Arrest d.d. 9 april 2008
Rolnummer 0700286
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats appellant],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
toevoeging aangevraagd,
procureur: mr. A. Speksnijder,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
toevoeging,
procureur: mr. S.L. Elzinga.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 19 april 2006 en 18 oktober 2006 en 7 februari 2007 door de sector kanton, locatie Sneek van de rechtbank Leeuwarden (verder: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 18 april 2007 is door appellante hoger beroep ingesteld van het vonnis van 7 februari 2007 met dagvaarding van geïntimeerde tegen de zitting van 9 mei 2007.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep:
" 1. te vernietigen het vonnis waarvan beroep;
2. alsnog de vordering af te wijzen;
3. en om geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellante ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerde heeft voldaan aan appellante terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
4. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties;
Eén en ander, voorzover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.
De memorie van grieven is genomen.
Bij memorie van antwoord is door geïntimeerde, onder overlegging van ook reeds in eerste aanleg overgelegde producties, verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden, sector kanton, locatie Sneek, op 7 februari 2007 tussen partijen gewezen onder rolnummer 191886/ CV EXPL 06-431, te bekrachtigen, met veroordeling van appellante in de kosten van de procedure in beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
1. Appellante heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
2. Tegen het vonnis van 18 oktober 2006 is geen grief ontwikkeld, zodat het hof heeft uit te gaan van de vaststaande feiten zoals die in dat vonnis zijn weergegeven en van de juistheid van hetgeen in dat vonnis voor het overige is overwogen en beslist.
3. Mede op grond van hetgeen in hoger beroep - als gesteld en erkend, dan wel niet (voldoende) gemotiveerd betwist - vaststaat, kan derhalve van het volgende worden uitgegaan:
- Tussen partijen heeft vanaf 1 juni 2005 een huurovereenkomst bestaan met betrekking tot een snackbar te Sneek. Deze huurovereenkomst is op 1 november 2005 met wederzijds goedvinden beëindigd. Daarbij is overeengekomen dat [appellante] het gehuurde diende op te leveren in de staat waarin zij het heeft ontvangen bij het begin van de huur.
- Annex aan de huurovereenkomst hebben partijen een huurkoopovereenkomst gesloten met betrekking tot de inventaris van de snackbar. De koopprijs is bepaald op € 33.000,--. In de bij die huurkoopovereenkomst behorende "leveringsakte" verklaart verkoper dat de inventaris in werkzame staat verkeert en garandeert hij tot 1 september 2005 dat de apparatuur "naar beste kunnen functioneert" en dat hij eventuele onvolkomenheden "in dit stadium" zal verhelpen. Aan deze akte is een inventarislijst gehecht waarop de aanwezige inventaris volledig is beschreven.
- Partijen hebben op 1 november 2005 ook de huurkoopovereenkomst met wederzijds goedvinden ontbonden. Daarbij is bepaald dat de krachtens de huurkoopovereenkomst aan [appellante] ter beschikking gestelde inventaris weer aan [geïntimeerde] zou worden overgedragen.
- Op 7 november 2005 heeft [appellante] de gehuurde snackbar opgeleverd aan [geïntimeerde]. De inventaris ontbrak echter grotendeels. [appellante] deelde mede de ontbrekende inventaris te hebben opgeslagen.
- In zijn tussenvonnis van 18 oktober 2006 heeft de kantonrechter [appellante] in de gelegenheid gesteld de ontbrekende inventaris binnen twee weken na datum vonnis, op een met [geïntimeerde] af te spreken tijdstip, aan [geïntimeerde] ter beschikking te stellen.
- Tussen partijen is vervolgens afgesproken dat de ontbrekende inventaris op 22 november 2006 om 17.15 uur aan [geïntimeerde] zou worden overhandigd door bezorging daarvan bij de snackbar. [appellante] heeft zich niet aan die afspraak gehouden, hetgeen zijdens de door [geïntimeerde] ingeschakelde deurwaarder [de deurwaarder], bij brief d.d. 30 november 2006 is bevestigd. [appellante] heeft op die brief niet gereageerd.
