ECLI:NL:GHLEE:2008:BC8195

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600233
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Knijp
  • Bax-Stegenga
  • J. Janse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betalingsverplichting en inningsbevoegdheid SGG Collectief B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van SGG Collectief B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. SGG had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde] met betrekking tot een betalingsverplichting. De rechtbank had in haar vonnis van 15 februari 2006 geoordeeld dat SGG niet voldoende had aangetoond dat [geïntimeerde] verplicht was om de gevorderde premies te betalen. SGG stelde dat de betalingen door de VOF feitelijk waren verricht door een mede-vennoot van [geïntimeerde], maar [geïntimeerde] betwistte deze stelling en stelde dat hij met de betalingen inhoudelijk niet bekend was. Het hof oordeelde dat SGG niet had aangetoond dat er sprake was van een erkenning van de schuld door [geïntimeerde]. De grieven van SGG werden verworpen, en het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, waarbij SGG werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Het hof concludeerde dat SGG niet had voldaan aan de bewijslast die op haar rustte en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vordering niet kon worden toegewezen. De zaak illustreert de noodzaak voor eiser om voldoende bewijs te leveren ter ondersteuning van zijn vordering, vooral in het geval van betwisting door de gedaagde.

Uitspraak

Arrest d.d. 19 maart 2008
Rolnummer 0600233
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
SGG Collectief B.V., handelend onder de naam Relan Zekerheid,
gevestigd te Zoetermeer,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: SGG,
procureur: mr. P.R. van den Elst,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats en -gemeente geintimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. A. Woertman.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 16 maart 2005 en 15 februari 2006 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 12 mei 2006 is door SGG hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis van 15 februari 2006 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 24 mei 2006.
De conclusie van de memorie van grieven waarbij SGG haar vordering heeft vermeerderd luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zal vernietigen het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden, d.d. 15 februari 2006, onder zaak-/rolnummer 66959 / HA ZA 04-983 tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde alsnog zal veroordelen aan appellante, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te voldoen een bedrag ad € 8.984,06 (zegge: achtduizend negenhonderd vierentachtig euro en zes eurocent), vermeerderd met de wettelijk rente over € 6.887,45 vanaf 1 november 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"I Tot afwijzing van de vordering in hoger beroep.
II Met veroordeling van SGG in de proceskosten gevallen in beide instanties. "
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
SGG heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Nu SGG geen grieven heeft gericht tegen de vaststelling van de feiten in r.o. 2 (2.1 t/m 2.8) van het beroepen vonnis terwijl daartegen ook anderszins niet van bezwaren is gebleken, zal ook het hof van die feiten uitgaan.
2. Nadat SGG in prima bij akte d.d. 2 november 2005 haar eis had verminderd tot € 8.867,48 in hoofdsom, heeft zij bij memorie van grieven haar vordering stilzwijgend weer vermeerderd, waar zij thans in hoofdsom vordert het bedrag van € 8.984,06. Nu niet van bezwaar daartegen is gebleken, zal het hof uitgaan van de aldus vermeerderde eis.
3. Met grief II beoogt SGG - zakelijk weergegeven - ingang te doen vinden (onder meer) dat de rechtbank ten onrechte aan SGG heeft opgedragen de grondslag van haar bevoegdheid tot het instellen van de vordering tegen [geïntimeerde] te onderbouwen.
4. Nu het ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv aan degene (in casu SGG) die zich ter staving van zijn vordering beroept op de rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten of rechten is om - bij betwisting daarvan door de wederpartij ([geïntimeerde]) - het bewijs daarvan te leveren, terwijl in het onderhavige geval geen toereikende gronden bestaan tot het maken van een uitzondering op bedoelde hoofdregel, is het hof met de rechtbank van oordeel dat op SGG de last rust om haar stellingen te onderbouwen en daarvan het bewijs te leveren.
