Arrest d.d. 13 februari 2008
Rolnummer 0600021
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
procureur: mr. J.V. van Ophem,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
procureur: mr. P. Stehouwer.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 6 juni 2007 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Op 11 juli 2007 heeft [geïntimeerde] en op 5 september 2007 heeft [appellant] een akte genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
Wederom met betrekking tot grief I:
1. Gelet op de stellige ontkenning door [appellant] dat de handtekening onder het echtscheidingsconvenant door hem was geplaatst, heeft het hof bij tussenarrest [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat de betreffende handtekening van [appellant] is, en heeft het hof voorts [geïntimeerde] – overeenkomstig haar daartoe strekkende aanbod – in de gelegenheid gesteld het bewijs dienaangaande te leveren door middel van het inwinnen van een deskundigenbericht. [geïntimeerde] is in dat verband in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de persoon en de hoedanigheid van de te benoemen deskundige(n).
2. Uit de door [geïntimeerde] genomen akte blijkt dat zij (alsnog) afziet van het leveren van (elk) bewijs. Daarmede staat vast dat de door [geïntimeerde] primair gestelde grondslag van haar vordering op [appellant] – te weten de daartoe strekkende verplichting van [appellant] zoals die is vervat in het convenant – die vordering niet kan dragen.
3. Daarmede slaagt grief I waarin [appellant] (primair) opkomt tegen de beslissing van de rechtbank dat – kort weergegeven – het convenant de grondslag biedt aan toewijzing van het door [geïntimeerde] gevorderde.
4. Het slagen van hetgeen [appellant] in de grief primair naar voren heeft gebracht, leidt ertoe dat het hof thans alsnog ambtshalve de – door [geïntimeerde] niet prijsgegeven – subsidiaire vordering zoals zij ([geïntimeerde]) deze in prima (met name in de conclusie van repliek, punten 4 en 5) naar voren heeft gebracht, dient te beoordelen.
5. Kort weergegeven komt deze subsidiaire vordering neer op toepassing van de wettelijke regels van draagplicht en intern regres in geval van pluraliteit van schuldenaren, hierin resulterende dat aan [geïntimeerde] een regresrecht op [appellant] toekomt voor hetgeen [geïntimeerde] méér dan de helft van de schuld aan de MNF Bank heeft voldaan.
6. Uitgangspunt hierbij is dat de (gedeeltelijke) afstand door de MNF Bank ten behoeve van [appellant] van hetgeen deze bank van [appellant] had te vorderen, niet in de weg staat aan een regresvordering door [geïntimeerde] op [appellant] tot vergoeding van hetgeen [geïntimeerde] in haar interne verhouding tot [appellant] op enig moment aan de MNF Bank te veel heeft betaald, indien en voor zover van zodanig te veel betalen sprake is.
7. Nu, zoals voortvloeit uit het boven overwogene, het convenant waarop [geïntimeerde] zich heeft beroepen niet kan dienen als grondslag voor de vaststelling van hetgeen zowel [appellant] als [geïntimeerde] in hun onderlinge verhouding met betrekking tot de (externe) schuld aan de MNF Bank aangaat, en ook overigens de stukken daaromtrent geen uitsluitsel bieden, geeft het hof toepassing aan het uitgangspunt dat de hoofdelijke schuldenaren, die ten tijde van het aangaan van de schuld in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd, thans in hun interne verhouding ieder voor een gelijk deel draagplichtig zijn, zodat heeft te gelden dat de schuld aan de MNF Bank zowel [appellant] als [geïntimeerde] in hun interne verhouding ieder voor de helft aangaat.
8. De subsidiaire vordering van [geïntimeerde] leidt mitsdien tot de vaststelling dat aan [geïntimeerde] een regresrecht op [appellant] toekomt indien en voor zover [geïntimeerde] uit kracht van haar hoofdelijke aansprakelijkheid op enig moment aan de MNF Bank daadwerkelijk méér heeft betaald dan haar in haar interne verhouding tot [appellant] aangaat (te weten de helft van de schuld). Evenwel heeft [geïntimeerde] omtrent door haar aan de MNF Bank verrichte betalingen – zo daarvan al sprake is geweest – geen genoegzame gegevens verstrekt, zodat het hof niet kan vaststellen of [geïntimeerde] jegens de bank (inmiddels) méér heeft voldaan dan de helft van de schuld, en daaruit voortvloeiend: tot welk bedrag [geïntimeerde] dientengevolge bevoegd is om regres op [appellant] te nemen. Ook heeft [geïntimeerde] haar eis niet gewijzigd of aangevuld in die zin dat zij een declaratoire uitspraak verlangt omtrent hetgeen is neergelegd in de eerste volzin van deze rechtsoverweging.
9. Nu aldus een op de subsidiaire vordering toegespitst petitum ontbreekt, rest het hof niet anders dan [geïntimeerde] in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
10. Het voorgaande brengt mee dat het vonnis in vrijwaring, waarvan beroep, vernietigd zal worden voorzover daarin aan [geïntimeerde] jegens [appellant] regres is toegekend voor het gehele bedrag waarop de MNF Bank jegens [geïntimeerde] aanspraak maakt.
Met betrekking tot grief II:
11. Deze grief betreft de kostenveroordeling. Nu partijen gewezen echtelieden zijn, acht het hof het aangewezen om de proceskosten in beide instanties aldus te compenseren dat ieder de eigen kosten draagt.
12. Hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds vervat dan wel als niet terzake dienende, buiten bespreking blijven.
De beslissing
Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis in de vrijwaring d.d. 30 november 2005, waarvan beroep;
En in de vrijwaring opnieuw rechtdoende:
Wijst het door [geïntimeerde] primair gevorderde af;
Verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in het door haar subsidiair gevorderde;
Compenseert de kosten van de vrijwaringsprocedure in beide instanties aldus dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs. Knijp, voorzitter, Janse en Telman, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 13 februari 2008 in bijzijn van de griffier.