ECLI:NL:GHLEE:2007:BB9870

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
500210
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Knijp
  • J. de Bock
  • M. Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering en koopprijs van een auto in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een geschil over de koopprijs van een auto. Appellant, die in eerste aanleg eiser was, stelde dat de koopprijs van de auto f 25.000,-- bedroeg, terwijl geïntimeerden, die in eerste aanleg gedaagden waren, de koopprijs op f 13.500,-- stelden. Het hof overwoog dat de eigen verklaring van appellant als een verklaring van een partij-getuige moet worden beschouwd, en dat deze slechts kan dienen ter aanvulling van ander bewijs. Het hof constateerde dat er geen schriftelijke bewijsstukken waren, noch van de koopovereenkomst, noch van de betaling, en dat er ook geen stukken waren die de gangbare waarde van de auto konden onderbouwen. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om appellant te steunen in zijn stelling dat de koopprijs f 18.500,-- was. Het hof baseerde zich op eerdere overwegingen uit een tussenarrest van 13 december 2006, waarin was vastgesteld dat de koopprijs f 18.500,-- bedroeg, met een aftrek van 20% voor de dagwaarde, resulterend in een bedrag van f 14.800,-- (€ 6.715,95). Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om de stelling van appellant te onderbouwen. Uiteindelijk werd de vordering van appellant gedeeltelijk toegewezen, waarbij geïntimeerden hoofdelijk werden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 6.715,95, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 augustus 2001. De kosten van de procedure werden ook aan geïntimeerden opgelegd. Het hof verklaarde appellant niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen een eerder tussenvonnis, en vernietigde eerdere vonnissen van de rechtbank Groningen.

