Parketnummer: 24-000054-07
Parketnummer eerste aanleg: 18-670313-06
Arrest van 29 april 2008 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 4 januari 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1955] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in PI Zuid-Oost, Evertsoord Ter Peel, GEV te Evertsoord,
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en een maatregel, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van feit 3, subsidiair, voor wat betreft de periode tot 6 juli 1994, de verdachte zal vrijspreken van het onder 3 primair tenlastegelegde feit en haar ter zake de feiten 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zal opleggen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is (na toewijzing van de vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering door de rechter in eerste aanleg en na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep) tenlastegelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 22 mei 2006 tot en met 19 juni 2006, althans in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 9 juni 2006, in de gemeente [gemeente a], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade verdachtes echtgenoot, te weten [slachtoffer 1], van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen die [slachtoffer 1] een (dodelijke, althans een (zeer) (hoge) dosering, althans een voor die [slachtoffer 1] te hoge) dosering van het/de medicijn(en) marcoumar en/of fenprocoumon, althans een of meer bloedverdunnend(e) middel(en), althans een of meer voor het leven en/of de gezondheid van die [slachtoffer 1] schadelijke, althans de gezondheid benadelende stoffen, heeft toegediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 22 mei 2006 tot en met 19 juni 2006, althans in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 9 juni 2006, in de gemeente [gemeente a], meermalen althans eenmaal (telkens) opzettelijk en al dan niet met voorbedachte raad mishandelend verdachtes echtgenoot, te weten [slachtoffer 1], opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 1] meermalen een (zeer) (hoge) dosering, althans een voor die [slachtoffer 1] te hoge) dosering van het/de medicijn(en) marcoumar en/of fenprocoumon, althans een of meer bloedverdunnend(e) middel(en), althans een of meer voor het leven en/of de gezondheid van die [slachtoffer 1] schadelijke, althans de gezondheid benadelende stoffen, heeft toegediend, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, althans de gezondheid van die [slachtoffer 1] is benadeeld;
art 301 Wetboek van Strafrecht
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 maart 2006, in de gemeente [gemeente a],
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade verdachtes moeder, te weten [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen die [slachtoffer 2] een (dodelijke, althans een (zeer) (hoge) dosering, althans een voor
die [slachtoffer 2] te hoge) dosering van het/de medicijn(en) marcoumar en/of fenprocoumon, althans een of meer bloedverdunnend(e) middel(en), althans een of meer voor het leven en/of de gezondheid van die [slachtoffer 2] schadelijke, althans de gezondheid benadelende stoffen, heeft toegediend, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 maart 2006, in de gemeente [gemeente a],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade verdachtes moeder, te weten [slachtoffer 2], van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen die [slachtoffer 2] een (dodelijke, althans een (zeer) (hoge) dosering, althans een voor die [slachtoffer 2] te hoge) dosering van het/de medicijn(en) marcoumar en/of fenprocoumon, althans een of meer bloedverdunnend(e) middel(en), althans een of meer voor het leven en/of de gezondheid van die [slachtoffer 2] schadelijke, althans de gezondheid benadelende stoffen, heeft toegediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 jo. 289 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 maart 2006, in de gemeente [gemeente a], meermalen, althans eenmaal (telkens) aan verdachtes moeder, te weten [slachtoffer 2], opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel (een of meer bloedingen in de hersenen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg meermalen een dodelijke, althans een (zeer) (hoge) dosering, althans een voor die [slachtoffer 2] te hoge) dosering van het/de medicijn(en) marcoumar en/of fenprocoumon, althans een of meer bloedverdunnend(e) middel(en), althans een of meer voor het leven en/of de gezondheid van die [slachtoffer 2] schadelijke, althans de gezondheid benadelende stoffen, toe te dienen, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
art 303 lid 2 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 maart 2006, in de gemeente [gemeente a],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade verdachtes moeder, te weten [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen die [slachtoffer 2] een (dodelijke, althans een (zeer) (hoge) dosering, althans een voor die [slachtoffer 2] te hoge) dosering van het/de medicijn(en) marcoumar en/of fenprocoumon, althans een of meer bloedverdunnend(e) middel(en), althans een of meer voor het leven en/of de gezondheid van die [slachtoffer 2] schadelijke, althans de gezondheid benadelende stoffen, heeft toegediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 jo. 302, 303, 304 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 maart 2006, in de gemeente [gemeente a],
meermalen, althans eenmaal (telkens), opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, mishandelend verdachtes moeder, te weten [slachtoffer 2], opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, deze [slachtoffer 2], meermalen een (dodelijke, althans een (zeer) (hoge) dosering van, althans een voor die [slachtoffer 2] te hoge) dosering van het/de medicijn(en) marcoumar en/of fenprocoumon, althans een of meer bloedverdunnend(e) middel(en), althans een of meer voor het leven en/of de gezondheid van die [slachtoffer 2] schadelijke, althans de gezondheid benadelende stoffen, heeft toegediend, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
art 301 lid 3 Wetboek van Strafrecht
3.
