Arrest d.d. 14 mei 2008
Rolnummer 0700316
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
toevoeging aangevraagd,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. H.T. Gerbrandy,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
toevoeging,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. P. Stehouwer.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 5 oktober 2005 door de kantonrechter te Emmen en - na verwijzing door de kantonrechter te Emmen - de vonnissen uitgesproken op 30 november 2005, 17 mei 2006 en 14 februari 2007 door de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 10 mei 2007 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis van de rechtbank Assen van 14 februari 2007, met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 23 mei 2007.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis van de rechtbank te Assen, d.d. 14 februari 2007, uitgesproken tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiseres, en opnieuw rechtdoende de vorderingen van geïntimeerde alsnog af te wijzen, één en ander met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties".
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het vonnis van de rechtbank te Assen d.d. 14 februari 2007 uitgesproken tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- gedaagde bij vonnis te verbieden gedurende de nachtelijke uren van 22.00 uur 's avonds tot 8.00 uur 's ochtends gebruik te maken van wasmachine(s), wasdroger(s) en/of airconditioning;
- gedaagde bij vonnis te verbieden geluidsoverlast te veroorzaken in de nachtelijke uren van 22.00 uur 's avonds tot 9.00 's ochtend en te gebieden zodanige maatregelen te treffen dat geluidsoverlast wordt voorkomen;
- één en ander op verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag dat het verbod wordt overtreden, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000,-;
II. [appellant] te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep, alsmede van het geding in eerste aanleg".
Vervolgens is door [appellant] een akte genomen, waarbij tevens in het incidenteel appel is geantwoord met als conclusie:
"voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het incidenteel appèl zijdens geïntimeerde af te wijzen, althans haar deze vordering te ontzeggen, onder veroordeling van de kosten".
[geïntimeerde] heeft een antwoordakte genomen.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
[geïntimeerde] heeft één grief opgeworpen.
Vermeerdering van eis
1. [geïntimeerde] heeft in incidenteel appel haar eis vermeerderd. Omdat [appellant] geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze vermeerdering van eis en het hof ook ambtshalve geen reden ziet om deze vermeerdering buiten beschouwing te laten, zal in hoger beroep worden uitgegaan van de vermeerderde eis.
Met betrekking tot de feiten
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.4) van het vonnis van 17 mei 2006 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
De procedure in eerste aanleg
3. [geïntimeerde] heeft in de procedure in eerste aanleg - kort samengevat - gevorderd, dat het [appellant] wordt verboden om geluidsoverlast te veroorzaken en hem te gebieden zodanige maatregelen te treffen dat geluidsoverlast wordt voorkomen, alsmede dat het [appellant] wordt verboden geluidsoverlast te veroorzaken door het blaffen en tegen de schutting springen door de hond van [appellant], door het hardhandig dicht doen van deuren en door het in de nachtelijke uren tussen 22.00 uur 's avonds tot 9.00 uur 's ochtends gebruik maken van wasmachine(s) en wasdroger(s).
4. De rechtbank heeft [geïntimeerde] bij vonnis van 17 mei 2006 toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden:
"waaruit blijkt dat [appellant] geluidsoverlast veroorzaakt door:
a. in de nachtelijke uren van 22.00 uur tot 9.00 uur gebruik te maken van wasmachine(s) en/of wasdroger(s), zodanig dat [geïntimeerde] hierdoor in haar nachtrust wordt belemmerd;
b. het blaffen en tegen de schutting springen door de hond van [appellant], zodanig dat er sprake is van een geluidsniveau en frequentie die boven het maatschappelijk aanvaardbare niveau uitkomen;
c. het hardhandig dicht doen van de deuren, zodanig dat er sprake is van een geluidsniveau en frequentie die boven het maatschappelijk aanvaardbare niveau uitkomen."
5. Na bewijslevering heeft de rechtbank [geïntimeerde] bij het bestreden vonnis van 14 februari 2007 ten aanzien van het probandum onder b en c niet geslaagd geacht in het opgedragen bewijs. Ten aanzien van het probandum onder a heeft de rechtbank [geïntimeerde] wèl geslaagd geacht in het opgedragen bewijs. De rechtbank heeft vervolgens het volgende beslist:
"1. Verbiedt [appellant] gedurende de nachtelijke uren van 22.00 uur 's avonds tot 8.00 uur 's ochtends gebruik te maken van wasmachine(s) en/of wasdroger(s).