Uitspraak

Arrest d.d. 5 december 2007
Rolnummer 0500210
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
voorwaardelijke toevoeging,
procureur: mr. J.V. van Ophem,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 1],
toevoeging,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 2],
hierna te noemen: [geïntimeerde 2],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
in hoger beroep niet verschenen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 9 mei 2007 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge het tussenarrest van 9 mei 2007 heeft het hof getuigen gehoord aan de zijde van [appellant], te weten [appellant] zelf, alsmede zijn vader [de vader].
In het tegen-getuigenverhoor zijn als getuigen gehoord [geïntimeerde 1], geïntimeerde sub 1, alsmede zijn echtgenote [de echtgenote].
Partijen hebben afgezien van het nemen van een memorie na getuigenverhoor.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. In het tussenarrest van het hof van 9 mei 2007 heeft het hof [appellant] in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van zijn stelling dat de koopprijs van de auto niet f 18.500,-- maar f 25.000,-- bedroeg.
2. [appellant] heeft zich zelf als getuige doen horen, alsmede zijn vader [de vader]. [appellant] zelf heeft onder meer het volgende verklaard:
"De koopprijs van de auto was f 25.000,--. Daarvan is f 19.000,-- contant betaald en f 6.000,-- door inruil van de Mercedes Coupé. Deze bedragen zijn door ons niet op papier gezet. Er is ook geen kwitantie. Mijn vader heeft de f 19.000,-- contant betaald. Die f 19.000,-- was opgebouwd uit een bedrag van f 13.000,-- dat ik zelf contant thuis had liggen, en een bedrag van f 6.000,-- dat ik van mijn oma had geleend.
(...) Ik had het geld van de lening eerst deels gebruikt om de Coupé aan te schaffen. Deze kostte f 11.000,--. Ik heb die gekocht bij garage Reinhold in Hoogkerk. [geïntimeerde 1] was daarbij. Ik heb daar zelf geen bewijsstukken meer van. U zegt mij dat de garage dat mogelijk nog wel heeft, dat is zo, wij zullen daar nog achteraan gaan. (...)"
[de vader] heeft onder meer het volgende verklaard:
"De koopsom van de auto is f 25.000,-- geweest. Dit bedrag bestond uit een deel via inruil van de oude Mercedes van [betrokkene], f 6.000,--, en
f 19.000,-- contant. Ik had dat bedrag contant in mijn zak zitten. (....) Het geld was deels van zijn oma afkomstig (...)
(...)
Als ik het mijn goed herinner, maar ik weet het niet meer precies, had [betrokkene] de Mercedes Coupé aangeschaft voor een bedrag van f 11.5000,-- (...) U vraag mij of ik nog iets weet over een bewijsstuk van die transactie. Ja dat weet ik, namelijk dat dat er niet is. Volgens mij is het zo gegaan dat [geïntimeerde 1] die auto voor Reinholds aan [betrokkene] heeft verkocht. [geïntimeerde 1] heeft provisie gekregen volgens mij f 1.000,-- of f 1.500,--. (...)"
3. Ter gelegenheid van het tegen-getuigenverhoor aan de zijde van [geïntimeerde 1] heeft [geïntimeerde 1] onder meer het volgende verklaard:
"Ik kan u verklaren dat de koopsom van de Mercedes (zwart) f 13.500,-- was. Het ging om een bedrag van f 8.000,-- contant en f 5.500,-- voor de inruil van de Mercedes Coupé. Het bedrag van f 8.000,-- is in vier of vijf gedeeltes betaald. Ik heb dat geld gekregen van [de vader], vader dus. (...) Sowieso snap ik niet hoe ze bij een waarde van f 25.000,-- komen. De auto is in 2001 weggeraakt, hij was toen vijftien jaar oud, het bouwjaar was 1986. (...).
U vraagt waar het bedrag van f 18.500 vandaan komt. Ik zou dat gezegd hebben, maar dat klopt niet. Ik denk dat het een vergissing is, doordat het bedrag van de inruil van f 5.500 is opgeteld bij f 13.000,--. Maar ik heb dat nooit gezegd, het klopt niet. Als het bedrag afkomstig is uit een pv van de politie dan is dat pv waarschijnlijk opgemaakt door de heer [de politiefunctionaris]. [de politiefunctionaris] is een persoonlijke vriend van de familie [appellant]. Ik hecht helemaal geen waarde aan wat hij heeft opgeschreven. (...)
Voor wat betreft de Mercedes Coupé kan ik het volgende verklaren. Het ging om een 300 Coupé uit 1987. [appellant] heeft hem gekocht bij Reynolds op het Hoendiep. Ik was daar niet bij en heb ook geen enkele betrokkenheid daarbij gehad. Het is dus niet zo dat ik geld zou hebben ontvangen van Reynolds, zoals [de vader] heeft verklaard. Wat de koopprijs was van de Coupé weet ik niet. (...)."
Tenslotte heeft [de echtgenote] onder meer het volgende verklaard:
"Ik weet dat mijn man de Mercedes waar het hier om gaat te koop had staan. (...) Hij vroeg er ruim f 13.000,-- voor. Ik weet dat hij er een inruilauto voor heeft gekregen en daarbij f 8.000,--. Die f 8.000,-- zou in termijnen worden betaald. Dat is afgesproken met [de vader]. (...) Voor zover ik weet is het hele bedrag betaald. (...)"
4. Ten aanzien van de vraag of [appellant] geslaagd is in het hem opgedragen bewijs overweegt het hof het volgende. De eigen verklaring van [appellant] is aan te merken als een verklaring van een partij-getuige, zodat deze alleen kan strekken ter aanvulling van ander, onvolledig, bewijs. Als zodanig ander bewijs is uitsluitend aanwezig de verklaring van de vader van [appellant], [de vader], dat de koopprijs voor de auto f 25.000,-- was, te weten f 6.000,-- inruil voor de Mercedes Coupé en f 19.000,-- contant. [geïntimeerde 1] en [de echtgenote] hebben echter een hier tegenover staande verklaring afgelegd, dat de koopprijs van de auto f 13.500,--, namelijk f 5.500,-- inruil voor de Mercedes Coupé en f 8.000,-- contant.
Schriftelijk bewijsstukken zijn er niet, niet van de koopovereenkomst zelf, niet van de betaling, en evenmin van de eerdere koopprijs van de Mercedes Coupé. Evenmin zijn er stukken waaruit blijkt wat de gangbare waarde zou zijn van een Mercedes als hier aan de orde is.
In dit licht is het hof van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om [appellant] geslaagd te achten in het bewijs van zijn stelling dat de koopprijs van de auto f 18.500,-- was.
5. Het hof zal derhalve uitgaan van hetgeen in het tussenarrest van 13 december 2006 is overwogen over de koopprijs van de auto, namelijk dat deze f 18.500,-- bedroeg, en dat ter bepaling van de dagwaarde een aftrek van 20% dient plaats te vinden, zodat resulteert een bedrag van f 14.800,-- (€ 6.715,95).
Hoewel [geïntimeerde 1] verklaard heeft dat het bedrag van f 18.500,-- een vergissing is, ziet het hof onvoldoende aanleiding om terug te komen op deze overweging. Het hof overweegt hierbij dat het betreffende bedrag afkomstig is van de eigen verklaring van [geïntimeerde 1], opgenomen in een proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Groningen d.d. 14 augustus 2001, en door [geïntimeerde 1] ondertekend. Dit proces-verbaal is overigens ook niet opgemaakt door de heer [de politiefunctionaris], doch door twee andere politiefunctionarissen op ambtseed/-belofte, zodat de opmerkingen van [geïntimeerde 1] over [de politiefunctionaris] - wat daar verder ook van zij - hoe dan ook niet beslissend zijn voor de uitkomst van deze procedure.
6. Uit het voorgaande volgt dat grief 2 slaagt voor zover deze is gericht tegen afwijzing van de vordering van [appellant]. De vordering zal echter niet geheel worden toegewezen, maar tot een bedrag van € 6.715,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2001 tot aan de dag der algehele voldoening.
7. Uit hetgeen in het tussenarrest van 13 december 2006 is overwogen ten aanzien van [geïntimeerde 2], volgt dat de vordering ook toewijsbaar is jegens [geïntimeerde 2].
De slotsom
8. Het slagen van grief 1 leidt tot vernietiging van het tussenvonnis van 19 mei 2004. Het gedeeltelijk slagen van grief 2 leidt tot vernietiging van het eindvonnis van 23 februari 2005. Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij zullen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg (3 punten in tarief II) als in hoger beroep(2 punten in tarief II), waarmee ook grief 3 slaagt. Uit art. 140 lid 2Rv vloeit voort dat de onderhavige uitspraak jegens [geïntimeerde 2] heeft te gelden als op tegenspraak gewezen.
Tegen het tussenvonnis van 7 januari 2004 zijn geen grieven gericht, zodat [appellant] in zijn beroep tegen dit vonnis niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen het tussenvonnis van 7 januari 2004;
vernietigt het tussenvonnis van de rechtbank Groningen van 19 mei 2004 alsmede het eindvonnis van diezelfde rechtbank van 23 februari 2005;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk, aldus dat de één zal zijn gekweten als de ander heeft betaald, tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 6.715,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt voorts [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de kosten van de procedure in beide instanties, tot aan deze uitspraak als volgt te begroten:
in prima: € 326,16 aan verschotten en € 1.356,-- voor salaris;
in appel: € 474,60 aan verschotten en € 1.788,-- voor salaris;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs Knijp, voorzitter, De Bock en Telman, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 5 december 2007 in bijzijn van de griffier.