zij in of omstreeks het jaar 1994 tot en met het jaar 1996, in de gemeente [gemeente a], meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade verdachtes moeder, te weten [slachtoffer 2], van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen die [slachtoffer 2] een (dodelijke, althans een (zeer) (hoge) dosering, althans een voor die [slachtoffer 2] te hoge) dosering van het/de medicijn(en) lorametazepam en/of oxzapam en/of benzodiazepinen, althans een of meer voor het leven en/of de gezondheid van die [slachtoffer 2] schadelijke, althans de gezondheid benadelende stoffen, heeft toegediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks het jaar 1994 tot en met het jaar 1996, in de gemeente [gemeente a], meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade mishandelend, verdachtes moeder, [slachtoffer 2], opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] een (een (zeer) (hoge) dosering, althans een voor die [slachtoffer 2] te hoge) dosering van het/de medicijn(en) lorametazepam en/of oxzapam en/of benzodiazepinen, althans een of meer voor het leven en/of de gezondheid van die [slachtoffer 2] schadelijke, althans de gezondheid benadelende stoffen, heeft toegediend, tengevolge waarvan die [slachtoffer 2] (telkens) enig lichamelijk letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden, althans de gezondheid van die [slachtoffer 2] is benadeeld;
art 301 lid 1 en 4 Wetboek van Strafrecht
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Gelet op de omstandigheid dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 primair tenlastegelegde, komt het onder 3 subsidiair tenlastegelegde feit aan de orde.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet kan worden ontvangen in de vervolging van het onder onder 3 subsidiair aan verdachte tenlastegelegde feit, nu dit feit inmiddels is verjaard.
Onder 3 subsidiair is tenlastegelegd het misdrijf van artikel 301 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.), alsmede de strafverhogende omstandigheid van artikel 304, aanhef en onder 1º Sr. Destijds was op het misdrijf van artikel 301 lid 1 Sr. een gevangenisstraf van drie jaren gesteld. Artikel 304 bepaalt vervolgens dat in de daar genoemde gevallen de in de artikelen 300-303 Sr. bepaalde gevangenisstraffen met een derde kunnen worden verhoogd.
Artikel 70 houdt in - voor zover hier van belang:
Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
(...)
2° in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of tijdelijke gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;
3° in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;
(...)
De grond van de verjaringsregeling is met name gelegen in de omstandigheid dat de samenleving door tijdsverloop minder behoefte heeft aan bestraffing van de dader. Gelet op het wettelijk systeem van de verjaringsregeling neemt die behoefte sneller af naarmate het misdrijf minder ernstig is.
Naar het oordeel van het hof komt de ernst van het hier aan de orde zijnde misdrijf niet enkel tot uitdrukking in de straf die is gesteld op het misdrijf mishandeling met voorbedachten rade, maar ook in de strafverzwarende omstandigheid dat het feit is begaan jegens verdachtes moeder. De wetgever heeft dat eveneens tot uitdrukking gebracht in de hogere strafbedreiging die alsdan op het feit is gesteld. In casu betekent dit dat indien de strafverzwarende omstandigheid van artikel 304 Sr. zich voordoet, op het feit strafbaar gesteld in artikel 301, eerste lid, een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal vier jaren is gesteld, hetgeen gelet op artikel 70, onder 3°, Sr. een verjaringstermijn van 12 jaren meebrengt.
De verjaring is gestuit op 6 juli 2006 door de uitbreiding van het bevel tot voorlopige hechtenis met het thans onder 3 tenlastegelegde feit. Het openbaar ministerie kan derhalve niet worden ontvangen in de vervolging van dat feit, voor zover het betreft de periode van 1 januari 1994 tot en met 5 juli 1994.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 3 primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Feit 1
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat haar man zou komen te overlijden. Met name kan niet worden bewezen dat verdachte de dood van haar man heeft gewild, aldus de raadsman.
Bij de beoordeling van het verweer moet het volgende worden vooropgesteld.
"Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijk kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard." (1)
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna anderhalve week haar man vrijwel dagelijks meerdere tabletten Marcoumar toegediend.
