ECLI:NL:GHLEE:2008:BC9515
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- G.M. van der Meer
- J. Huiskes
- G.W.B. van Westen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 12 april 2007. De rechtbank had de navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PV) en de premie arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen (Waz) vernietigd. De inspecteur had eerder navorderingsaanslagen opgelegd aan belanghebbende, die te maken had met onjuiste belastingaangiften voor het jaar 2003. De inspecteur stelde dat belanghebbende te kwader trouw was en dat de navorderingsaanslagen en boetes in stand moesten blijven. De rechtbank had echter geoordeeld dat de inspecteur een ambtelijk verzuim had begaan, waardoor navordering niet mogelijk was.
Tijdens de zitting van het hof op 18 februari 2008 werd het hoger beroep behandeld. De inspecteur was vertegenwoordigd, maar belanghebbende en haar gemachtigde waren niet aanwezig. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de vraag naar de kwade trouw van belanghebbende onbeantwoord had gelaten. Het hof besloot de zaak zonder terugverwijzing naar de rechtbank af te doen, omdat alle feiten reeds bekend waren. Het hof concludeerde dat belanghebbende opzettelijk een onjuiste aangifte had gedaan, wat haar kwade trouw opleverde in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
Het hof oordeelde dat de inspecteur gerechtigd was om na te vorderen en dat de opgelegde boetes in beginsel passend waren. De boete voor de IB/PV werd verminderd tot 10% van het bedrag waarop de navorderingsaanslag was vastgesteld. Het hof verklaarde het hoger beroep van de inspecteur gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de navorderingsaanslagen betrof, en handhaafde de proceskostenveroordeling en teruggaaf van het griffierecht. De uitspraak werd op 11 april 2008 in het openbaar uitgesproken.