Arrest d.d. 19 december 2007
Rolnummer 0700695
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Stetech BV,
gevestigd te Vries, gemeente Tynaarlo,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: Stetech,
procureur: mr. P. Stehouwer,
[Timmer- en Aannemersbedrijf BV],
gevestigd te Zeijen, gemeente Tynaarlo,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 19 september 2007 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 17 oktober 2007 is door Stetech hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 31 oktober 2007.
De conclusie van de memorie van grieven, welke op de eerst dienende dag is genomen en waarbij producties zijn overgelegd, luidt:
"Appellant zich wendt tot uw Gerechtshof met het eerbiedig verzoek, het vonnis in kort-geding van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Assen, gewezen op 19 september 2007 onder nummer 63677 / KG ZA 07-161 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de door appellant ingestelde vordering alsnog toe te wijzen en gedaagde in eerste aanleg, thans geïntimeerde niet ontvankelijk te verklaren, althans hun vordering alsnog niet ontvankelijk te verklaren althans geheel af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties. "
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde], onder overlegging van producties, verweer gevoerd met als conclusie:
"Stetech in haar appèl niet-ontvankelijk te verklaren, althans te bekrachtigen het vonnis van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Assen d.d. 19 september 2007, zonodig onder aanvulling of verbetering van de gronden, met afwijzing van de vordering van Stetech en met veroordeling van Stetech in de kosten van het hoger beroep."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Stetech heeft twaalf grieven opgeworpen. De eerste elf grieven hebben betrekking op het beroepen vonnis, voor zover in conventie gewezen. Grief 12 richt zich tegen de in reconventie gegeven beslissing.
De beoordeling
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het appel:
1. [geïntimeerde] heeft betoogd dat Stetech niet-ontvankelijk is in haar appel, omdat zij in de aanhef van de memorie van grieven een verkeerde rechterlijke beslissing aanhaalt, waartegen het appel zou zijn gericht. Het hof verwerpt dit betoog, aangezien het voor [geïntimeerde], gelet op het gestelde in de appeldagvaarding en de rest van de memorie van grieven, volstrekt duidelijk was tegen welk vonnis het beroep zich richt.
Met betrekking tot de feiten en grief 1:
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.6) van het beroepen vonnis, is op zich geen grief gericht, zodat ook het hof van
die feiten uit zal gaan. Grief 1 valt in twee onderdelen uiteen. In onderdeel A betoogt Stetech dat de voorzieningenrechter onder de vaststaande feiten ten onrechte niet heeft opgenomen dat door Stetech inmiddels een bodemprocedure tegen [geïntimeerde] is gestart. Het hof overweegt dienaangaande dat het aan de rechter is om die feiten als vaststaand aan te merken die hij voor zijn beslissing relevant acht. Daargelaten dat de relevantie van het enkele feit van het opstarten van een bodemprocedure voor de beslissing in dit kort geding het hof ontgaat, mist de suggestie, die in de toelichting op dit onderdeel van de grief besloten ligt (de voorzieningenrechter heeft een eenzijdige kijk op de zaak gehad en heeft het door [geïntimeerde] gestelde een op een overgenomen) elke feitelijke grondslag.
Onderdeel B van de grief is onbegrijpelijk. Indien Stetech, zonder dat haar daartoe uitdrukkelijk toestemming was verleend (waaromtrent niets is gesteld of gebleken), na de behandeling ter zitting nog stukken aan de voorzieningenrechter heeft doen toekomen, heeft de voorzieningenrechter door daar geen acht op te slaan juist het beginsel van hoor en wederhoor in acht genomen. Dat de betreffende stukken door de voorzieningenrechter op enigerlei wijze in zijn beoordeling is betrokken, blijkt overigens uit niets. Evenmin is gebleken dat de voorzieningenrechter overigens het beginsel van hoor- en wederhoor niet naar behoren in acht heeft genomen.