"Bij fenprocoumon (noot: de werkzame stof van Marcoumar)gaat het om een remming van stolling van bloed en derhalve indirect om het gevaar van 'dood bloeden'. In en aan het lichaam ontstaan altijd wel spontane bloedingen, die normaliter direct door een stolsel ter plaatse worden gestelpt. Bij teveel fenprocoumon duurt dit stollen te lang zodat er problemen kunnen optreden. Het grootste gevaar zijn hersenbloedingen.
Indien dit dreigt op te treden door fenprocoumon dan geeft men direct voldoende fytomenadion (=vitamine K) gedurende zo lange tijd dat de INR weer genormaliseerd is. Bij extreem hoge doses Marcoumar(r) kan het weken lang noodzakelijk blijven dagelijks grote hoeveelheden vitamine K te geven. Al die tijd blijft het gevaar van fatale bloedingen." (2)
[internist], de internist die het slachtoffer [slachtoffer 1] na zijn opname in het Refajaziekenhuis in Stadskanaal heeft behandeld, heeft over de toestand waarin [slachtoffer 1] verkeerde in antwoord op de door na te noemen verbalisanten gestelde vragen zakelijk weergegeven het volgende verklaard.
Na de bloedtest gehouden in het ziekenhuis zelf bleek er sprake van een levensbedreigende situatie. Er is een INR waarde vastgesteld van boven de 8 hetgeen levensbedreigend is. Als er niets gedaan werd, zou de man dood kunnen gaan. Zodoende is hem vitamine K toegediend. Het bloed is volgens protocol afgenomen en een deel is in het Refajaziekenhuis onderzocht, een ander deel is ingevroren en verzonden naar het UMCG te Groningen alwaar het toxicologisch is onderzocht. Uit dit onderzoek kwam vast te staan dat er een hoge waarde van het afbraakproduct van Marcoumar aanwezig was. Dit was inderdaad levensbedreigend en het slachtoffer [slachtoffer 1] had er dood aan kunnen gaan. (3)
Dat verdachte op de hoogte was van de werking en de daarmee gepaard gaande risico's van het gebruik van Marcoumar leidt het hof af uit de volgende omstandigheden.
Verdachte gebruikt zelf reeds jarenlang Marcoumar. Zij heeft verklaard dat zij tijdens het huwelijk van haar jongste dochter in 2004 ten gevolge van de spanning en het gebruik van Marcoumar heel dun bloed had. Zij moest toen vitamine K slikken. Als ze een wondje zou krijgen, zou ze kunnen dood bloeden omdat ze dun bloed had. (4)
Ter zitting van het hof van 18 januari 2008 heeft verdachte verklaard dat ze eens in de krant gelezen had dat iemand zijn partner had omgebracht door hem bloedverdunners toe te dienen en ook dat zij zich realiseerde dat het met haar man fataal kon aflopen.
Daar komt nog bij dat verdachte eerder haar moeder bloedverdunners had toegediend, ten gevolge waarvan haar moeder is overleden. (5) De hoeveelheid aan haar man toegediende tabletten Marcoumar overschreed het aantal tabletten dat zij haar moeder had gegeven, zo heeft verdachte verklaard ter zitting van de rechtbank van 21 december 2006.
De gedragingen van verdachte - het in een periode van anderhalve week vrijwel dagelijks toedienen van meerdere tabletten Marcoumar aan haar man - kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van haar man, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat zij de aanmerkelijke kans op zijn dood heeft aanvaard.
De enkele mededeling van verdachte dat zij haar man niet dood wilde maken, levert niet een dergelijke contra-indicatie op. Ook overigens zijn geen contra-indicaties aannemelijk geworden.
Voorts heeft de raadsman van verdachte betoogd dat het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Op grond daarvan zou verdachte moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het verweer moet worden beoordeeld in het licht van het navolgende.
"Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil onafhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten." (6)
Vast staat dat verdachte op donderdag 8 of vrijdag 9 juni 2006 de huisarts gebeld heeft om een afspraak te maken voor haar man.
Uit de verklaring van [dochter], één van de dochters van verdachte en het slachtoffer, blijkt dat zij op donderdagochtend 8 juni 2006 met haar moeder gebeld heeft en - toen zij vernam wat er met haar vader aan de hand was - haar moeder geadviseerd heeft om de huisarts te bellen. Daarnaast heeft zij op donderdagavond 8 juni 2006 van haar vader gehoord dat hij zijn vrouw op woensdagochtend 7 juni 2006 of op donderdagochtend 8 juni 2006 al had gevraagd de huisarts te bellen. (7) Ook [slachtoffer 1], het slachtoffer, heeft verklaard dat hij op donderdag 8 juni 2006 zijn vrouw gevraagd heeft een afspraak voor hem te maken bij de huisarts. (8) Daaruit leidt het hof af dat verdachte weliswaar een afspraak voor haar man gemaakt heeft bij de huisarts, maar dat het initiatief daartoe niet van haarzelf is uitgegaan.
