ECLI:NL:GHLEE:2008:BD2312

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600459
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Breemhaar
  • J. Jongbloed
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van werkgever voor letselschade door gebrek aan veiligheidsmaatregelen in heftruck

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Sylvaphane Plastics B.V. voor letselschade die [geïntimeerde] heeft geleden tijdens het gebruik van een vorkheftruck. Het hof oordeelt dat Sylvaphane niet heeft voldaan aan haar zorgplicht zoals vastgelegd in artikel 7:658 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof stelt vast dat sinds december 1998 een veiligheidsgordel verplicht is in heftrucks, en dat de heftruck in kwestie, hoewel van het bouwjaar 1998, is afgeleverd voordat deze verplichting van kracht werd. Desondanks had Sylvaphane, als werkgever, kunnen en moeten zorgen voor de installatie van een veiligheidsgordel als aanvullende veiligheidsmaatregel. Het hof benadrukt dat het aanbrengen van een gordel geen ingrijpende maatregel is en de kosten daarvan relatief gering zijn, geschat op € 200,-- à € 300,--. Het hof concludeert dat Sylvaphane tekort is geschoten in haar zorgplicht door het nalaten om een gordel aan te brengen, waardoor het gevaar van letsel bij ongevallen is verwezenlijkt. De omstandigheid dat de Arbeidsinspectie geen overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet heeft geconstateerd, doet hieraan niet af. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de kantonrechter en veroordeelt Sylvaphane in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 14 mei 2008
Rolnummer 0600459
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Sylvaphane Plastics B.V.,
gevestigd te Tolbert, gemeente Leek,
appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak,
hierna te noemen: Sylvaphane,
procureur: mr. J.V. van Ophem,
voor wie heeft gepleit mr. M. Kremer, advocaat te Groningen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats geïntimeerde], gemeente [woongemeente geïntimeerde],
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser in de hoofdzaak,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. P.R. van den Elst,
voor wie heeft gepleit mr. A.J. Welvering, advocaat te Leek
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op respectievelijk 14 oktober 2004, 1 september 2005 en
30 maart 2006 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 27 juni 2006 is door Sylvaphane hoger beroep ingesteld van de hiervoor genoemde vonnissen van 1 september 2005 en 30 maart 2006 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 27 september 2006.
Sylvaphane heeft, onder overlegging van een productie, een memorie van grieven genomen, waarvan de conclusie luidt:
"(...) te vernietigen de vonnissen door de kantonrechter te Groningen op 1 september 2005 en 30 maart 2006, onder zaak- en rolnummer 232013/04-7351 tussen partijen gewezen, en, opnieuw recht doende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties."
Door [geïntimeerde] is, onder overlegging van producties, bij memorie van antwoord verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd, met als conclusie:
"(...) de vonnissen van de Kantonrechter te Groningen waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende Sylvaphane te veroordelen tot vergoeding van de schade, door [geïntimeerde] geleden tot een bedrag van € 361.446,83 + € 13.821,58 + p.m. terzake van de bijkomende kosten als die van alternatieve thuishulp, eigen bijdrage PGB en kosten van rechtsbijstand, te verminderen met de reeds betaalde voorschotten, één en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van Sylvaphane in de kosten van dit hoger beroep en die in eerste aanleg."
Sylvaphane heeft een memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen, met als conclusie:
"zonodig onder verbetering of aanvulling van de gronden, te bekrachtigen het vonnis door de kantonrechter te Groningen op 30 maart 2006 onder zaak- en rolnummer 232013/04-7351 tussen partijen gewezen, althans de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel appel."
Vervolgens hebben partijen hun standpunten doen bepleiten door hun advocaten onder overlegging van de pleitnotities.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
In de met deze zaak gevoegde procedure met rolnummer 0700058 tussen Fortis Corporate Insurance N.V., als appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel, en Sylvaphane, als geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel, wordt heden eveneens arrest gewezen. Dit arrest zal aan de uitspraak in de onderhavige zaak worden gehecht.
De grieven
Sylvaphane heeft in het principaal appel vier grieven opgeworpen, terwijl door [geïntimeerde] in het incidenteel appel twee grieven zijn voorgesteld.
De beoordeling
In het principaal en het incidenteel appel
1. Nu de weergave door de kantonrechter van de vaststaande feiten in overweging 2. (2.1 t/m 2.3) in het aangevallen vonnis van 1 september 2005 noch door grieven noch anderszins is bestreden, zal ook het hof van die feiten uitgaan.
