ECLI:NL:GHLEE:2008:BC8278

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
800070
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • A. Streppel
  • J. Verschuur
  • M. Onnes-Wind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake schorsing tenuitvoerlegging Belgisch verstekvonnis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 26 maart 2008 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellant, wonende te [woonplaats appellant], heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de vennootschap naar Belgisch recht, Vleesgroothandel Cis van den Broeck BVBA, gevestigd te Minderhout (België). De appellant vorderde onder andere schorsing van de tenuitvoerlegging van een Belgisch verstekvonnis van 6 september 2006, dat door de rechtbank te Turnhout was uitgesproken. De voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden had deze vordering in een eerder vonnis van 12 december 2007 afgewezen, waarop de appellant hoger beroep heeft ingesteld.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de voorzieningenrechter in kort geding geen prejudiciële vragen mocht stellen aan het HvJ EG, maar dat het hof in hoger beroep deze bevoegdheid wel had. Echter, de bevoegdheid om prejudiciële vragen te stellen met betrekking tot de uitleg van de EEX-Verordening komt uitsluitend toe aan de Hoge Raad. Hierdoor werd de subsidiaire vordering van de appellant niet-ontvankelijk verklaard.

Het hof heeft de vordering van de appellant tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het Belgisch verstekvonnis afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde zijn begroot op € 300,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris voor de procureur. De uitspraak benadrukt de grenzen van de bevoegdheid van de voorzieningenrechter en het hof in kort geding, evenals de rol van de Hoge Raad in het stellen van prejudiciële vragen.

Uitspraak

Arrest d.d. 26 maart 2008
Rolnummer 0800070
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. P. van der Sluis,
tegen
de vennootschap naar Belgisch recht Vleesgroothandel Cis van den Broeck BVBA,
gevestigd te Minderhout (België),
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [de vleesgroothandel],
procureur: mr. C.J. Groenewegen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 12 december 2007 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 8 januari 2008 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [de vleesgroothandel] tegen de zitting van 23 januari 2008.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende de grieven en een wijziging van eis, luidt:
"bij arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, komt tot vernietiging van het vonnis in kort geding door de Voorzieningenrechter in de Sector civiel recht van de Rechtbank te Leeuwarden d.d. 12 december 2007 tussen partijen gewezen, en opnieuw rechtdoende komt tot toewijzing van de vorderingen van [appellant], met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, respectievelijk door bij tussenarrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te komen tot een verzoek tot uitlegging aan het Europese Hof van Justitie en hangende dit verzoek de geïntimeerde te bevelen zich te onthouden van iedere maatregel tot tenuitvoerlegging of de voorbereiding daarvan van het Belgische verstek-vonnis d.d.
6 september 2006 tussen partijen gewezen."
Bij memorie van antwoord is door [de vleesgroothandel] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voor zover wettelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis, waarvan beroep, te bekrachtigen, onder afwijzing van alle vorderingen van appellant, met zijn veroordeling in de kosten van het geding in beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
Wijziging van eis
1. [de vleesgroothandel] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis van [appellant]. Nu het hof deze wijziging van eis niet in strijd acht met de eisen van een goede procesorde, zal het hof oordelen over de gewijzigde eis.
Met betrekking tot de feiten
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.9) van genoemd vonnis van 12 december 2007 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Met betrekking tot de grief
3. [appellant] stelt in de grief - samengevat - dat de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis ten onrechte de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het Belgisch verstekvonnis van 6 september 2006, voorzien van het exequatur van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 22 februari 2007, heeft afgewezen. [appellant] vordert dat, nu tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 20 juni 2007 het rechtsmiddel van artikel 44 van de EEX-Verordening (hierna: EEX-Vo) was ingesteld, de executie van het genoemde vonnis van 6 september 2006 geschorst dient te worden. [appellant] stelt in dit verband nog, onder verwijzing naar de Engelse, Franse, Duitse en Italiaanse tekst van artikel 47 lid 3 EEX-Vo, dat de hierin naar voren komende schorsende kracht doorwerkt zolang ook niet definitief is beslist op het rechtsmiddel van artikel 44 EEX-Vo.
4. Artikel 47 lid 3 EEX-Vo luidt:
"Gedurende de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel overeenkomstig artikel 43, lid 5, tegen de verklaring van uitvoerbaarheid en totdat daarover uitspraak is gedaan, kunnen slechts bewarende maatregelen worden genomen ten aanzien van de goederen van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging is gevraagd."
Het hof is van oordeel dat, waar deze tekst slechts spreekt over het rechtsmiddel van artikel 43 lid 5 EEX-Vo, de door [appellant] voorgestane uitleg dat het hier bepaalde ook geldt met betrekking tot het rechtsmiddel van artikel 44 EEX-Vo moet worden verworpen. Ook op grond van de door [appellant] aangehaalde Engelse, Franse, Duitse en Italiaanse teksten van artikel 47 lid 3 EEX-Vo komt het hof niet tot een ander oordeel.
5. De grief faalt.
Met betrekking tot de vermeerderde eis
6. [appellant] heeft voorts gevorderd - naar het hof begrijpt subsidiair voor het geval het hof niet reeds aanstonds tot toewijzing van de vordering van [appellant] tot schorsing van de tenuitvoerlegging komt - dat het hof prejudiciële vragen aan het HvJ EG te Luxemburg stelt ter uitlegging van artikel 47 lid 3 EEX-Vo. Voorts vordert [appellant] dat het hof, hangende de behandeling van het betreffende verzoek tot uitlegging door het HvJ EG, [de vleesgroothandel] zal bevelen zich te onthouden van executiemaatregelen van het vonnis van de rechtbank te Turnhout van 6 september 2006 of van de voorbereiding daarvan.
7. Het hof wijst erop dat onder artikel 2 lid 2 van het zogenaamde uitleggings-Protocol bij het EEX-Verdrag weliswaar de voorzieningenrechter in kort geding geen prejudiciële vragen mocht stellen, maar het hof in hoger beroep in kort geding deze bevoegdheid wel had. Met betrekking tot de uitleg van de thans toepasselijke EEX-Vo komt de bevoegdheid tot het stellen van prejudiciële vragen echter alleen de HR toe (artikel 234 iuncto artikel 68 EG-Verdrag). De als subsidiair aangeduide vordering van [appellant] strandt hierop, zodat [appellant] met betrekking tot deze vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De slotsom.
8. Het vonnis van de voorzieningenrechter waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellant] dient in zijn als subsidiair aangeduide vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep gevallen aan de zijde van [de vleesgroothandel] (tarief II, 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering in hoger beroep, voor zover hij daarin iets anders heeft gevorderd dan in eerste aanleg;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [de vleesgroothandel] tot aan deze uitspraak op € 300,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Verschuur en Onnes-Wind, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 26 maart 2008 in bijzijn van de griffier.