3. Het gaat in deze zaak om het volgende.
[appellant] is in 1987 aangevangen met de studie geneeskunde aan de RuG. In 1998 heeft hij zijn doctoraal examen behaald, waarna hij is begonnen met de voorbereiding op het afleggen van het artsexamen.
Onderdeel van het afleggen van het artsexamen is het lopen van co-assistentschappen, die in beginsel plaatsvinden bij aan de RuG geaffilieerde ziekenhuizen.
De decaan van de Faculteit der Medische Wetenschappen, onderdeel van de RuG, heeft bij brief van 10 september 2001 het volgende geschreven aan [appellant]:
"Bij faxbericht van 4 juli 2001 en per telefoon op 23 juli 2001 heeft u de Faculteit der Medische Wetenschappen verzocht om plaatsing als co-assistent teneinde uw studie geneeskunde te kunnen voortzetten.
Na ampele overwegingen zijn wij tot de conclusie gekomen dat plaatsing van u als co-assistent niet meer tot de mogelijkheden behoort.
Wij hebben daarbij ondermeer op de volgende feiten gelet:
- dat u bij herhaling niet blijkt te voldoen aan de eisen die gesteld worden aan het volgen van een co-assistentschap alvorens toegelaten te kunnen worden tot het examen (co-assistentschap chirurgie Drachten, herhalingsco-schap Chirurgie AZG, co-assistentschap neurologie AZG en herhalingsco-assistentschap neurologie AZG);
- dat u een aantal malen, na indeling voor het co-asistentschap neurologie AZG, niet bent komen opdagen zonder daarvan bericht te geven;
- dat u na een halve dag herhalingsco-assistentschap neurologie AZG spoorloos verdwenen bleek te zijn;
- dat u in drie stageziekenhuizen, te weten: Isalaklinieken te Zwolle, Wilhelminaziekenhuis te Assen en Nij Smellinghe te Drachten, dusdanige problemen heeft veroorzaakt dat u in die ziekenhuizen niet meer welkom bent om een stage te volgen;
- dat u gepoogd heeft co-assistentschappen te volgen zonder dat u ingeschreven was aan de Rijksuniversiteit Groningen;
- dat u op grond van uw gedrag waaronder het uiten van beledigende taal aan een medewerker van de afdeling neurologie en bedreigingen aan het adres van medewerkers van de afdeling kindergeneeskunde, niet meer kunt worden toegelaten tot de afdelingen neurologie en kindergeneeskunde van het AZG.
In de afgelopen jaren is eveneens gebleken dat u in uw loopbaan als co-assistent niet in staat gebleken bent verbetering van uw prestaties en gedrag te bewerkstelligen, herhaling van (delen van) co-assistentschappen hebben geen positief leereffect bij u teweeggebracht.
(…)
Diverse malen hebben wij met u gesproken over uw studievoortgang en getracht afspraken met u te maken om ook daadwerkelijk studievorotgang te bewerkstelligen. Uit het bovenstaande blijkt dat dit niet is gelukt. Dit heeft er uiteindelijk toe gelegd dat in maart van dit jaar aan u het dringende advies is gegeven de studie te staken.
Wij komen tot de conclusie dat de Faculteit der Medische Wetenschappen in de afgelopen jaren, van 1982 tot heden, ruimschoots aan haar inspanningsverplichting, om aan u onderwijs te bieden, heeft voldaan.
Op grond van de hierboven vermelde feiten deel ik u mede dat verdere plaatsing voor de co-assistentschappen niet meer aan de orde kan zijn."
Aanvankelijk heeft [appellant] bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aangewend tegen de hiervoor aangehaalde brief van 10 september 2001. Zijn beroep is door de rechtbank Groningen gegrond verklaard, waarna de Faculteit der Medische Wetenschappen onder vermelding van 'nieuw besluit' bij schrijven van 2 juli 2003 het volgende heeft laten weten aan [appellant]:
"(…)
De uitgebreide procedurele voorgeschiedenis van de vele procedures die u tegen organen van de RuG voerde, schetsten wij reeds in eerdere correspondentie. (…)
Sindsdien heeft zich echter een aantal ontwikkelingen voorgedaan die wij hierbij kort gezegd als volgt samenvatten.
Tegen de hiervoor bedoelde brief van 23 mei 2002 heeft u beroep ingesteld. Op basis van de uitspraak van de rechtbank Groningen is vervolgens door ons intensief getracht om een onderwijskundige invulling te geven aan het door u ingediende verzoek om wederom in aanmerking te komen voor een plaats voor de diverse door u nog (opnieuw) te volgen co-schappen. Daarin zijn wij helaas niet geslaagd. Dat vormde voor ons reden om u uit te nodigen om zelf een ziekenhuis voor te dragen waar het wederom of alsnog volgen van de noodzakelijk co-schappen kon plaatsvinden. (…)
Helaas heeft u tot op heden daaraan geen gehoor gegeven, zodat van een concrete plaats voor een (wederom) te volgen co-schap nog steeds geen sprake is. (…)
Wij hebben ons de afgelopen tijd alle mogelijke inspanningen getroost die redelijkerwijs en ook onderwijskundig gezien, van ons verwacht mogen worden om u een hernieuwde plaats voor het volgend van co-schappen aan te kunnen bieden. De in eerdere procedures bij de rechtbank door ons overgelegde stukken getuigen daarvan. Daaruit blijkt dat alle geaffilieerde ziekenhuizen door ons zijn benaderd en dat het op basis van die reacties niet mogelijk is om u een plaats voor het (opnieuw) volgen van co-schappen aan te bieden. Het is daarmee voor ons feitelijk onmogelijk om een co-schap aan te bieden. Voor ons is dan ook een overmachtsituatie ingetreden.
Gelet op het voorgaande, heeft deze overmachtsituatie er ons dan ook toe gebracht te besluiten te weigeren om een voor u positief besluit te nemen."
Nadat de faculteit hoger beroep had ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 maart 2004 op het beroep van [appellant] tegen het besluit van de faculteit van 2 juli 2003 en op het met dit besluit samenhangende verzoek van [appellant] om een voorlopige voorziening, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak bij uitspraak van 22 december 2004 beslist dat de brief van 10 september 2001 van feitelijke aard is en geen besluit in de zin van de Awb behelst. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat "[appellant] [in deze brief] niet de toegang tot het onderwijs wordt ontzegd en de omstandigheid dat [appellant] zijn opleiding niet zal kunnen voortzetten, niet het gevolg is van die mededeling, maar van beslissingen van de geaffilieerde ziekenhuizen."