3. Grief 1 snijdt geen hout.
Met betrekking tot de vordering in eerste aanleg in conventie:
4. De grieven 2 tot en met 11 hebben – voorzover begrijpelijk - de kennelijke strekking de bestreden voorziening in conventie en hetgeen daaraan door de voorzieningenrechter aan rechtsoverwegingen ten grondslag is gelegd in volle omvang aan het oordeel van het hof te onderwerpen. Het hof zal de grieven daarom gezamenlijk behandelen.
5. Als uitgangspunt bij de beoordeling van een vordering tot opheffing van een gelegd conservatoir (derden)beslag in kort geding heeft het volgende te gelden.
Het beslag dient, volgens artikel 705 lid 2 Rv te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mede dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, binnen de beperkingen van de kort geding procedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De kort geding rechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd.
Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, zulks tegen de achtergrond dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken (HR 14 juni 1996, NJ 1997, 481).
6. Het hof stelt vast dat veel van wat in de grieven is aangevoerd feitelijke grondslag mist, dan wel berust op een verkeerde lezing van het vonnis in eerste aanleg in conventie, alsmede dat in de grieven op zich geen andere stellingen of verweren liggen besloten dan welke reeds in eerste aanleg door Stetech ter onderbouwing van zijn vordering en ter weerlegging van hetgeen [geïntimeerde] daartegen heeft ingebracht, waren aangevoerd.
7. De voorzieningenrechter heeft in het beroepen vonnis in conventie duidelijk en gemotiveerd aangegeven op grond waarvan hij de stellingen en verweren van Stetech heeft verworpen en de in conventie gevorderde voorzieningen heeft afgewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter het hiervoor onder 3 weergegeven uitgangspunt tot leidraad genomen. Het hof verenigt zich met deze overwegingen en neemt die hierbij over. Het hof voegt daar, ter verduidelijking, nog het volgende aan toe.
8. Stetech gaat er vanuit dat [geïntimeerde] over voldoende zekerheid beschikt doordat hij een bedrag groot € 64.682,96 onder zich had, daarin bestaande dat hij betalingsverplichtingen aan Stetech, uit hoofde van andere (niet omstreden) projecten, heeft opgeschort. [geïntimeerde] heeft een en ander gemotiveerd betwist en gesteld dat het daarbij slechts ging om een bedrag van in totaal € 37.527.69, met welk bedrag [geïntimeerde] het bedrag waarvoor hij aanvankelijk beslag had gelegd (€ 85,000,--) heeft verminderd. Het betreft de vorderingen van Stetech op [geïntimeerde] in verband met het werk Zwanemeer (€ 30.482,66) en in verband met het werk Roeland (€ 7.045,03).
Voor wat de juistheid van het bedrag inzake het werk Roeland betreft, verwijst het hof naar hetgeen hieronder ten aanzien van grief 12 zal worden overwogen.
Nu het bestaan van meerdere opeisbare vorderingen van Stetech op [geïntimeerde] voorshands niet aannemelijk is geworden, mist ook deze stelling feitelijke grondslag.
9. De voorzieningenrechter heeft enkel vastgesteld dat [geïntimeerde] het bedrag waarvoor zij beslag heeft gelegd, heeft verminderd, als hiervoor aangegeven. Een uitspraak over de juistheid van de door [geïntimeerde] genoemde bedragen heeft de voorzieningenrechter niet gedaan. Waar de voorzieningenrechter in dit verband het woord “abusievelijk” gebruikt (zie rechtsoverweging 5.2) haakt hij slechts aan bij hetgeen [geïntimeerde] ter zake heeft gesteld (zie de pleitnota van [geïntimeerde] in eerste aanleg onder 15 en 16).
