft hij haar toegevoegd dat hij haar dan wel in [plaats 2] zou zien. [slachtoffer] is met de trein naar [plaats 2] gereisd.
De verdachte is onderwijl met hoge snelheid in zijn auto vanaf het station in [plaats 1] naar het station in [plaats 2] gereden. De verdachte was op dat moment boos over het - in zijn ogen - eigenzinnige en destructieve gedrag van [slachtoffer]. Hij wilde haar overreden met hem mee te gaan naar het maatschappelijk werk.
Tijdens de autorit naar [plaats 2] heeft de verdachte op een gegeven moment het plan opgevat om in [plaats 2] zijn woorden op bijzondere wijze kracht bij te zetten wanneer zou blijken dat [slachtoffer] nog steeds niet met hem zou willen meegaan naar het maatschappelijk werk. De verdachte vatte het plan op dat hij een mes uit zijn auto zou meenemen en dat hij zo nodig dat mes op zijn eigen keel zou zetten. Door het te doen voorkomen alsof hij desnoods bereid was zijn eigen keel door te snijden, wilde hij op deze wijze [slachtoffer] voor het blok zetten.
De verdachte is in zijn auto in [plaats 2] aangekomen, vóórdat de trein waarin [slachtoffer] zich bevond arriveerde. De verdachte heeft een mes, dat in een foedraal zat, meegenomen uit de auto en hij heeft dit mes bij zijn broek in gedaan. Vervolgens heeft de verdachte op het station enkele minuten staan wachten totdat [slachtoffer] kwam aanlopen. De verdachte was op dat moment woedend op [slachtoffer]. Op het moment waarop [slachtoffer] kwam aanlopen en zij verdachte wilde passeren, heeft de verdachte haar nogmaals gezegd dat zij met hem mee moest komen. [slachtoffer] heeft daarop wederom afwijzend gereageerd onder toevoeging dat de verdachte haar terroriseerde. Door die laatste woorden van [slachtoffer] is het bij verdachte tot een uitbarsting gekomen. Hij heeft daarop het mes tevoorschijn gehaald en [slachtoffer] vastgepakt, waarna hij haar meerdere keren heeft gestoken. Op het moment waarop de verdachte de eerste messteek toebracht, bevond het mes zich nog in het foedraal.
Nadat hij haar heeft neergestoken, is de verdachte naar zijn auto gelopen.
Na deze steekpartij is de verdachte in zijn auto rechtstreeks naar het politiebureau gereden om zichzelf aan te geven.
Uit de verklaringen van verdachte blijkt dat er bij hem sprake was van een ogenblikkelijke emotionele opwelling. Deze gemoedsopwelling werd veroorzaakt door een door [slachtoffer] bij de ontmoeting in [plaats 2] gemaakte opmerking, die door de verdachte als bijzonder kwetsend werd ervaren.
Onmiddellijk hierop volgend is de verdachte tot een uitbarsting gekomen. Hij heeft toen het mes tevoorschijn gehaald en [slachtoffer] vastgepakt, waarna hij haar meerdere keren met het mes heeft gestoken.
Van een eerder moment waarop de verdachte heeft besloten [slachtoffer] om het leven te brengen, is het hof niet gebleken.
In dat verband merkt het hof op dat het hof het dreigement dat - volgens een verklaring van een getuige - verdachte tegenover deze getuige enige tijd vóór het onderhavige delict heeft geuit en dat inhield dat verdachte die getuige en [slachtoffer] zou vermoorden, niet opvat als een uiting van een voornemen om die dreiging daadwerkelijk ten uitvoer te brengen. Volgens de getuige had verdachte ten tijde van dat dreigement waarschijnlijk drugs gebruikt en nam ook [slachtoffer] dat dreigement niet serieus.
Over een door verdachte tijdens het houthakken met de stiefvader van het slachtoffer gemaakte opmerking "dit is [slachtoffer]", heeft verdachte verklaard dat hij daarmee doelde op de omstandigheid dat het hout moeilijk te bewerken was en dat hij die omstandigheid associeerde met de koppigheid van [slachtoffer].
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte naar het station in [plaats 2] is gegaan om [slachtoffer] iets aan te doen. Het is niet aannemelijk geworden dat de verdachte het mes bij zich droeg met de vooropgezette bedoeling om [slachtoffer] om te brengen. Hierbij is van belang dat de verdachte reeds enige tijd zijn auto als woning gebruikte en al zijn persoonlijke spullen, waaronder het mes, in zijn auto had opgeslagen.
Het hof volgt de verdachte in zijn verklaring dat hij een ultieme poging wilde ondernemen om [slachtoffer] in [plaats 2] te overreden. Toen zij niet wilde praten en de bewuste opmerking maakte, heeft de verdachte onmiddellijk de aanval op haar ingezet. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte daarbij gehandeld in een ogenblikkelijke emotionele opwelling en is er geen sprake geweest van kalm beraad en rustig overleg bij de verdachte.