Omtrent de gang van zaken rond het maken van de afspraak met de huisarts heeft verdachte verklaard dat toen zij de huisarts belde diens assistente vroeg of [slachtoffer 1] donderdagavond naar de dokter kon komen. Zij heeft toen overlegd met [slachtoffer 1], maar die kon niet die avond omdat hij beton moest storten. Zij heeft toen weer met de huisarts gebeld en een afspraak gemaakt voor de vrijdag om 16.15 uur. Daar komt bij dat verdachte bij het maken van de afspraak heeft nagelaten te vermelden dat zij haar man Marcoumar had toegediend. Ter zitting van het hof van 18 januari 2008 heeft verdachte verklaard dat zij alleen gezegd heeft dat haar man ziek was en dat zij verder niets gezegd heeft. Bovendien heeft verdachte op de avond van donderdag 8 juni 2006 haar man nog een tablet Marcoumar toegediend:
"(...) maar toen het donderdag erger werd, wist ik dat ik moest stoppen, toch donderdagavond nog 1 pil in zijn yoghurt gedaan." (9)
[slachtoffer 1] is vervolgens vrijdagmiddag 9 juni 2006 naar de huisarts gegaan. De huisarts heeft hem met spoed doorverwezen naar het ziekenhuis. Verdachte heeft haar man niet vergezeld naar het ziekenhuis, zo heeft zij ter zitting van 18 januari 2008 bevestigd. Later die dag is zij met haar vriendin [getuige] naar het ziekenhuis gegaan. De getuige [getuige] heeft verklaard:
"[slachtoffer 1], [verdachte] en ik zaten bij de spoedopvang. Aldaar kregen we te horen dat [slachtoffer 1] symptomen had die alleen maar bij syntronpatiënten (10) werden aangetroffen. De arts-assistent had kennelijk overleg met de hoofdarts. Hij kwam regelmatig de wachtruimte binnen om dingen aan [slachtoffer 1] te vragen. Zo werd onder andere gevraagd of [slachtoffer 1] in de tuin had gewerkt, of hij daarbij ook met gif had gewerkt. [slachtoffer 1] had wel in de tuin gewerkt, maar niet met gif. Ik heb toen aan [verdachte] gevraagd of zij [slachtoffer 1] aan het vergiftigen was. Ik hoorde dat [verdachte] hierop zei: "Nee, nee"." (11)
Niet eerder dan na haar aanhouding op 19 juni 2006 heeft verdachte verklaard dat zij haar man Marcoumar had toegediend. Tot op dat moment had zij daarover geen openheid van zaken gegeven, noch spontaan, noch op gerichte vragen.
Gelet op voornoemde omstandigheden, beschouwd in onderling verband en samenhang, is het optreden van verdachte niet zodanig geweest dat dit naar aard en tijdstip geschikt was het intreden van het gevolg te beletten.
Derhalve komt verdachte geen beroep toe op de vrijwillige terugtred, als bedoeld in artikel 46b Sr.
Feit 2
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat
"het causale verband tussen de toegediende medicijnen en het overlijden niet onomstotelijk vaststaat en het gevolg om die reden redelijkerwijs niet aan cliënte toe te rekenen valt", zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair, subsidiair (ondeugdelijk middel) en meer subsidiair tenlastegelegde.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de maand maart 2006 aan haar moeder, [slachtoffer 2], vrijwel dagelijks Marcoumar heeft toegediend. Mevrouw [slachtoffer 2] is op 30 maart 2006 overleden.
Arts en patholoog dr. B. Kubat heeft op 5 juli 2006 de obductie op [slachtoffer 2] verricht, nadat het lichaam van [slachtoffer 2] op diezelfde datum was geëxhumeerd. Uit haar rapport blijkt dat zij bij [slachtoffer 2] bloedingen rond de nier en in de hersenen heeft aangetroffen, alsmede tekenen van (geringe) bloeding in de maag en de dunne darm. Het vrijwel tegelijkertijd voorkomen van bloedingen op verschillende plaatsen in het lichaam wijst op verstoring van de bloedstolling zoals kan optreden bij een overmatige inname van bloedverdunnende middelen. (12)
Ter zitting van het hof van 15 april 2008 heeft dr. Kubat het volgende verklaard, zakelijk weergegeven. Het is in de geneeskunde gebruikelijk dat wanneer zich vrijwel gelijktijdig in zeer kort tijdsbestek op diverse plaatsen in het lichaam bloedingen voordoen, aannemelijk is dat deze berusten op een of andere vorm van verstoring van de bloedstolling. In dat geval valt inname van bloedverdunnende medicatie onder de mogelijkheden die hiertoe kunnen leiden. Als zich alleen een hersenbloeding had voorgedaan, zou dat voor mijn conclusies uiteindelijk niets hebben uitgemaakt, omdat het algemeen bekend is dat het geven, ook therapeutisch geven, van bloedverdunnende medicatie van het type Marcoumar op de leeftijd van mevrouw [slachtoffer 2] een hoog risico meebrengt. Medisch gezien zou de link toch altijd gelegd worden tussen bloedverdunnende medicatie als Marcoumar en het optreden van een bloeding in de hersenen. Dat ik op meerdere plaatsen in het lichaam bloedingen heb aangetroffen is een extra indicatie voor een verstoorde bloedstolling. En wanneer dan Marcoumar wordt aangetoond maakt dat de link sterker.