10. Uit het beslagrekest en het daarop verleende verlof, blijkt dat verlof is verleend voor het leggen van conservatoire derdenbeslagen onder Bouwbedrijf Buiteveld B.V. te Oosterwolde, Bouwbedrijf Stoffers-Tigelaar B.V. te Assen , Bouwbedrijf Doornbos B.V. te Tynaarlo en Bouwbedrijf Pieter Thijs v.o.f. te Westervelde, zulks ter verzekering van het verhaal van een vordering van [geïntimeerde] op Stetech van € 85.000,-- , welk bedrag naderhand – zoals hiervoor weergegeven – is verlaagd tot € 47.472,31. Op basis van dat verlof was [geïntimeerde] gemachtigd om onder alle genoemde derden beslag te leggen voor het volle bedrag, totdat de beslagen, in hun totaliteit, voor het hiervoor genoemde beslagmaximum doel hadden getroffen. Dat de door [geïntimeerde] gelegde beslagen tot een hoger bedrag dan dit maximum doel hebben getroffen, is gesteld noch gebleken. Van herhaald gebruik van een verlof, als bedoeld onder 7 van de door Stetech aangehaalde “beslagsyllabus” is derhalve geen sprake.
11. Ook in hoger beroep heeft Stetech haar stelling dat door de beslaglegging voortzetting van haar bedrijf in gevaar komt, op geen enkele wijze onderbouwd, zodat dat aspect, bij de afweging van de wederzijdse belangen, geen rol kan spelen. Terzijde dient daarbij te worden opgemerkt dat [geïntimeerde] bij herhaling – en onweersproken – heeft gesteld dat zij zich bereid heeft getoond de beslagen terstond op te heffen indien Stetech deugdelijke vervangende zekerheid zou verschaffen. Stetech heeft van dat aanbod geen gebruik gemaakt.
12. Van een onrechtmatig beslag is ook het hof niet gebleken. In dat verband mag niet onvermeld blijven dat de voorzieningenrechter wel degelijk melding heeft gemaakt van het feit dat het onder Bouwbedrijf Doornbos BV gelegde beslag doel had getroffen voor een bedrag groot € 10.907, 20 (zie rechtsoverweging 5.5 van het beroepen vonnis). Nu in hoger beroep onweersproken door Stetech is gesteld dat de betreffende verklaring op 30 augustus 2007 is gedaan (zie ook productie 15 bij de memorie van grieven) en dus kort voor de mondelinge behandeling, kan aan het enkele feit dat daarvan nog geen melding is gemaakt in de brieven die [geïntimeerde] op 5 september 2007 aan de beslagenen heeft gezonden (zie onder 2.6 van de vaststaande feiten) niet de conclusie worden verbonden dat er sprake zou zijn van onrechtmatige handhaving van het beslag. [geïntimeerde] heeft overigens in de memorie van antwoord aangegeven dat hij de andere drie beslagenen ook ter zake van het doel treffen van het beslag tot voormeld bedrag heeft aangeschreven. Stetech heeft weliswaar niet meer op die stelling kunnen reageren, maar nu zij in haar memorie van grieven niet heeft gesteld dat [geïntimeerde] een dergelijke aanschrijving nog steeds niet heeft gedaan, kan ook daarin thans geen aanleiding worden gevonden de voortduring van het beslag als onrechtmatig te beoordelen.
Met betrekking tot grief 12:
13. Het hof begrijpt de grief aldus dat Stetech zich op het standpunt stelt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerde] op de haar door Stetech in verband met het werk Roeland gezonden facturen (totaal € 34.243,61) betalingen heeft verricht van in totaal € 25.498, 47.
14. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg bij zijn pleitnota als productie 2 a tot en met g betalingsbewijzen overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij voornoemd bedrag aan Stetech heeft voldaan. Nu Stetech ook in hoger beroep in reactie daarop slechts heeft volstaan met de mededeling dat [geïntimeerde] niets heeft betaald, staan deze betalingen - als niet voldoende gemotiveerd betwist - voorshands genoegzaam vast.
Slotsom
15. De grieven treffen geen doel.
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van Stetech als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris procureur: 1 punt, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Stetech in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 300,-- aan verschotten en op € 894,-- aan salaris voor de procureur;
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Kuiper en de Hek, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 19 december 2007 in bijzijn van de griffier.