Het hof ziet geen aanleiding bijzondere betekenis toe te kennen aan de waarnemingen van diverse getuigen, voor zover die betreffen de kalme toestand waarin de verdachte zich bevond. Uit die uiterlijke waarnemingen, ook in het geval dat die waarnemingen juist zijn, kunnen - mede bezien in het licht van de omstandigheden van het geval -immers niet zonder meer gegevens worden afgeleid omtrent de innerlijke gedachtengang en innerlijke gesteldheid van de verdachte.
Het hof ziet evenmin aanleiding bijzondere betekenis toe te kennen aan de tijd die is verstreken tussen het moment waarop de verdachte in zijn auto arriveerde op het station in [plaats 2] en het moment waarop [slachtoffer] daar in de trein arriveerde.
Het enkele gegeven dat er tijd en gelegenheid is geweest voor de verdachte om zich te beraden op hetgeen hij zou gaan doen, brengt niet noodzakelijkerwijs mee dat daarmee de voorbedachten raad ten aanzien van levensberoving aanwezig is geweest.
Verdachte heeft verklaard dat hij na het neersteken van [slachtoffer] naar zijn auto is gelopen, bij zijn auto tot de ontdekking kwam dat hij het mes nog bij zich had, met het mes is teruggelopen naar het slachtoffer en het mes in de rug van het slachtoffer heeft gestoken. Deze gang van zaken vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Er zijn geen getuigen die verdachte, nadat hij zich van de plaats delict had verwijderd, hebben zien teruglopen. Weliswaar is het slachtoffer meerdere keren in de rug gestoken, maar niet is gebleken dat het mes - zoals verdachte stelt - in de rug van het slachtoffer is achtergelaten. Het hof acht het dan ook uitermate onwaarschijnlijk dat verdachte aan het slachtoffer ook nog messteken heeft toegebracht nadat hij zich van de plaats delict had verwijderd en dus voldoende tijd had gehad om zich te beraden over het van het leven beroven van [slachtoffer].
De advocaat-generaal heeft bijzondere betekenis toegekend aan de voortdurende woede, waaraan de verdachte onderhevig was vanaf het moment waarop hij het station in [plaats 1] verliet. Daarmee is - aldus de advocaat- generaal - de mogelijkheid gegeven dat de afloop van het gebeurde een andere is geweest dan de verdachte oorspronkelijk voor ogen stond, namelijk dat de verdachte het mes niet tegen zichzelf, maar tegen [slachtoffer] zou gebruiken.
Het hof is van oordeel dat de voortdurende woede van verdachte zonder meer niet voldoende is om daaruit de voorbedachten raad ten aanzien van de levensberoving af te leiden.
Het hof acht op grond van het bovenstaande niet bewezen hetgeen onder 1 primair aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1 subsidiair -
hij op 24 maart 2006 in de gemeente [plaats 2] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] vastgepakt en vervolgens die [slachtoffer] meermalen, met kracht, met een mes in de nek en rug gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2 -
hij op 24 maart 2006 in de gemeente [plaats 1] en [plaats 2] voorhanden heeft gehad een revolver, merk Rohm, zijnde een vuurwapen in de zin van de Wet wapens en munitie van categorie III en busjes met daarin een traanverwekkende stof, zijnde wapens in de zin van de Wet wapens en munitie van categorie II en vierentwintig (24) patronen, kaliber 4 mm, zijnde munitie in de zin van de Wet wapens en munitie van categorie II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
feit 1 subsidiair -
doodslag;
feit 2 -
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid
Over de verdachte is door de gedragsdeskundigen R. Vriesema, psychiater, en I.E.I.M. van Eynde, klinisch psycholoog-psychotherapeut, respectievelijk op 27 april 2006 en 6 juni 2006 naar aanleiding van de ten laste gelegde feiten een rapport uitgebracht. Deze rapporten houden als conclusie in - zakelijk weergegeven - dat bij de verdachte sprake is van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en obsessieve kenmerken. De verdachte dient volgens deze gedragsdeskundigen met betrekking tot het ten laste gelegde als licht verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
Over de verdachte is voorts door de gedragsdeskundigen C. Sipma, Gz-psycholoog, en S.U. Leeuwestein, forensisch psychiater, respectievelijk op 15 november 2006 en 23 november 2006 naar aanleiding van de ten laste gelegde feiten een rapport uitgebracht. Deze rapporten houden als conclusie in - zakelijk weergegeven - dat bij de verdachte sprake is van een depressieve stoornis en alcoholmisbruik. De verdachte dient volgens deze gedragsdeskundigen met betrekking tot het ten laste gelegde als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
Gelet op de inhoud van beide laatstgenoemde rapporten kan het hof zich verenigen met de conclusies van de gedragsdeskundigen Sipma en Leeuwestein. Het hof neemt deze conclusies dan ook over en maakte deze tot de zijne, in die zin dat het hof de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte aanmerkt als verminderd.