Forensisch geneeskundige H. van Venrooij heeft kennis genomen van - kort gezegd - alle beschikbare medische informatie over mevrouw [slachtoffer 2] en heeft in zijn rapport van 6 december 2006 geconcludeerd:
"Hoewel op basis van de beschikbare gegevens een acute ingetreden ziekte met verhoogde bloedingsneiging of een effect van acetylsalicylzuur niet geheel kan worden uitgesloten, is het effect van Marcoumar(r) op de bloedstolling de meest waarschijnlijke causale factor voor het optreden van de bloedingen bij [slachtoffer 2], die hebben geleid tot het overlijden. Een bijkomend effect van de toediening van Diclofenac op het ontstaan van plaatselijke bloedingen in het slijmvlies van het maag-darmkanaal kan niet worden uitgesloten." (13)
Ter zitting van 15 april 2008 heeft Van Venrooij ter verduidelijking van zijn conclusies nog verklaard:
"Het kan haast niet anders dan dat de bloedingen het gevolg zijn geweest van de toediening van Marcoumar. Zeer waarschijnlijk zijn daardoor de bloedingen veroorzaakt. [slachtoffer 2] gebruikte negen jaar lang zonder enige complicatie Ascal in een lichte dosering. In het ziekenhuis is haar nog een geringe dosis Diclofenac toegediend, maar pas nadat zich grote bloedingen in haar lichaam hadden voorgedaan. Het kan redelijkerwijs niet anders zijn dan dat de bloedingen die hebben geleid tot de dood van mevrouw [slachtoffer 2] zijn veroorzaakt door de toediening van Marcoumar."
Het hof neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de zijne. Op grond van het vorenstaande kan de dood van [slachtoffer 2] in redelijkheid aan verdachte worden toegerekend. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat verdachte - zoals zij heeft verklaard ter zitting van het hof van 18 januari 2008 - heeft verzuimd aan de artsen die haar moeder behandelden te melden dat zij haar moeder Marcoumar had toegediend:
"Ik heb in de tijd dat mijn moeder in het ziekenhuis lag, aan niemand verteld dat ik mijn moeder bloedverdunners had toegediend. Niemand wist er van."
Dit nalaten heeft bijgedragen aan het intreden van het gevolg, immers, door niet te melden dat zij haar moeder Marcoumar had toegediend, heeft verdachte voorkomen dat haar moeder tijdig vitamine K, een antagonist voor Marcoumar, is toegediend. Overigens staat aan de toerekening van het gevolg aan verdachte niet in de weg dat het gebruik van het middel Ascal door haar moeder eventueel heeft bijgedragen aan het ontstaan van de bloedingen, in aanmerking genomen dat [slachtoffer 2] Ascal in een lichte dosering gebruikte, en dat reeds negen jaar lang deed, zonder dat zich enige complicatie had voorgedaan. Bovendien was verdachte op de hoogte van het feit dat haar moeder een bloedverdunnend medicament gebruikte. (14)
Bewezenverklaring
Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 9 juni 2006 in de gemeente [gemeente a], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade verdachtes echtgenoot, te weten [slachtoffer 1], van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen die [slachtoffer 1] een (hoge) dosering van het medicijn marcoumar heeft toegediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij in de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 maart 2006, in de gemeente [gemeente a],
opzettelijk en met voorbedachten rade verdachtes moeder, te weten [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen die [slachtoffer 2] een (hoge) dosering van het medicijn marcoumar toegediend, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
3.
zij van 6 juli 1994 tot en met 31 december 1996, in de gemeente [gemeente a], meermalen telkens opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, verdachtes moeder, [slachtoffer 2], opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg een dosering van het/de medicijn(en) lorametazepam en/of oxazepam heeft toegediend, tengevolge waarvan de gezondheid van die [slachtoffer 2] is benadeeld.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair,
2 primair, 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1 primair: poging tot moord;
onder 2 primair: moord;
onder 3 subsidiair: mishandeling gepleegd met voorbedachte raad, begaan tegen haar moeder, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Vooraf merkt het hof op dat in deze zaak is gerapporteerd door B.T. Takkenkamp, psychiater op 20 oktober 2006. Voorts is door G. de Bruijn, psycholoog-psychotherapeut, in samenwerking met C.A. Timmer, klinisch neuropsycholoog, op 12 december 2006 omtrent verdachte een rapport opgemaakt.