4. [geïntimeerde] heeft bij akte d.d. 13 december 2006, welke in zoverre als een omzettingsverklaring ex artikel 6:87 BW moet worden beschouwd, schadevergoeding gevorderd ter zake van de ontbrekende inventaris, door hem aanvankelijk begroot op € 15.000,-- en naderhand op € 28.400,--. De kantonrechter heeft in het beroepen vonnis van 7 februari 2007 vastgesteld dat [appellante] de door [geïntimeerde] begrote waarde van de inventaris niet (voldoende) heeft betwist en heeft de vordering vervolgens toegewezen, inclusief door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en rente.
Met betrekking tot de grief:
5. De grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] jegens [geïntimeerde] schadeplichtig is geworden, tegen de vastgestelde schade en tegen de veroordeling in de proceskosten. Tegen de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten is geen afzonderlijke grief gericht.
6. [appellante] heeft, in haar laatste akte in eerste aanleg en in de toelichting op de grief aangegeven dat zij op 22 november 2006 te laat bij de snackbar is gearriveerd en dat [geïntimeerde] toen al was vertrokken. Nadien zou zij bij herhaling hebben getracht een nieuwe afspraak te maken, maar [geïntimeerde] zou telkens hebben geweigerd om de inventaris alsnog in ontvangst te nemen. [appellante] beroept zich in dat verband op een fax die zij beweerdelijk op 23 november 2006 aan deurwaarder [de deurwaarder] heeft gezonden en op diverse telefoongesprekken die zij met genoemde [de deurwaarder] zou hebben gevoerd.
7. [geïntimeerde] heeft betwist dat [appellante] na 22 november 2006 contact met hem of met deurwaarder [de deurwaarder] heeft gezocht en/of dat hij geweigerd zou hebben de inventaris alsnog in ontvangst te nemen.
8. Het hof stelt vast dat [appellante] haar desbetreffende stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd, waarbij kan worden aangetekend dat het niet reageren op de brief van 30 november 2006 de aannemelijk van haar stellingen niet ten goede komt. Nu de bewijslast ter zake op [appellante] rust en een gespecificeerd bewijsaanbod ontbreekt ([appellante] noemt weliswaar een tweetal getuigen, maar geeft niet aan waaromtrent deze getuigen zouden kunnen verklaren), passeert het hof deze stellingen van [appellante].
9. Een en ander impliceert dat [appellante] (in ieder geval) op 22 november 2006 in verzuim is geraakt en sindsdien is gebleven tot het moment van de onder 4 bedoelde omzettingsverklaring. Sedertdien is [appellante] in verzuim geraakt ten aanzien van de verbintenis tot betaling van vervangende schadevergoeding.
10. [appellante] betwist de juistheid van de door [geïntimeerde] bij akte na het tussenvonnis van 18 oktober 2006 overgelegde inventarislijst, alsmede de daarbij per zaak aangegeven waarde. Daarbij heeft zij aangegeven dat de vrieskist eigendom was van Nestlé en dat deze in overleg met of op verzoek van [geïntimeerde] bij haar is opgehaald en dat de overige op de lijst van [geïntimeerde] voorkomende zaken gebrekkig en van zeer geringe waarde of zelfs waardeloos zijn.
11. [geïntimeerde] heeft hetgeen [appellante] omtrent de diverse zaken heeft opgemerkt gemotiveerd betwist.