Voorts in het principaal appel
2. De kern van het geschil behelst de vraag of Sylvaphane heeft voldaan aan de op grond van artikel 7:658 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) op haar rustende verplichting om, kort gezegd, te doen hetgeen redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat [geïntimeerde] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
3. De grieven I en II van Sylvaphane richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat Sylvaphane jegens [geïntimeerde] tekortgeschoten is in haar zorgplicht als werkgever en dat er geen sprake is geweest van opzet en/of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [geïntimeerde]. De grieven III en IV keren zich tegen de veroordeling van Sylvaphane tot vergoeding van de door [geïntimeerde] tengevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade en tot betaling van de proceskosten. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. Bij de beoordeling van de grieven dient het volgende voorop te worden gesteld. De werkgever is uit hoofde van artikel 7:658 lid 1 BW verplicht de lokalen waarin hij de arbeid doet verrichten op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Volgens vaste rechtspraak houdt deze verplichting een zorgplicht in die niet slechts beperkt is tot het enkel naleven van wettelijke veiligheidsvoorschriften, maar daarnaast afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden zijn onder meer de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten onoplettendheid van de werknemer en de bezwaarlijkheid van te nemen maatregelen. De zorgplicht vindt haar grens in hetgeen 'redelijkerwijs nodig is'; van een absolute waarborg voor de veiligheid van de werknemer is geen sprake.
4.1 De werkgever is op grond van het tweede lid van artikel 7:658 BW aansprakelijk voor schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
5. [geïntimeerde] heeft in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade geleden. De enkele omstandigheid dat - zoals Sylvaphane heeft gesteld - direkt voorafgaande aan het ongeval de lepels van de vorkheftruck over de grond moeten hebben gesleept, maakt niet dat geoordeeld zou moeten worden dat het ongeval van [geïntimeerde] het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid aan zijn zijde. Reeds daarom kan zulks niet geoordeeld worden, nu Sylvaphane niets, althans niets voldoende concreets heeft gesteld omtrent de tijdsduur gedurende welke of de lengte waarover van bedoeld over de grond slepen van de lepels van de vorkheftruck sprake zou zijn geweest.
6. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat Sylvaphane voor de door [geïntimeerde] tengevolge van het ongeval geleden schade aansprakelijk is, tenzij zij aantoont dat zij aan haar uit artikel 7:658 lid 1 BW voortvloeiende zorgplicht heeft voldaan.
[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat Sylvaphane tekort is geschoten in haar zorgplicht nu zij heeft nagelaten zorg te dragen voor adequate instructies, gericht op het gebruik, de bediening en besturing van een heftruck, en er ten aanzien van de vorkheftruck onvoldoende veiligheidsmaatregelen waren genomen.
Sylvaphane heeft de stellingen van [geïntimeerde] betwist.
7. Of [geïntimeerde] door Sylvaphane behoorlijk is geïnstrueerd alvorens hij binnen het bedrijf met een vorkheftruck mocht rijden, kan hier buiten beschouwing blijven. Vast staat immers dat [geïntimeerde], een ervaren werknemer die eerder plaatsvervangend-voorman was geweest, voorafgaande aan het ongeval al gedurende lange tijd met zekere regelmaat een vorkheftruck had bestuurd. Onder die omstandigheden valt niet in te zien wat instructie had kunnen bij- of afdoen aan de vaardigheden van [geïntimeerde] bij het besturen van een vorkheftruck als de onderhavige.
8. Van een werkgever kan in beginsel niet het onmogelijke worden verwacht in het nakomen van haar zorgplicht, maar naar 's hofs oordeel had van Sylvaphane meer mogen worden geëist bij het treffen van voorzorgsmaatregelen.
