Kosten bezwaarfase
4.2. In de beroepsfase stelt de inspecteur in zijn verweerschrift dat het verzoek dient te worden afgewezen en dat dit ook de uitkomst zou zijn geweest wanneer tijdig op het verzoek was beslist. Het hof gaat er vanuit dat de inspecteur daarmee alsnog een beslissing heeft gegeven op het verzoek zodat in onderhavige procedure, nu partijen daardoor niet worden benadeeld, het beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen dit inhoudelijke besluit.
4.3. Wanneer een belanghebbende door de inspecteur in het gelijk wordt gesteld, zoals in onderhavige zaak het geval, komen als regel de door hem in bezwaar gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking, tenzij de noodzaak tot het instellen van bezwaar uitsluitend voortvloeit uit de handelwijze van belanghebbende. Naar het oordeel van het hof is van deze laatste situatie sprake zodat geen recht bestaat op vergoeding van de kosten van de bestuurlijke voorprocedure. Het hof komt tot dit oordeel op grond van de volgende overwegingen.
4.4. De voorlopige aanslag 2005 is vastgesteld op basis van de door belanghebbende bij zijn aangifte 2004 verstrekte gegevens. Belanghebbende heeft daarin geen inkomensbestanddelen als bedoeld in artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (: Wet IB) aan zichzelf toegerekend. Op basis van deze door belanghebbende verstrekte gegevens heeft de inspecteur, die op de juistheid van de goed verzorgde aangifte 2004 mocht afgaan, de voorlopige aanslag 2005 vastgesteld. Van enig onrechtmatig handelen van de inspecteur is dan ook geen sprake.
Omdat de aanslag IB/PV voor het jaar 2004 toen nog niet was opgelegd, kon de inspecteur
- anders dan belanghebbende heeft gesteld - geen rekening houden met het daartegen ingediende bezwaarschrift. Ook hoefde de inspecteur niet te veronderstellen dat sprake was van een onvolkomen verdeling als bedoeld in artikel 2.17, lid 4, IB 2001 (tekst 2004), omdat niet uitgesloten kon worden dat door de echtgenote alsnog een aangifte zou worden ingediend waarbij de negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning en de aftrek van buitengewone uitgaven aan haar werden toegerekend. Dat de kans hierop, gelet op het ontbreken van inkomen in voorgaande jaren, gering is doet hieraan niet af.
4.5. Aard en wijze van totstandkoming van een voorlopige aanslag staan, naar het oordeel van het hof, in de weg aan het door belanghebbende gewenste (grondige) onderzoek door de inspecteur. Voorlopige aanslagen scheppen een grondslag voor het doen van vooruitbetalingen op de definitieve belastingschuld en plegen te worden vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door de inspecteur gecontroleerde gegevens. Voor een onderzoek naar of vergelijking met aangiften over eerdere en latere jaren -zoal mogelijk- is geen plaats. Van bijzondere omstandigheden die daartoe nopen is in de onderhavige situatie niet gebleken.
4.6. Het oningevuld laten van bepaalde rubrieken en het niet ondertekenen van het aangiftebiljet IB/PV 2004 rechtvaardigen evenmin de conclusie dat de inspecteur is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht. Wat betreft rubriek 1, zijn de antwoorden te vinden op het voorblad van het aangiftebiljet. Het oningevuld laten van de rubrieken 12j en 25h kon zonder schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur door de inspecteur worden opgevat zoals hij heeft gedaan. Tot een nader onderzoek was de inspecteur dus niet gehouden. Dat geldt ook voor het ontbreken van een ondertekening van de aangifte, nu de strekking van dit voorschrift (slechts) is het belang dat partijen hebben bij zekerheid over de herkomst van het aangiftebiljet. Gesteld noch gebleken is dat over de herkomst onzekerheid bestond.
4.7. Het hof acht, gelet op vorenoverwogene en gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk geworden dat de onjuiste voorlopige aanslag 2005 het gevolg is van de geautomatiseerde oplegging. Ook op deze grond kan de inspecteur dus geen verwijt worden gemaakt. Datzelfde geldt voor het ontbreken van de mogelijkheid om op het aangiftebiljet melding te maken van voor een volgend jaar te verwachten wijzigingen; in onderhavige zaak is niet gebleken dat belanghebbende dergelijke wijzigingen voorzag.
4.8. Gelet op vorenoverwogene kan de inspecteur geen verwijt worden gemaakt van de onjuiste voorlopige aanslag 2005. Hem kan wel worden verweten dat hij niet tijdig op het verzoek heeft beslist. Gelet op het onder 4.1 overwogene is het hoger beroep gegrond.