4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid, van de WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 2003 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer).
4.2 Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, kan de in artikel 17, tweede lid, van de WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer worden bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
4.3 Bij betwisting van de vastgestelde waarde rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 2003 - met inachtneming van de WOZ - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum.
4.4 Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde verwijst de heffingsambtenaar onder meer naar een geveltaxatie van de voorzijde van de woning, verricht door de heer B, gediplomeerd makelaar en taxateur van onroerende zaken. In het op basis van deze taxatie opgestelde taxatierapport worden vier te Z gelegen referentieobjecten vermeld:
a-straat 16, verkocht op 30 juni 2004 voor € 212.000,--;
a-straat 12, verkocht op 16 oktober 2003 voor € 217.000,--;
a-straat 3, verkocht op 29 april 2004 voor € 223.000,--;
en a-straat 5, verkocht op 30 juni 2003 voor € 210.000,--.
De heffingsambtenaar heeft omtrent de referentieobjecten aangevoerd dat deze deel uit maken van een bouwstroom waartoe ook de woning van belanghebbende behoort. De waarde van de tot de bouwstroom gerekende woningen wordt in het kader van de WOZ bepaald op het gemiddelde van de gerealiseerde verkoopcijfers. Hieraan doet niet af, aldus de heffingsambtenaar, de omstandigheid -zoals in casu- dat enige tijd nà de peildatum voor de woning een lagere verkoopprijs is gerealiseerd.
4.5 Het hof acht de heffingsambtenaar niet in de op haar rustende bewijslast van de vastgestelde waarde geslaagd.
Weliswaar blijkt uit het overzicht van de verkooptransacties omstreeks de peildatum van de referentieobjecten dat de gemiddelde verkoopprijs van een soortgelijke woning als de onderhavige hoger lag dan de door belanghebbende betaalde aankoopsom, maar het hof acht niet aannemelijk gemaakt dat aan deze gemiddelde verkoopprijs meer waarde moet worden toegekend dat aan de feitelijk door belanghebbende voor de woning betaalde prijs. Het hof tekent hierbij aan dat belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat, in ieder geval, twee van de referentieobjecten in verbouwde staat zijn verkocht, hetgeen niet gold voor de onderhavige woning.
Voorts is niet gesteld, noch gebleken dat de aankoop door belanghebbende onder bijzondere omstandigheden tot stand is gekomen. Mitsdien moet worden aangenomen dat de aankoop onder zakelijke omstandigheden is geschied. De door belanghebbende betaalde koopsom is derhalve tussen twee onafhankelijk van elkaar staande partijen overeengekomen en niet valt in te zien dat
de door belanghebbende betaalde prijs niet overeenkomt met de waarde zoals bedoeld in artikel 17 lid twee van de Wet WOZ. Onder voormelde omstandigheden acht het hof het gerechtvaardigd meer waarde toe te kennen aan de feitelijk gerealiseerde koopprijs van de woning dan aan de hand van transacties van referentieobjecten berekende gemiddelde waarde.
4.6 Het is een feit van algemene bekendheid dat de waardeontwikkeling in de woningmarkt in de afgelopen jaren een stijgende lijn heeft vertoond. De heffingsambtenaar heeft niet gesteld dat zulks in de periode van 1 januari 2003 tot medio augustus 2004 ten aanzien van de woning anders is geweest. Gelet op voormelde prijsontwikkeling komt het het hof juist voor de verkoopsom voor de woning naar beneden bij te stellen. Deze aanpassing ligt ook in de lijn ligt van de werkwijze van de heffingsambtenaar ten aanzien van de gemiddelde verkoopprijs van de referentieobjecten. Het vorenstaande in ogenschouwnemend stelt het hof stelt de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2003 in goede justitie op € 190.000,--.
4.7 Nu belanghebbende voorts niets heeft aangevoerd op grond waarvan de waarde -verder- verlaagd dient te worden zal het hof, onder vernietiging van de beroepen uitspraak, de waarde verminderen tot voormeld bedrag.
4.8 Het hiervoor overwogene brengt mee dat het beroep van belanghebbende gegrond is.