Immers is komen vast te staan dat in heftrucks als die waarmee het ongeval is gebeurd, sinds december 1998 een veiligheidsgordel verplicht is. De onderhavige heftruck is ook van het bouwjaar 1998, maar is afgeleverd voordat de gordelplicht is ingevoerd. Niettemin had naar het oordeel van het hof van Sylvaphane verlangd kunnen worden als aanvullende veiligheidsmaatregel ook in de onderhavige vorkheftruck een gordel te laten aanbrengen. Kennelijk waren er redenen om de gordelplicht in te voeren en van een werkgever mag dan verwacht worden haar bedrijfsmiddelen indien mogelijk naar de nieuwe inzichten in te richten. Dit klemt in dit geval nog te meer nu het aanbrengen van een veiligheidsgordel geen ingrijpende maatregel is en de kosten ervan, door [geïntimeerde] tijdens het pleidooi onweersproken geschat op € 200,-- à € 300,--, betrekkelijk gering zijn. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat het minder relevant is dat de reden voor de gordelplicht gelegen is in het voorkomen van letsel bij kantelen van de heftruck. De essentie is immers dat het hier gaat om een veiligheidsmaatregel ter voorkoming van letsel bij ongevallen.
9. Het hof is dan ook van oordeel dat Sylvaphane niet aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan. Door het nalaten als veiligheidsmaatregel een gordel in de vorkheftruck aan te (doen) brengen, heeft Sylphane het gevaar in het leven geroepen dat het gevaar van letsel bij ongevallen zich heeft verwezenlijkt.
9.1 De omstandigheid dat de Arbeidsinspectie blijkens het rapport d.d. 25 november 2002 heeft geconstateerd dat geen overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet heeft plaatsgevonden, doet aan het vorenstaande evenmin af. Voor de voldoening aan de zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW is het enkel naleven van wettelijke voorschriften immers niet voldoende.
9.2 Sylvaphane had, zoals hiervoor overwogen, het gevaar naar het oordeel van het hof zonder ingrijpende maatregelen kunnen afwenden door het (doen) aanbrengen van een veiligheidsgordel in de vorkheftruck. Van zodanige bezwaren dat dit in redelijkheid niet van Sylvaphane gevergd kon worden is niet gebleken. Door het nalaten van Sylvaphane is zij tekort geschoten in haar zorgplicht.
10. Sylvaphane heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die, mits bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. Haar bewijsaanbod zal om die reden als niet ter zake doende worden gepasseerd.
11. De grieven falen.
Voorts in het incidenteel appel
12. Grief I keert zich ertegen dat de kantonrechter de concreet gevorderde schade niet heeft toegewezen, maar dat de vordering naar een schadestaatprocedure is verwezen.
13. Met betrekking tot de concrete schade heeft in eerste aanleg geen volledig processueel debat plaatsgevonden, hetgeen oorzaak vindt in het feit dat de vordering van [geïntimeerde] een aantal "pro memorie-posten" bevatte. Weliswaar bevat de vordering van [geïntimeerde] in hoger beroep wel een aantal concrete schadeposten, doch met betrekking tot die onderdelen heeft Sylvaphane opgemerkt in haar verdediging te worden geschaad nu haar een instantie wordt ontnomen.
Ten pleidooie heeft [geïntimeerde] te kennen gegeven het wenselijk te vinden dat zijn vordering in twee instanties wordt beoordeeld en dat hij zich dienaangaande refereert aan het oordeel van het hof.
Het hof gaat er daarom vanuit dat [geïntimeerde] zijn grief feitelijk heeft laat varen. De grief faalt derhalve.
14. In grief II klaagt [geïntimeerde] over de hoogte van de door de kantonrechter toegewezen proceskostenveroordeling.
15. Volgens [geïntimeerde] dient bij de begroting van de proceskosten rekening te worden gehouden met de kosten van zijn rechtsbijstandverlener, noodzakelijk gemaakt ten behoeve van de vaststelling van schade.
[geïntimeerde] ziet daarbij over het hoofd dat deze kosten op grond van het bepaalde in art. 6:96, lid 2, sub b BW als vermogensschade voor volledige vergoeding in aanmerking komen.
Voor toewijzing van die kosten in het kader van proceskosten is daarom, gelet op de eigen aard en regels ten aanzien van een veroordeling in de proceskosten, geen plaats.
16. De grief faalt.
Slotsom
In het principaal en het incidenteel appel
17. De vonnissen waarvan beroep dienen te worden bekrachtigd.
Sylvaphane zal als de - materieel gezien - grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (3 punten, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
In het principaal en het incidenteel appel
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt Sylvaphane in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op € 248,-- aan verschotten en op € 2.682,-- aan salaris voor de procureur;
verstaat dat van deze bedragen zal worden voldaan aan de griffier, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in art. 243 Rv, € 124,-- aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Breemhaar en Jongbloed, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 14 mei 2008 in bijzijn van de griffier.