Het hof acht de verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en heeft gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag en aan het bezit van verboden wapens en munitie. Het opzettelijk benemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. De rechtsorde is hierdoor ernstig geschokt. De wijze waarop de verdachte dit delict heeft gepleegd, is gruwelijk. Daarnaast heeft de verdachte de nabestaanden van het slachtoffer oneindig leed berokkend.
Vanzelfsprekend komt alleen een langdurige vrijheidsstraf voor berechting van een dergelijk zeer ernstig feit in aanmerking. Voor het bepalen van de duur daarvan is het volgende van belang.
Blijkens het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 mei 2007 is de verdachte niet eerder veroordeeld ter zake van een soortgelijk delict.
Het onder 1 genoemde delict lijkt sterk situationeel bepaald en er is een (geringe) kans op recidive. Dit delict vond plaats binnen het kader van een reeds gedurende langere tijd spelende relatieproblematiek, waar de verdachte - blijkens de door de gedragsdeskundigen uitgebrachte rapporten - aanzienlijke tijd ernstig onder heeft geleden. Uit die rapportages komt naar voren dat de verdachte onder druk van een aanzienlijke hoeveelheid emotionele spanning van de afgelopen jaren tot deze agressiedoorbraak is gekomen.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Alles tezamen genomen en in onderlinge samenhang beschouwd, zal het hof een gevangenisstraf van hierna te noemen lange duur opleggen.
Beslissingen met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen
Het hof zal de dolk en het foedraal verbeurdverklaren, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan.
Het hof zal de revolver, 25 stuks patronen en 2 busjes pepperspray onttrekken aan het verkeer, aangezien het voorwerpen betreft met betrekking tot welke het onder 2 bewezen verklaarde feit is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het hof zal beslissen dat de overige aan de verdachte toebehorende, in beslag genomen voorwerpen (volgens de aan dit arrest gehechte beslaglijst), aan hem worden teruggegeven.
Vordering van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering gedeeltelijk is toegewezen en dat de benadeelde partij zich in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof zal daarbij de vordering van de benadeelde partij, zoals verwoord in het voegingformulier, corrigeren, nu in de optelsom van post 11 (reiskosten diversen) een rekenfout is gemaakt. Het bedrag van de totale vordering bedraagt - na correctie - € 3.442,54.
De vordering kan gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 3.199,42 (ter zake van de posten 6 t/m 11, behalve de deelpost begeleiding/coach inzake administratie van post 11), aangezien dit deel van de schade als het rechtstreekse gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit kan worden aangemerkt.
Het hof is van oordeel dat de vordering voor het overige (betreft de deelpost begeleiding/coach inzake administratie van post 11) dient te worden afgewezen, aangezien dit deel van de schade niet als het rechtstreekse gevolg van het onder
1 bewezen verklaarde feit kan worden aangemerkt.
Gelet op het vorenstaande dient de verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
Schadevergoedingsmaatregel
Vaststaat dat door het onder 1 bewezen verklaarde feit aan de nabestaande van het slachtoffer, dan wel de drager van de kosten van de lijkbezorging, schade is toegebracht waarvoor de verdachte jegens de nabestaande van het slachtoffer, dan wel de drager van de kosten van de lijkbezorging, naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Nu het belang van de nabestaande van het slachtoffer, dan wel de drager van de kosten van de lijkbezorging daarmee is gediend, zal aan de verdachte eveneens de verplichting worden opgelegd tot betaling van dit geldbedrag aan de Staat ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer, dan wel de drager van de kosten van de lijkbezorging.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 55 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het aan de verdachte onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 1 subsidiair en
2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurd:
een dolk en een foedraal;
verklaart aan het verkeer onttrokken:
een revolver, 25 patronen, 2 busjes pepperspray;
gelast de teruggave aan de verdachte van:
de overige in beslag genomen voorwerpen;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij] te [woonplaats], tot een bedrag van drieduizend honderdnegenennegentig euro en tweeënveertig cent;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van drieduizend honderdnegenennegentig euro en tweeënveertig cent ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer, dan wel de drager van de kosten van de lijkbezorging, [benadeelde partij] te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfenveertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien de veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S.H. Wachter, voorzitter, mr. M.F.H.M. van Haastert en mr. G. Dam, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Van Haastert is buiten staat dit arrest te ondertekenen.