Op verzoek van verdachte en haar raadsman hebben in het kader van een contra-expertise gerapporteerd:
- dr. drs. L.E.E. Ligthart, klinisch en forensisch psycholoog en
- dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater.
Zij hebben op 11 december 2007 een rapport uitgebracht betreffende verdachte. Daarvan maakt deel uit een Milieurapport, d.d. 1 december 2007, van mw. A.C.M. Akkermans, medisch maatschappelijk werkende, alsmede een levensbeschrijving van de hand van verdachte zelf, gedateerd 11 december 2007.
Daarnaast zijn genoemde rapporteurs, met uitzondering van C.A. Timmer en A.C.M. Akkermans, ter zitting van het hof van 11 april 2008 gehoord.
Zowel voor wat betreft de aard van de persoonlijkheidsstoornis, als de mate van toerekeningsvatbaarheid, komen de deskundigen Takkenkamp en De Bruijn tot een ander oordeel dan de deskundigen Ligthart en Trompenaars.
Mede in aanmerking genomen dat Ligthart en Trompenaars, anders dan Takkenkamp en De Bruijn, verdachte gedurende een periode van zes maanden regelmatig hebben gesproken en geobserveerd en - in aanvulling daarop - de beschikking hebben gehad over een Milieurapport, alsmede een levenbeschrijving van verdachte, zal het hof de conclusies van de deskundigen Ligthart en Trompenaars overnemen en tot de zijne maken.
Ligthart en Trompenaars hebben in hun rapport van 11 december 2007 geconcludeerd dat bij betrokkene een ziekelijke stoornis der geestvermogens bestaat in de vorm van een ernstige antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarbij wordt de intelligentie laag ingeschat (IQ ˜ 80 - 90). In de ogen van de deskundigen is de ziekelijk stoornis der geestvermogens van dien aard dat wordt geadviseerd het tenlastegelegde in licht verminderde mate toe te rekenen. Er is geen sprake van gestapelde co-morbiditeit bij betrokkene, haar intelligentie is niet van een dusdanig laag niveau dat zij minder dan de gemiddelde Nederlandse leeftijdsgenoot zou kunnen omgaan met langdurige relationele stress en ten slotte zijn er aanwijzingen dat betrokkene zich uitdrukkelijk georiënteerd heeft alvorens zij meerdere keren tot het plegen van het ten laste gelegde is overgegaan.
Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft in de jaren 1994 tot en met 1996 haar moeder, [slachtoffer 2], zeer regelmatig benzodiazepinen (in de volksmond ook wel slaapmiddelen genoemd) toegediend.
Dat verdachte dit met grote regelmaat deed, blijkt uit het medisch dossier van [slachtoffer 2]. Zo heeft zij bijvoorbeeld tussen november 1994 en oktober 1995 ongeveer 40 keren aanvallen of perioden van verlaagd bewustzijn gehad, die enkele dagen tot een week duurden. Als bijbehorende symptomen kunnen worden genoemd slecht lopen, vergeetachtigheid en vermoeidheid. Het toedienen van de slaapmiddelen aan [slachtoffer 2] heeft er toe geleid dat [slachtoffer 2] zeer dikwijls is opgenomen in verschillende ziekenhuizen en dat zij vele medische onderzoeken heeft moeten ondergaan.
In het voorjaar van 2006 heeft verdachte vervolgens eerst haar moeder en later haar man een aantal dagen lang het bloedverdunnende middel Marcoumar toegediend. Ten gevolge daarvan is haar moeder overleden. In het geval van haar man heeft tijdig medisch ingrijpen er toe geleid dat hij het ternauwernood heeft overleefd. Wederom geeft verdachte als reden voor haar handelen dat zij rust wilde. Haar moeder wilde ze liever vandaag dan morgen dood hebben. Toen haar moeder in het ziekenhuis werd opgenomen, hoopte verdachte dat zij het niet zou redden, zo heeft zij verklaard.