5. In zoverre mist grief II doel.
6. Kern van de beslissing van de rechtbank is het oordeel dat niet alleen de verschuldigdheid van [geïntimeerde] tot betaling van de premies aan SAZAS niet is komen vast te staan, doch ook dat SGG niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bevoegd is tot inning van die premies namens SAZAS.
7. Voorzover het oordeel van de rechtbank omtrent het voorgaande berust op het ontbreken van enig gemotiveerd beroep op een (collectieve arbeids)overeenkomst, heeft SGG in haar toelichting op grief I in algemene termen aangevoerd dat de verschuldigdheid aan SAZAS zowel als de plicht tot voldoening aan SGG volgt uit de "SAZAS-CAO". Enige verdere motivering of verduidelijking daarvan heeft SGG evenwel achterwege gelaten, en evenmin heeft zij de tekst van die CAO zoals deze destijds zou hebben gegolden, in het geding gebracht.
8. In het licht van het voorgaande bezien is het hof van oordeel dat in zoverre, wegens het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing, geen sprake is van een behoorlijk in het geding naar voren gebrachte grief, zodat daaraan voorbij gegaan zal worden.
9. In de toelichting op grief I, aangevuld met een deel van de toelichting op grief II, voert SGG ter staving van haar stellingen voorts aan - in essentie - dat zowel de erkenning van de verschuldigdheid aan SAZAS als de erkenning van de invorderingsbevoegdheid van SGG besloten liggen in de omstandigheid dat [geïntimeerde] voorafgaand aan het jaar 1998 premies heeft betaald aan SGG, waarmede - nog steeds volgens SGG - sprake is van een "uitdrukkelijke, althans stilzwijgende" erkenning door [geïntimeerde] van het door SGG gestelde.
10. Waar [geïntimeerde], door SGG niet gemotiveerd bestreden, zowel in prima als in appel heeft aangevoerd dat de destijds door de VOF gedane betalingen feitelijk werden verricht door [de mede-vennoot], mede-vennoot van [geïntimeerde], terwijl [geïntimeerde] aanvoert met die betalingen inhoudelijk niet bekend te zijn, volgt reeds daaruit dat in bedoelde betalingen - wat daarvan verder ook zij - geen erkenning door [geïntimeerde] besloten kan liggen. Ook in zoverre missen de grieven doel.
11. Voor zover SGG in de toelichting op grief II heeft aangevoerd dat SGG inningsbevoegd is nu zij is aan te merken als rechtsopvolgster van "Relan Zekerheid (BV)", kan - wat daarvan ook zij - zulks SGG niet baten, nu ook hier wegens het ontbreken van enige onderbouwing of toelichting in zoverre niet gesproken kan worden van een behoorlijk in het geding naar voren gebrachte grief.
12. Hetzelfde geldt met betrekking tot het ontbreken van een indelingsbesluit waarop door SGG in de toelichting op grief II wordt ingegaan, nu - los van de onduidelijkheid of SGG haar beroep daarop ter staving van haar stellingen handhaaft - zij de facto volstaat met de blote opmerking dat bedoeld besluit afkomstig is van het UWV zonder evenwel bedoeld besluit in het geding te brengen.
13. Een en ander leidt tot de slotsom dat de grieven I en II beide doel missen, waarmede het belang van SGG bij deze grieven is uitgeput. Grief III betreft (enkel) de kostenveroordeling en heeft verder geen zelfstandige inhoud.
14. Hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds vervat dan wel als niet terzake dienende, buiten bespreking blijven. Voor het opdragen van enig bewijs zoals door SGG in algemene termen is aangeboden omtrent door getuigen (alsnog) te leveren onderbouwing of motivering van het gevorderde, is in het licht van het bovenstaande geen plaats, nog daargelaten dat een bewijslevering betrekking dient te hebben op door de wederpartij betwiste feiten en omstandigheden die ten processe naar voren zijn gebracht en die tot beslissing van het geschil kunnen leiden (art. 166 lid 1 Rv).
15. Het vonnis, waarvan beroep, zal mitsdien worden bekrachtigd onder veroordeling van SGG als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep (1 punt in tarief I). Hetgeen SGG in hoger beroep bij wege van vermeerdering van eis heeft gevorderd, zal worden afgewezen.
De beslissing
Het gerechtshof:
Bekrachtigt het vonnis d.d. 15 februari 2006, waarvan beroep;
Wijst af hetgeen SGG in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd;
Veroordeelt SGG in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] te begroten op € 396,-- aan verschotten en € 632,-- voor salaris.
Aldus gewezen door mrs. Knijp, voorzitter, Bax-Stegenga en Janse, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 19 maart 2008 in bijzijn van de griffier.