12. Krachtens de hoofdregel van bewijsrecht (art. 150 Rv), rust op [geïntimeerde] de bewijslast van de juistheid van de door hem begrote schade. [geïntimeerde] heeft in dat verband aangeboden de heer [getuige] van Klaassen Horeca Makelaardij als getuige te horen. Nu [geïntimeerde] zich in deze procedure - voor wat de omvang van de schade betreft - niet (eerder) op bevindingen van deze potentiële getuige heeft beroepen en evenmin heeft aangegeven waaraan deze getuige zijn wetenschap op dit punt zou kunnen ontlenen, is het hof van oordeel dat dit bewijsaanbod te weinig specifiek is en derhalve dient te worden gepasseerd.
13. Het hof acht zich - op basis van hetgeen in deze procedure voorligt - voldoende in staat de schade ex aequo et bono te begroten.
14. Het hof merkt in dit verband allereerst op dat de ontbrekende inventaris,
zoals [geïntimeerde] deze bij meergenoemde akte heeft beschreven, correspondeert met de inventarislijst die aan de bij de huurkoopovereenkomst behorende leveringsovereenkomst is gehecht, zij het dat die laatste lijst beduidend meer zaken beschrijft. Op die inventarislijst komt overigens ook de vrieskist Nestlé voor. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] in de periode waarin zij het gehuurde exploiteerde (vanaf 1 juni 2005) ten aanzien van de inventaris een beroep heeft gedaan op de door [geïntimeerde] gegeven garantie, welke geldig was tot 1 september 2005, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de betreffende zaken destijds in behoorlijke staat verkeerden.
15. Daargelaten in hoeverre de werkelijke waarde van de inventaris overeenstemde met de daarvoor overeengekomen huurkoopprijs, nu de zaken waarvoor thans schadevergoeding wordt gevraagd 11 items betreffen, terwijl het bij de inventarislijst op 26 items gaat, ligt het - zonder verdere toelichting die ontbreekt - niet voor de hand dat de schade welke [geïntimeerde] lijdt, ruim 86 % van de huurkoopprijs bedraagt. Het hof heeft bij het trekken van deze conclusie acht geslagen op de aard van de zaken die op de inventarislijst wel en op de bij akte d.d. 13 december 2006 overgelegde lijst niet voorkomen. Daarbij gaat het niet enkel om relatief goedkope inboedel als barkrukken, maar onder meer ook om vrieskisten(3) een dubbeldeurs koelkast, een keukenblok, een werkbank met rvs schuifdeuren en kernplaat bovenblad, een rvs onderbouw en een rvs werktafel met open onderstel.
16. Het hof stelt voorts vast dat [geïntimeerde] aanvankelijk € 15.000,-- aan schadevergoeding vorderde, welk bedrag niet gemotiveerd door [appellante] is betwist, en dat [geïntimeerde] eerst in een laat stadium van de procedure in eerste aanleg, nadat de teruggave van de inventaris was mislukt, zijn vordering fors heeft verhoogd, met als enkele onderbouwing een door hem zelf opgestelde lijst met "ongeveer" waarden.
17. Een en ander in onderling verband en samenhang beschouwend, komt het hof tot het oordeel dat de schade in goede justitie dient te worden begroot op het oorspronkelijk gevorderde en door [appellante] niet gemotiveerd betwiste bedrag van € 15.000,--.
18. De grief is deels terecht voorgesteld.
19. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, behoudens ten aanzien van de daarbij uitgesproken kostenveroordeling, nu [appellante] in eerste aanleg moet worden aangemerkt als de grotendeels verliezende partij. In hoger beroep zal de vordering van [geïntimeerde] in hoofdsom worden toegewezen tot een bedrag van € 15.000,--. Nu partijen in hoger beroep over en weer in het gelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten in hoger beroep compenseren zoals hieronder aangegeven.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis d.d. 7 februari 2007, waarvan beroep, behoudens ten aanzien van de daarbij uitgesproken kostenveroordeling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag groot € 15.000,-- (zegge: vijftienduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2006, tot de dag der voldoening;
belast ieder der partijen met de eigen kosten van de procedure in hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Kuiper en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 9 april 2008 in bijzijn van de griffier.