Als rode draad voor het handelen van verdachte komt naar voren dat verdachte rust wilde. Zij wilde ongestoord haar gang kunnen gaan, niet in de weg gezeten door haar moeder of haar man. Om dat te bereiken ging ze zo ver dat ze hen geneesmiddelen toediende, met de vorenomschreven gevolgen. Door op deze wijze een ultieme vorm van macht uit te oefenen over een ander, compenseerde verdachte de door haar gevoelde machteloosheid, zo verwoorde één van de gedragsdeskundigen ter zitting van 11 april 2008 verdachtes handelswijze. Verdachte heeft aldus, zonder enig respect te tonen voor het leven van haar naasten, haar eigen wensen en verlangens voorop gesteld. Daarbij heeft zij op grove wijze hun vertrouwen diep gekwetst.
Verdachte heeft haar dochters hun oma ontnomen, door wie zij beiden grotendeels waren opgevoed en die hen zeer dierbaar was.
Het is schrijnend te constateren dat verdachtes spijt, waarvan zij gedurende de zittingen van het hof meermalen heeft getuigd, haarzelf betreft en niet degenen die zij zo ernstig heeft benadeeld.
Het hof laat het voorgaande bij de vaststelling van de strafmaat meewegen en is, mede vanuit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en preventie, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof betrekt daarbij verder dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, alsmede het gegeven dat het bewezenverklaarde verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend. Het hof komt tot een hogere straf dan gevorderd nu naar het oordeel van het hof in de hoogte van de door de advocaat- generaal gevorderde gevangenisstraf, vorenstaande onvoldoende tot uitdrukking komt.
De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege.
Hoewel de wet ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten in beginsel de mogelijkheid biedt om de maatregel van TBS op te leggen, komt het hof in dit geval daaraan niet toe op grond van de navolgende overwegingen.
Uit het eerdergenoemde rapport van Ligthart en Trompenaars komt verdachte naar voren als een in de kern onzekere, doch ook kille, dominante en manipulerende vrouw die aan een ernstige antisociale persoonlijkheidsstoornis lijdt, die slechts oppervlakkige schuldgevoelens lijkt te kennen ten aanzien van de tenlastegelegde feiten, die behoefte aan controle heeft en bij wie nog steeds het zich afzetten tegen een moederfiguur en tegen de partner op de voorgrond staan.
Ten aanzien van het gevaar van herhaling hebben de rapporteurs geconcludeerd dat zowel vanuit de uitspraken die verdachte zelf doet, als vanuit gestructureerde risicotaxatie indicaties naar voren komen die er op wijzen dat het risico dat verdachte opnieuw gewelddadig gedrag vertoont in de vorm van vergiftiging van personen in haar nabije omgeving als verhoogd moet worden ingeschat.
Ter zitting van het hof van 11 april 2008 heeft Trompenaars verklaard dat bij het opmaken van het rapport het aan verdachte onder 3 tenlastegelegde feit buiten beschouwing is gelaten, maar dat, indien ook dat feit bewezen zou worden verklaard, de kans op herhaling groter moet worden ingeschat, dan in het rapport weergegeven.
De rapporteurs sluiten af met een hybride advies:
"Enerzijds kan gesteld worden dat het wenselijk zou zijn als betrokkene behandeling zou krijgen voor de bij haar aanwezige (ernstige) persoonlijkheidsproblematiek, zeker ook gezien de inschatting van rapporteurs dat er een verhoogd risico op recidive bestaat en het feit dat betrokkene, zoals zij ook zelf aangeeft, baat heeft bij een gestructureerd (en beveiligd) verblijf, zoals zij thans geboden krijgt in P.I. Ter Peel.
Anderzijds kan verwacht worden dat een behandeling (zeer) weinig resultaat zal opleveren, nu betrokkene zelf aangeeft van mening te zijn dat zij géén psychische problemen heeft, dat zij géén behandeling nodig heeft, dat ziektebesef en ziekte-inzicht afwezig zijn en dat er ook uit het persoonlijkheidsonderzoek naar voren komt dat de behandelingsindicatoren sterk negatief zijn. Verder wordt daarbij in overweging gegeven dat de meningen over het behandelen van ernstige antisociale persoonlijkheidsstoornissen sterk uiteenlopen.
Op grond van het voorgaande zijn rapporteurs van menig dat er twee adviezen aan uw college gegeven kunnen worden, waarbij het natuurlijk aan uw college is om te beoordelen of uw college een van deze adviezen wil overnemen:
(1) Wanneer uw college uitgaat van de wenselijkheid van behandeling (wat gezien de ernst van de problematiek zeker noodzakelijk is) wordt uw college in overweging gegeven om een dergelijke behandeling te laten plaatsvinden binnen het juridische kader van een TBS met bevel tot verpleging.
(2) Wanneer uw college uitgaat van de haalbaarheid van de behandeling (met de naar inschatting erg geringe kans van slagen) wordt uw college in overweging gegeven de zaak verder strafrechtelijk af te doen."
