ECLI:NL:GHLEE:2008:BC5918

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
5 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600253
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • H. Hidma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aansprakelijkheid en bewijsvoering in civiele zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde]. De zaak draaide om de vraag of [geïntimeerde] aansprakelijk was voor schade die [appellant] had geleden als gevolg van het niet leveren van kozijnen. Het hof had eerder in een tussenarrest van 22 augustus 2007 vragen opgeworpen over de bewijsvoering en de verklaringen van getuigen. Tijdens de comparitie en in de contra-enquête hebben beide partijen getuigen gehoord. [appellant] heeft zijn echtgenote en dochter als getuigen laten horen, terwijl [geïntimeerde] zijn ex-zwager als getuige heeft opgeroepen. Het hof concludeerde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende sterk waren om de stelling van [appellant] te ondersteunen dat [geïntimeerde] op de hoogte was van het naderende faillissement en dat dit invloed had op de levering van de kozijnen. Het hof oordeelde dat [appellant] niet in zijn bewijsopdracht was geslaagd en dat de grieven van [appellant] geen doel troffen. Het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 5 maart 2008
Rolnummer 0600253
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats en -gemeente appellant],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
procureur: mr. J.V. van Ophem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats en -gemeente geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. J.B. Dijkema.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 22 augustus 2007 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter voldoening aan de hem bij het hiervoor bedoelde tussenarrest gegeven bewijsopdracht heeft [appellant] zelf een verklaring afgelegd en heeft hij zijn echtgenote [de echtgenote] alsmede hun beider dochter [de dochter], als getuige doen horen. In contra-enquête heeft [geïntimeerde] zelf een verklaring afgelegd en zijn ex-zwager [de ex-zwager] (oud directeur algemene zaken bij de firma [geïntimeerde]) als getuige doen horen.
De eveneens bij bedoeld tussenarrest bevolen comparitie van partijen is gehouden.
Van een en ander is proces-verbaal opgemaakt.
[appellant] heeft een memorie na (contra)enquête en comparitie genomen, waarop [geïntimeerde] met een antwoord memorie heeft gereageerd.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Het hof stelt bij de waardering van het bijgebrachte bewijs voorop dat uit art. 164 lid 2 Rv volgt dat hetgeen door een partij-getuige, op wie de bewijslast rust, is verklaard geen bewijs in zijn/haar voordeel kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij die partij-verklaring (voldoende) geloofwaardig maken.
2. [appellant], die is aan te merken als een partij-getuige in voornoemde zin, heeft verklaard dat hij op de dinsdag (hof: 24 september 2003) voor de woensdag waarop de kozijnen zouden worden geplaatst, rond vijf uur 's middags (hij kwam net van zijn werk) is gebeld door een medewerker van [geïntimeerde], met de mededeling dat er zorg moest worden gedragen voor betaling van 90 % van de factuur, omdat anders de kozijnen niet op het afgesproken tijdstip zouden worden geplaatst. [appellant] weet niet wie hem heeft gebeld.
3. De getuige [appellant]tgenote] verklaart dat de verkoper de dinsdag voorafgaande aan het tijdstip waarop de kozijnen zouden worden geleverd met haar man heeft getelefoneerd. Zij weet echter niet of zij bij dat gesprek aanwezig is geweest.
4. De getuige [de dochter] verklaart van haar ouders te hebben gehoord dat er op die bewuste dinsdag was gebeld met de mededeling dat het geld moest worden overgemaakt.
5. Het hof moet constateren dat de verklaringen van [appellant]tgenote] en [de dochter] met betrekking tot het probandum (te weten dat [appellant] op 23 of 24 september 2003 door een medewerker van [geïntimeerde] is gebeld met het dringende verzoek nog diezelfde dag voor betaling zorg te dragen) niet zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring op dit punt van [appellant] geloofwaardig maken. De getuige [appellant]tgenote] geeft immers niet aan dat zij zelf getuige is geweest van het door [appellant] bedoelde telefoongesprek, laat staan dat zij de inhoud daarvan heeft kunnen volgen. De verklaring van de getuige [de dochter] maakt duidelijk dat zij haar wetenschap ter zake volledig van haar ouders heeft.
6. [appellant] is er derhalve niet in geslaagd het hem opgedragen bewijs te leveren.
7. Op grond van hetgeen overigens door de getuigen (in enquête en in contra-enquête) is verklaard, het ter comparitie verhandelde en hetgeen partijen bij hun respectievelijke memorie naar voren hebben gebracht, kan geen duidelijk antwoord worden gegeven op de vragen die het hof in zijn tussenarrest van 22 augustus 2007 onder rechtsoverweging 8 heeft opgeworpen. De verklaringen van de in contra-enquête gehoorde getuigen lijken veeleer de stelling van [geïntimeerde] te ondersteunen, dat het opzeggen van het bankkrediet (op 24 september 2003) en het daarop gevolgde faillissement tamelijk onverwachts kwam.
Derhalve is niet komen vast te staan dat het op 19 september 2003 duidelijk was dat [geïntimeerde] Euro Kozijn B.V. de op 15 augustus 2003 bestelde pui en raamkozijnen niet zou kunnen leveren (inclusief montage).
8. [appellant] heeft nog aangevoerd dat het feit dat niemand van de firma [geïntimeerde] eraan heeft gedacht de crediteuren terstond op de hoogte te stellen van het (naderende) faillissement, hetwelk - naar het hof begrijpt - een zelfstandige grond zou opleveren om [geïntimeerde] in privé aansprakelijk te houden voor schade die [appellant] lijdt doordat hij op dinsdag 24 september 2003 een aanbetaling heeft gedaan.
De betreffende redenering van [appellant] vindt geen steun in het recht.
9. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de grieven geen doel treffen.
De slotsom.
10. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris procureur: 2,5 punt tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 460,-- aan verschotten en € 2.235,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Kuiper en Hidma, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 5 maart 2008 in bijzijn van de griffier.