2. Bepaalt dat [appellant] een dwangsom verbeurt van € 50,00 per dag dat het verbod wordt overtreden, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 1.000,00.
3. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
4. Compenseert de kosten tussen partijen aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
5. Wijst af het meer of anders gevorderde."
Met betrekking tot de grieven
In het principale en het incidentele beroep
6. Het hof constateert dat de grieven in het principale beroep en de grief in het incidentele beroep geen betrekking hebben op het geschil tussen partijen in de eerste aanleg, voor zover het het (beweerde) blaffen en tegen de schutting springen door de hond van [appellant] betreft (het probandum onder b), alsmede het (beweerde) hardhandig dicht doen van deuren (het probandum onder c).
Deze beide geschilpunten zijn in hoger beroep dan ook niet aan de orde.
In het principaal beroep
7. Grief I richt zich tegen de bewijswaardering ten aanzien van het probandum onder a (geluidsoverlast door wasmachine(s) en/of wasdroger(s)), zoals de rechtbank dat in het bestreden vonnis heeft gegeven. Volgens [appellant] heeft de rechtbank [geïntimeerde] ten onrechte geslaagd geacht in het opgedragen bewijs.
8. Ter voldoening aan de door de rechtbank in het probandum onder a gegeven bewijsopdracht heeft [geïntimeerde] zichzelf als partijgetuige voorgebracht, alsmede haar moeder. Tevens heeft [geïntimeerde] verwezen naar een aantal door haar in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen/brieven, alsmede door haar opgestelde lijsten waarop is aangegeven wanneer zij geluidsoverlast stelt te hebben ondervonden door machines.
9. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, blijkens het bepaalde in art. 164 lid 2 Rv, hetgeen door een partijgetuige, op wie de bewijslast rust, is verklaard geen bewijs te haren voordele kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij die partijverklaring (voldoende) geloofwaardig maken.
10. [geïntimeerde] heeft als partijgetuige verklaard, dat zij gedurende twee maanden voorafgaande aan het getuigenverhoor een lijst heeft bijgehouden - welke lijst aan het proces-verbaal van getuigenverhoor is gehecht - waarop zij heeft vermeld wanneer zij overlast heeft ondervonden van machines die aanstaan. Uit deze door [geïntimeerde] zelf opgestelde lijst volgt, dat er vrijwel dagelijks gedurende de nachtelijke uren een machine aan staat. [geïntimeerde] heeft voorts verklaard, dat het niet zo is dat het lawaai heel hard is, maar dat ze wakker wordt van het getril van de machines en dat ze 's nachts alleen maar kan inslapen als ze een slaapmiddel gebruikt.
11. [De moeder], de moeder van [geïntimeerde], heeft verklaard dat zij gedurende enkele nachten dat zij bij [geïntimeerde] logeerde 's nachts een wasmachine hoorde en dat zij het trillen daarvan voelde en dat deze machine haar uit haar slaap hield. Hieraan heeft zij toegevoegd, dat zij meestal na een minuut of tien weer in slaap viel.
12. Voorts heeft [geïntimeerde] naar een aantal door haar in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen verwezen, te weten een verklaring van [getuige 1], [getuige 2], [de moeder] (de moeder van [geïntimeerde]) en [getuige 3].
* [getuige 1] - die iedere donderdag zo'n zes uren bij [geïntimeerde] werkt - heeft op 13 december 2004 schriftelijk verklaard dat zij de was/droogmachines hoort en dat zij zich kan voorstellen dat dit geluid 's nachts irritant kan zijn.
* [getuige 2], de dochter van de vorige huurster van de woning waarin [geïntimeerde] thans woont, heeft in mei 2005 schriftelijk verklaard, dat zij destijds wel eens een paar dagen in de woning van haar moeder verbleef en dat zij toen ook last had van het geluid van de wasmachine, die 's nachts werd gedraaid.
* [de moeder] heeft op 10 mei 2005 schriftelijk verklaard dat zij er ook problemen mee heeft gehad dat er 's nachts bij de buren machines draaiden toen zij bij [geïntimeerde] logeerde. Niet alleen het getril maar ook het gesuis hielden haar volgens haar verklaring wakker, terwijl zij anders prima slaapt.
