4. De rechtsoverwegingen
Formeel
4.1 Het bezwaarschrift d.d. 27 juni 2005 tegen de onderhavige beschikking is ingediend door de heer F, eigenaar van de onroerende zaak. De heer F is op 11 augustus 2005 overleden. Hij was in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw C, voornoemd. Blijkens de in deze procedure overgelegde verklaring van erfrecht heeft de heer F bij testament d.d. 20 december 1985 over zijn nalatenschap beschikt. In dit testament heeft de heer F een ouderlijke boedelverdeling gemaakt tussen zijn echtgenote en zijn kinderen, in die zin dat alle goederen en rechten van zijn nalatenschap zijn toegedeeld aan zijn echtgenote. Gelet op deze verdeling merkt het hof mevrouw C aan als belanghebbende in deze procedure. Zij heeft blijkens de overgelegde machtiging haar dochter, mevrouw I, gemachtigd om namens haar te procederen.
4.2 Voor zover de gemachtigde in appel aanvoert dat zij als gevolg van een misverstand niet ter zitting in eerste aanleg aanwezig kon zijn overweegt het hof het volgende.
In de uitnodiging voor de zitting d.d. 22 maart 2007 hanteert de rechtbank Leeuwarden, welke rechtbank de zaak feitelijk heeft behandeld, het procedurenummer 07/305. In de eerdere correspondentie met de rechtbank Groningen over deze zaak is steeds een ander nummer vermeld. Nu de gemachtigde bij de rechtbank Leeuwarden nog een andere zaak namens dezelfde belanghebbende aanhangig had gemaakt, acht het hof de door de gemachtigde gestelde verwarring voorstelbaar. Uit de overgelegde bescheiden blijkt dat belanghebbende bij faxbericht d.d. 13 maart 2007 heeft verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling, teneinde schriftelijk op het verweerschrift van de heffingsambtenaar te kunnen reageren. Dit verzoek om uitstel is bij brief d.d. 14 maart 2007 door de rechtbank afgewezen. Belanghebbende heeft vervolgens per faxbericht d.d. 18 maart 2007 haar standpunt nogmaals schriftelijk uiteengezet en daarbij aangegeven dat zij vanwege haar werkzaamheden niet bij de zitting aanwezig zal kunnen zijn.
4.3 Nu de gemachtigde als reden voor haar verzoek tot uitstel van de behandeling heeft aangevoerd dat zij schriftelijk op het verweerschrift wenste te reageren, en zij een dergelijke reactie bij schrijven d.d. 18 maart 2007 alsnog heeft gegeven, is het hof van oordeel dat belanghebbende door de gang van zaken in eerste aanleg niet in haar belang is geschaad.
In het appelschrift stelt belanghebbende nog dat zij, indien zij had geweten dat de uitnodiging voor de zitting bij de rechtbank de onderhavige zaak betrof, alsnog uitstel van de behandeling zou hebben verzocht. Deze stelling brengt het hof niet tot een ander oordeel. Immers, hoewel belanghebbende, zoals blijkt uit het faxbericht, op 13 maart 2007 wist op welke zaak de geplande zitting betrekking had, heeft zij geen ander argument naar voren gebracht dan hiervoor vermeld.
Het hof ziet, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding de zaak voor een nieuwe behandeling naar de rechtbank terug te wijzen en zal de zaak zelf inhoudelijk afdoen.
Inhoudelijk
4.4 Zoals blijkt uit het bepaalde in artikel 17 eerste en tweede lid en artikel 18, eerste lid, van de WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 2003 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer). De met inachtneming van dit waarderingsvoorschrift bepaalde waarde leidt tot het bedrag dat gelijk is aan de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding.
4.5 Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, kan de in artikel 17, tweede lid, van de WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer worden bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
4.6 Bij betwisting van de vastgestelde waarde rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 2003 - met inachtneming van de WOZ - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum.
4.7 Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde refereert de heffingsambtenaar aan een door hem in appel overgelegd taxatieverslag d.d. 7 augustus 2007 opgemaakt door G, gecertificeerd WOZ-taxateur. Dit verslag is een gewijzigde versie van het in eerste aanleg overgelegde taxatieverslag d.d. 19 september 2006 van H, gecertificeerd WOZ-taxateur. In het verslag worden 3 referentie-objecten vermeld:
* a-straat 14 te M, verkocht op 24 juni 2002 voor € 159.000,--;
* b-straat 16 te N, verkocht op 4 februari 2002 voor € 117.983,--;
* en c-straat 47 te O, verkocht op 15 juli 2002 voor € 56.772,--.
4.8 De kwaliteit, onderhoudstoestand en doelmatigheid van de woning werden in het verslag d.d. 19 september 2006 aangeduid met het cijfer 3, hetgeen overeenkomt met voldoende. Ter zitting in eerste aanleg heeft de heffingsambtenaar de kwalificaties gewijzigd in matig, zijnde het cijfer 2. De heffingsambtenaar heeft hier geen consequenties voor de waardering aan verbonden. Dit blijkt ook uit het taxatieverslag d.d. 7 augustus 2007 waarin voormelde kwalificaties zijn gewaardeerd met het cijfer 2, maar waarin overigens de waardering ongewijzigd is gebleven.
