Arrest d.d. 16 april 2008
Rolnummer 0400303
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant] , h.o.d.n. [persoonsnaam] Scheepsbetimmeringen,
wonende te [woonplaats appellant],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. A.H. Lanting,
voor wie gepleit heeft mr. R.J. Skála, advocaat te Haren,
[geïntimeerde], h.o.d.n. [naam geïntimeerde] Yachtcharters,
wonende te Stadskanaal,
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. J.V. van Ophem,
voor wie gepleit heeft mr. I.F. Clement, advocaat te Groningen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 28 november 2007 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
[appellant] heeft een akte uitlating na tussenarrest genomen en [geïntimeerde] heeft een antwoordakte genomen
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
Wederom met betrekking tot grief X in het principaal appel
1. Het hof heeft in het tussenarrest van 28 november 2007 overwogen dat [appellant] in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van schade bestaande uit winstderving omdat hij de Jeannet M. niet heeft kunnen betimmeren als gevolg van de door het hof vastgestelde toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] in de uitvoering van de overeenkomst tussen partijen. Het hof heeft daarbij tevens overwogen dat bij de bepaling van de omvang van die schade moet worden uitgegaan van de door [appellant] gestelde en niet door [geïntimeerde] betwiste marge van
f 15.000,= .
2. Voorts heeft het hof bij voornoemd arrest [appellant] in de gelegenheid gesteld om deze door hem gestelde schade wegens winstderving nader te onderbouwen, omdat een schadestaatprocedure daarvoor inmiddels niet meer noodzakelijk is. Vastgesteld dient nog slechts te worden hoeveel vervangende inkomsten [appellant] in de periode van medio december 1999 tot 1 mei 2000 heeft verworven, welke inkomsten volgens de eigen stellingen van [appellant] in mindering moeten worden gebracht op de winstmarge van f 15.000,=.
3. [appellant] heeft bij akte van 9 januari 2008 aangevoerd dat hij in de periode van medio november 1999 tot 1 mei 2000 voldoende (vervangend) werk heeft gehad, maar dat hij daarvoor opdrachten naar voren heeft moeten halen, waardoor "leegloop" ontstond in 2001 en 2002, terwijl er bovendien negatieve reclame was tengevolge van de problemen tussen [geïntimeerde] en hem. Uit de door hem overgelegde winst- en verliesrekeningen over de jaren 1999-2002 leidt [appellant] af dat hij in de jaren 2001 en 2002 € 18.930,76 minder winst heeft gehad dan in de andere jaren en dat dit de schade is die hij heeft geleden als gevolg van het niet kunnen betimmeren van de Jeannet M.
4. [geïntimeerde] heeft deze winstberekening integraal betwist. In het bijzonder voert [geïntimeerde] aan dat [appellant] zich ingevolge het arrest van 28 november 2007 uitsluitend dient te beperken tot de vervangende inkomsten in de periode van medio 1999 tot 1 mei 2000 en dat [appellant] naar eigen zeggen in die periode volledig aan het werk is geweest, zodat er van schade geen sprake is. Ook meent [geïntimeerde] dat [appellant] niet meer aan schadevergoeding kan vorderen dan het bedrag van f 15.000,= waarvan in deze procedure steeds sprake is geweest.
5. Het hof stelt vast dat [appellant] in punt 4 van zijn akte van 9 januari 2008 heeft aangegeven dat hij in 2000 genoeg werk had. Dat betekent dat [appellant] in de periode van medio 1999 tot 1 mei 2000 blijkbaar voldoende inkomsten had ter compensatie van het inkomstenverlies dat hij heeft geleden als gevolg van het feit dat hij de Jeannet M. niet heeft kunnen betimmeren. Nu [appellant] zelf stelt dat zijn schade gelijk is aan het inkomstenverlies minus de vervangende inkomsten, staat daarmee vast dat hij geen schade heeft geleden. De stelling van [appellant] dat hij als gevolg daarvan wel in 2001 en 2002 schade wegens inkomstenderving heeft geleden en ook nog aanzienlijk meer dan f 15.000,=, komt naar het oordeel van het hof neer op een wijziging van de grondslag en daarnaast ook een vermeerdering van de eis, zoals hij deze bij conclusie van eis in reconventie in eerste aanleg heeft geformuleerd. Het hof acht dat in dit stadium van de procedure niet toelaatbaar, maar is overigens van oordeel dat deze vordering iedere onderbouwing mist, zodat zij ook uit dien hoofde niet voor toewijzing in aanmerking zou komen.