Ter zitting van het hof van 11 april 2008 is gebleken dat de rapporteurs bij hun advies blijven.
Daarbij heeft Ligthart nog opgemerkt dat hij heel somber is over de mogelijkheid het recidivegevaar te beperken door behandeling van verdachte. Anderzijds acht hij niet uitgesloten dat ook een lange detentie kan bijdragen aan beperking van het recidiverisico.
Vooropgesteld moet worden dat verdachtes pathologie met name gerelateerd is aan de relatie met haar moeder en haar partner. Verdachte heeft aangegeven dat zij, eenmaal ontslagen uit detentie, niet opnieuw een relatie wil aangaan. Het door verdachte toegepaste geweld in de vorm van vergiftiging heeft alleen ten opzichte van haar moeder en haar echtgenoot plaatsgevonden, zodat het recidivegevaar in zoverre dient te worden gerelativeerd.
Daarnaast acht het hof - met de deskundigen - de kans van slagen van behandeling van verdachte zeer gering en is het mogelijk dat ook een lange detentie kan bijdragen aan het beperken van het recidivegevaar. Tot slot heeft het hof in aanmerking genomen dat, zoals de deskundige Ligthart ter zitting van het hof van 15 april 2008 heeft opgemerkt, uit recent onderzoek is gebleken dat persoonlijkheidsstoornissen in zijn algemeenheid afvlakken met het voortschrijden van de leeftijd.
Het vorengaande in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de oplegging van de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege, gelet op de voorwaarde gesteld in artikel 37b, eerste lid, Sr., niet wordt vereist.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57 (oud), 289, 300 (oud), 301 (oud) en 304 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het onder 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde, voor zover het betreft de periode van 1 januari 1994 tot en met 5 juli 1994;
verklaart het verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair, 2 primair,
3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S. Zwerwer, voorzitter, mr. J.J. Beswerda en mr. O. Anjewierden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Vlietstra als griffier, zijnde mr. Beswerda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552
2 Zie de brief van prof. dr. D.R.A. Uges van 22 augustus 2006.
3 Proces-verbaal, nr. 06-075436, d.d. 21 juni 2006 op ambtseed, respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier, en [verbalisant 2], hoofdagent van politie, beiden verbonden aan Regiopolitie Groningen, district Midden/Oost (p. A023 e.v. van een dossier (Algemeen dossier), nummer 06-004952, op ambtseed, respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier, en [verbalisant 4], inspecteur, beiden van regiopolitie Groningen).
4 Proces-verbaal, nr. PL01PF/06-075436, d.d. 20 juni 2006 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 5], agent, beiden van regiopolitie Groningen, District Midden/Oost (p. P147 e.v. van een dossier (Persoonsdossier), nr. 06-004952, op ambtseed, respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3], en [verbalisant 4], beiden voornoemd).
5 Zie de bewijsoverweging en de bewezenverklaring ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde feit hierna.
6 HR 19 december 2006, NJ 2007, 29.
7 Proces-verbaal, nr. PL01PF/06-075436, d.d. 21 juni 2006 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 6], brigadier van Regiopolitie Groningen, District Midden/Oost en [verbalisant 1] voornoemd,
p. A 115 e.v. van het in voetnoot 3 genoemde dossier.
8 Proces-verbaal, nr. PL0150/06-075436, d.d. 20 juni 2006 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 2], beiden voornoemd, p. Z1.12 e.v. van een dossierproces-verbaal (zaaksproces-verbaal 1. slachtoffer [slachtoffer 1]), nr. 06-004952, op ambtseed , respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden voornoemd.
9 Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 30 juni 2006 op ambtseed, respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], beiden brigadier bij de Regiopolitie, afdeling recherche, p. P173 e.v. van het in voetnoot 4 genoemde dossier (citaat op pagina 184).
10 Noot hof: Sintrom is de merknaam van een ander bloedverdunnend middel.
11 Proces-verbaal, nr. PL01PF/06-075436, d.d. 29 juni 2006 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 9] en
[verbalisant 10], beiden hoofdagent van Regiopolitie Groningen, district Midden/Oost, p. A184 e.v. van het in voetnoot 3 genoemde dossier.
12 Aldus het rapport van dr. B. Kubat van 2 november 2006, nr. 2006.06.30.053.
13 Rapportage d.d. 6 december 2006 inzake mevrouw [slachtoffer 2] van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. NFI 2006.06.30.053.
14 Deze verklaring is opgenomen op p.9 van het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 30 juni 2006 op ambtseed, respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], beiden voornoemd, p. P190 e.v. van het in voetnoot 4 genoemde dossier.