De heffingsambtenaar heeft voorts aangegeven dat het referentie-object te O na de aankooptransactie is opgeknapt en dat die woning lager gekwalificeerd diende te worden dan in het taxatieverslag is geschied. Deze opmerking is niet in het tweede taxatieverslag verwerkt.
4.9 In appel is namens de heffingsambtenaar aangegeven dat de ligging van de woning, nabij de N33 en een boerenbedrijf, tot uitdrukking is gebracht in de prijs van de grond.
4.10 De bij de onroerende zaak behorende grond, ad 400 m2, is blijkens het taxatieverslag gewaardeerd op € 75,-- per m2. Bij het referentie-object te O behoort een kavel van 200 m2. De waarde van deze grond is gesteld op € 110,-- per m2. De referentie-objecten in M en N beschikken beide over aanzienlijk meer grond, circa 1.000 m2. Deze grond is in het verslag gewaardeerd op respectievelijk € 59,14 en € 45,95 per m2.
Uit het ter zitting verhandelde en de overgelegde bescheiden maakt het hof op dat de ligging van de onroerende zaak in negatieve zin afwijkt van de ligging van de referentie-objecten. Desgevraagd kon de taxateur ter zitting in appel niet aangegeven op welke wijze, en tegen welke waarden de staffeling van de kavels is geschied.
4.11 Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat de waardering van de onroerende zaak onvoldoende inzichtelijk is gemaakt en dat de heffingsambtenaar met het door hem overgelegde taxatieverslag niet in de op hem rustende bewijslast van de waarde is geslaagd.
4.12 In het door belanghebbende overgelegde taxatierapport d.d. 27 februari 2006 dat is opgemaakt naar aanleiding van het overlijden van de heer F, voornoemd, is de onroerende zaak getaxeerd per 11 augustus 2005 en is in de taxatie niet de bijbehorende grond begrepen. In de aanvulling op het rapport d.d. 11 juli 2007 zijn voormelde aspecten aangepast en aangevuld in die zin dat de onroerende zaak per peildatum is getaxeerd op € 52.000,--. De gemachtigde heeft omtrent deze taxatie in het appelschrift gesteld dat aan de grond een waarde van € 30,-- per m2 is toegekend. In de aanvulling op het taxatierapport staat dat de grondslag van de taxatie bestaat uit de waarde in het economisch verkeer in verpachte staat. Het hof gaat er gelet op de hoogte van de taxatie, in samenhang beschouwd met de aanvankelijke taxatie, vanuit, dat deze omschrijving berust op een misslag. Het hof merkt verder op dat in het door belanghebbende overgelegde taxatierapport gegevens van referentieverkopen ontbreken. Met name voor wat betreft de -lage- waardering van de grond, had een nadere onderbouwing voor de hand gelegen. Het rapport van belanghebbende kan derhalve naar 's hofs oordeel evenmin tot leidraad dienen.
4.13 Gelet op het vorenstaande zal het hof de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vaststellen. Het hof houdt daarbij met name rekening met de ligging van de onroerende zaak en de neerwaartse bijstelling van de kwalificaties van de woning in de loop van de procedure. Mede gelet op de transactiecijfers van de referentie-objecten en de staat waarin het referentie-object te Delfzijl ten tijde van de verkooptransactie verkeerde, acht het hof een waarde van de onroerende zaak van € 70.000,-- juist, zodat deze in goede justitie op dat bedrag wordt bepaald.
4.14 Voor zover belanghebbende van mening is dat op grond van de staat van onderhoud een lagere waarde dient te worden bepaald, is het hof van oordeel dat deze voldoende tot uitdrukking is gebracht in de hiervoor vastgestelde waarde. Bij deze waardevaststelling is immers rekening gehouden met een als matig omschreven onderhoudssituatie.
4.15 Omtrent de stijging van de onderhavige waarde ten opzichte van de waarde zoals deze gold voor het vorige tijdvak, overweegt het hof dat een dergelijke vergelijking belanghebbende niet kan baten, daar het wetsvoorschrift tot hernieuwde vaststelling van de waarde na enkele jaren juist voortvloeit uit onberekenbare ontwikkelingen in die jaren van de waarde van een bepaalde onroerende zaak in het economische verkeer.
4.16 Het hof overweegt ten slotte dat belanghebbende overigens niets heeft aangevoerd op grond waarvan een lagere waarde bepaald zou moeten worden dan het hof thans gedaan heeft.
4.17 Het vorenstaande brengt mee dat het beroep van belanghebbende slaagt. Het hof zal de bestreden uitspraak van de rechtbank daarom vernietigen.