6. Het hof passeert de stelling van [appellant] dat hij negatieve reclame heeft gekregen als gevolg van de problemen met [geïntimeerde], reeds daarom, omdat [appellant] heeft nagelaten om enige onderbouwing van deze stelling te geven, terwijl hij omtrent het mogelijke causale verband tussen die gepretendeerde negatieve reclame en zijn gestelde schade in het geheel niets heeft gesteld.
7. Op grond van dit alles treft deze grief alleen doel voor zover zij betrekking heeft op het oordeel van de rechtbank omtrent de vordering tot betaling door [geïntimeerde] van het resterende deel van de nota van [appellant] voor de betimmering van de Simona ten bedrage van f 8009,80, terwijl de grief voor het overige faalt.
Met betrekking tot grief XI in het principaal appel
8. Deze grief richt zich tegen de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling. De grief slaagt, gelet op hetgeen het hof in zijn arresten van 28 juni 2006 en 28 november 2007 alsmede in de onderhavige uitspraak heeft overwogen.
Met betrekking tot grief XII in het principaal appel
9. Deze grief mist zelfstandige betekenis, zodat zij geen verdere bespreking behoeft.
Slotsom
10. Op grond van de beoordeling der grieven zal het hof de vonnissen van 16 november 2001, 16 augustus 2002 en 2 april 2003 bekrachtigen en het vonnis van 10 maart 2004 vernietigen. De vorderingen van [geïntimeerde] dienen integraal te worden afgewezen, terwijl van de vorderingen van [appellant] alleen de vordering tot betaling door [geïntimeerde] van een bedrag van f 8009,80 (€ 3.634,68) met de gevorderde wettelijke rente voor toewijzing in aanmerking komt. [geïntimeerde] zal als de (in conventie geheel en in reconventie grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de eerste aanleg worden veroordeeld (tarief IV
€ 771, = per punt; 5 punten in conventie; 2,5 punten in reconventie) en de kosten van de deskundige (€ 2.380,=) dienen (terug) te betalen, indien [appellant] deze reeds aan hem heeft betaald. Voorts zal [geïntimeerde] in de proceskostenkosten van het hoger beroep worden veroordeeld (in het principaal appel: tarief II, 3 punten; in het incidenteel appel: 50% van tarief III, 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof
bekrachtigt de vonnissen van 16 november 2001, 16 augustus 2002 en 2 april 2003 waarvan beroep;
vernietigt het vonnis van 10 maart 2004 waarvan beroep
en in zoverre opnieuw rechtdoende
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 3.634,68, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de kosten van het deskundigenonderzoek in eerste aanleg ten laste van [geïntimeerde] komen en veroordeelt [geïntimeerde], indien [appellant] deze kosten ingevolge het vonnis van de rechtbank van 10 maart 2004 reeds aan [geïntimeerde] heeft betaald, tot (terug)betaling aan [appellant] van deze kosten ten bedrage van € 2.380,=;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] in conventie begroot op € 814,54 wegens verschotten en op € 3.855,= voor het salaris van de procureur en in reconventie op € 1.927,50 wegens het salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] in het principaal appel begroot op € 455,40 wegens verschotten en op € 2.682,= voor het salaris van de procureur en in het incidenteel appel op € 579,= voor het salaris van de procureur;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. Verschuur, voorzitter, Keur en Janse, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 16 april 2008 in bijzijn van de griffier.