* [getuige 3] heeft op 14 mei 2005 schriftelijk verklaard, dat toen zij in [woonplaats geïntimeerde] logeerde, zij ook niet kon slapen van het gedreun en gesuis van de wasmachine bij de buren.
13. [geïntimeerde] heeft voorts een brief van 3 januari 2005 in het geding gebracht van huisarts [de huisarts], waaruit onder meer volgt dat [geïntimeerde] bij hem is geweest in verband met klachten van slecht slapen door lawaai van de buren, alsmede een brief van 24 januari 2004 van drs. [de psycholoog], waarin zij op verzoek van [geïntimeerde] nadere informatie verschaft over de ziekte van [geïntimeerde] in verband met de geluidsoverlast die ze in haar woning ondervindt.
14. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] bovendien in het geding gebracht:
* een schriftelijke verklaring van 23 augustus 2007 van drs. [de psycholoog], GZ-psycholoog, waarin zij op verzoek van [geïntimeerde] nadere informatie geeft omtrent de verergering van de ziekte van [geïntimeerde] in verband met trilling- en geluidsoverlast.
* een schriftelijke verklaring van [getuige 4] van 30 augustus 2007, waarin [getuige 4] verklaart, dat hij die zomer diverse keren getuige is geweest van het feit dat de buren van [geïntimeerde] 's nachts de airco en/of een (was)machine aan hadden staan en dat beide goed te horen waren.
* een schriftelijke verklaring van [de moeder] van 10 augustus 2007, waarin onder meer is vermeld, dat zij het afgelopen half jaar opnieuw getuige is geweest van het draaien van een (was)machine 's avonds laat en in de nachtelijke uren door de buren van haar dochter.
15. [geïntimeerde] heeft voorts zowel bij memorie van antwoord als bij antwoordakte een door haar opgestelde lijst in het geding gebracht, waarop staat vermeld wanneer zij overlast ondervindt van machines.
16. Het hof is van oordeel dat de hiervoor genoemde aanvullende bewijzen niet zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de partijverklaring van [geïntimeerde] voldoende geloofwaardig maken.
16.1. De door [de moeder] als getuige afgelegde verklaring betreft slechts een viertal nachten. Bovendien dient ten aanzien van deze getuige rekening te worden gehouden met de zeer nauwe familieband met [geïntimeerde], hetgeen met zich brengt dat zij niet als een onpartijdige getuige kan worden aangemerkt. Met deze zeer nauwe familieband dient eveneens rekening te worden gehouden ten aanzien van de schriftelijke verklaringen van [de moeder]. Indien overigens al uit zou worden gegaan van de juistheid van de verklaring van [de moeder] dat zij 's nachts een wasmachine heeft gehoord, volgt uit haar verklaring eveneens dat zij na tien minuten alweer in slaap viel.
16.2. Wat betreft de schriftelijke verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] merkt het hof op, dat deze verklaringen niet zijn bevestigd door het onder ede horen van deze personen. Het hof constateert voorts dat [getuige 1] geen eigen wetenschap heeft omtrent de vraag of de wasmachine en/of de wasdroger van [appellant] daadwerkelijk 's nachts aanstaat. Omdat zij slechts overdag in de woning van [geïntimeerde] aanwezig is geweest, kan zij daarover ook niet verklaren. Wat betreft de verklaring van [getuige 2] wordt opgemerkt, dat [appellant] in de procedure heeft gesteld, dat hij vanaf de maand september 2004 's nachts niet meer de wasmachine en de wasdroger aan heeft staan. Omdat vast staat dat [geïntimeerde] reeds op 30 maart 2004 in haar huidige woning is komen wonen, moet de verklaring van [getuige 2] betrekking hebben op de periode van vóór 30 maart 2004. Uit de verklaring van [getuige 2] kan dan ook niet worden afgeleid dat [appellant] ook daarna - in strijd met diens stelling - nog wasmachines en/of drogers 's nachts heeft aanstaan. Wat betreft de verklaring van [getuige 3] constateert het hof dat uit haar - summiere - verklaring niet volgt, wanneer zij in [woonplaats geïntimeerde] logeerde en hoeveel nachten het betrof.
16.3. De door [geïntimeerde] in het geding gebrachte lijsten, waarop is aangegeven wanneer [geïntimeerde] overlast stelt te hebben ondervonden door machines, zijn eveneens onvoldoende om de partijverklaring van [geïntimeerde] voldoende geloofwaardig te maken. Alhoewel aan deze lijsten vrije bewijskracht toekomt, dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat deze lijsten door [geïntimeerde] zelf - partij in de onderhavige procedure en daarom bij uitstek degene die het meest gebaat is bij een bewezenverklaring - zijn opgesteld. De juistheid van deze lijsten wordt bovendien niet gesteund door enige ander bewijs.
16.4. Ook de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte brieven van diverse medici acht het hof onvoldoende aanvullend bewijs. Wat betreft de beweerde geluidsoverlast, ontlenen zij hun wetenschap immers slechts aan [geïntimeerde] zelf. Deze medici hebben niet uit eigen wetenschap verklaard dat [geïntimeerde] daadwerkelijk geluidsoverlast ondervindt door [appellant].
16.5. Ten aanzien van alle getuigenverklaringen, schriftelijke verklaringen/brieven en lijsten merkt het hof voorts nog op, dat daaruit niet een (voldoende) indicatie blijkt van het geluidsniveau, dan wel het trilniveau van de desbetreffende machines.
17. Dit alles leidt het hof tot de conclusie dat [geïntimeerde] - op wie op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv de bewijslast rust - niet in het haar opgedragen bewijs, zoals bedoeld in het tussenvonnis van 17 mei 2006 van de rechtbank Assen in het probandum onder a, is geslaagd.
18. Grief I slaagt derhalve.
19. Gelet op het slagen van grief I, heeft [appellant] geen belang meer bij grief II, welke grief betrekking heeft op de door de rechtbank in het bestreden vonnis opgelegde dwangsom. Grief III is blijkens de toelichting op die grief slechts ingesteld voor het geval de overige grieven niet tot een gehele of gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis zouden leiden, zodat aan die grief niet wordt toegekomen.
In het incidenteel beroep
20. De incidentele grief van [geïntimeerde], tevens vermeerdering van eis, strekt ertoe, dat [appellant] het in de eerste aanleg reeds gevorderde - maar door de rechtbank afgewezen - algemene verbod wordt opgelegd om in de nachtelijke uren geluidsoverlast te veroorzaken, althans - bij wege van vermeerdering van eis - dat aan het verbod om in de nachtelijke uren geluidsoverlast te veroorzaken door gebruik te maken van wasmachine(s) en wasdroger(s) wordt toegevoegd: "en/of airconditioning".
21. Gelet op hetgeen hiervoor in het principale beroep is overwogen, is niet voldoende komen vast te staan dat [geïntimeerde] daadwerkelijk 's nachts zodanige geluidsoverlast ondervindt, dat zij hierdoor in haar nachtrust wordt belemmerd, zodat voor toewijzing van het door haar gevorderde algemene verbod - wat daar overigens ook van zij - geen grond aanwezig is. Ook voor toewijzing van de door haar gevorderde toevoeging "en/of airconditioning" acht het hof om dezelfde reden geen grond aanwezig.
De slotsom
22. Het hof komt tot de slotsom dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. De vorderingen van [geïntimeerde] zullen alsnog integraal worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, zowel in de eerste aanleg als in hoger beroep in het principaal en in het incidenteel beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
1. vernietigt het bestreden vonnis van 14 februari 2007,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [geïntimeerde] af,
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding, aan de zijde van [appellant] vastgesteld op nihil aan verschotten en op € 904,00 (tarief II, 2 punten) aan salaris procureur,
2. veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep in het principaal beroep en stelt die aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak vast op € 384,31 aan verschotten en op € 1.341,00 (tarief II, 1,5 punten) aan salaris voor de procureur,
3. veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep in het incidenteel beroep en stelt die aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak vast op nihil aan verschotten en op € 223,50 (tarief II, 0,5 punt) aan salaris voor de procureur,
4. bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan
€ 309,31 aan verschotten en € 1.564,50 voor salaris voor de procureur, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv.
5.verklaart de kostenveroordelingen onder 2 en 3 uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Verschuur, voorzitter, Onnes-Wind en Peper, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 14 mei 2008 in bijzijn van de griffier.