ECLI:NL:GHLEE:2008:BD5680

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.379/01(voorheen rolnummer 0800074)
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Breemhaar
  • J. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende duidelijkheid over de uiteindelijke eis in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, hebben appellanten, bestaande uit twee natuurlijke personen en de vennootschap Vloedstroom BV, hoger beroep ingesteld tegen Van Randen Vastgoed BV en Van Randen Projecten BV. De zaak betreft een geschil over de nakoming van een koopovereenkomst voor onroerende zaken, waarbij de appellanten in eerste aanleg als eisers optraden. Tijdens de procedure in hoger beroep is het hof van oordeel dat de uiteindelijke eis van appellanten volstrekt onduidelijk is. De verwijzing naar de primaire eis in de inleidende dagvaarding lijkt te verwijzen naar een eis die reeds was verlaten, zoals blijkt uit een kortgeding vonnis. De appellanten hebben hun eis in de appeldagvaarding gewijzigd, maar het hof concludeert dat er geen duidelijke subsidiaire vordering meer bestaat. Dit leidt tot de conclusie dat appellanten niet ontvankelijk zijn in hun hoger beroep.

Het hof wijst erop dat het essentieel is dat een appellant duidelijk maakt wat hij vordert en op welke grondslag. Dit is niet gebeurd, waardoor de geïntimeerden niet in staat zijn om zich adequaat te verweren. De appellanten hebben in hun laatste akte aangegeven dat zij alle subsidiaire vorderingen hebben laten vallen, wat de onduidelijkheid verder vergroot. Het hof heeft ook opgemerkt dat zelfs als de appellanten zouden hebben beoogd terug te keren naar de primaire vordering, deze niet voor toewijzing in kort geding in aanmerking zou zijn gekomen, aangezien de geïntimeerden op dat moment geen eigenaar meer waren van de onroerende zaken.

Uiteindelijk verklaart het hof de appellanten niet-ontvankelijk in hun hoger beroep en veroordeelt hen in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van vorderingen in juridische procedures, vooral in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 18 juni 2008
Zaaknummer 107.002.379/01 (voorheen rolnummer 0800074)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
3. Vloedstroom BV,
gevestigd te IJlst,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten ] ,
procureur: mr O.A. van Oorschot,
tegen
1. Van Randen Vastgoed BV,
gevestigd te Harlingen,
2. Van Randen Projecten BV,
gevestigd te Harlingen,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: Van Randen c.s.,
procureur: mr J.J. Hengst.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 9 april 2008 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
[appellanten ] hebben een akte, tevens houdende vermindering van eis genomen.
Van Randen c.s. hebben een antwoordakte genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Krachtens vaste jurisprudentie geldt dat de appellant aan de tegenpartij en aan de rechter kenbaar moet maken wat hij vordert en wat de grondslag van zijn vordering is, alsmede dat de door appellant te nemen memorie van eis (in de praktijk veelal de memorie van grieven) met redenen omkleed moet zijn, zodat geïntimeerde weet waartegen zij zich heeft te verweren (zie onder meer HR 24 april 1981, NJ 1981, 495).
2. In de onderhavige procedure hebben [appellanten ] bij inleidende dagvaarding het volgende gevorderd:
Primair:
Van Randen Vastgoed B.V. en/of Van Randen Projecten B.V. te gebieden binnen twee dagen na deugdelijke betekening van het in deze te wijzen vonnis haar medewerking te verlenen aan de notariële levering van de onroerende zaken gelegen aan de [adressen ] te [plaats], zoals genoemd in de koopovereenkomst tussen partijen gesloten op 29 juni 2007 tegen een koopprijs van € 1.620.000,-- op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 100.000,-- per dag indien Van Randen Vastgoed B.V. en/of Van Randen Projecten B.V. in weerwil van dit gebod handelt, met een maximum van € 1.000.000,--;
Subsidiair:
Van Randen Vastgoed B.V. en/of Van Randen Projecten B.V. te gebieden binnen twee dagen na deugdelijke betekening van het in deze te wijzen vonnis haar medewerking te verlenen aan de notariële levering van de onroerende zaken gelegen aan de [adressen ] te [plaats], zoals genoemd in de koopovereenkomst tussen partijen gesloten op 29 juni 2007 tegen een koopprijs van € 1.620.000,--, en wanneer Van Randen Vastgoed B.V. en/of Van Randen projecten B.V. haar medewerking weigert aan deze levering te bepalen dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt voor de leveringshandeling aan de zijde van Van Randen Vastgoed B.V. en/of Van Randen Projecten B.V.
3. Blijkens het vonnis waarvan beroep heeft Van Randen (kennelijk tijdens de behandeling ter zitting en mondeling) haar eis gewijzigd en als door de voorzieningenrechter samengevat weergegeven gevorderd:
nakoming van de overeenkomst door Van Randen Vastgoed B.V. en/of Van Randen Projecten B.V. onder de voorwaarde dat [appellanten ] aan Van Randen c.s. een bedrag van € 25.000,-- aan schadeloosstelling betaalt. Een en ander met veroordeling van Van Randen c.s. in de kosten van het geding.
4. In de appeldagvaarding hebben [appellanten ] kort samengevat vernietiging van het vonnis waarvan beroep en alsnog toewijzing van haar vorderingen gevorderd.
5. Bij memorie van grieven/akte wijziging eis hebben [appellanten ] de eis aangevuld en wel als volgt:
Meer subsidiair:
Te bepalen dat [appellanten ] bij brief van 14 september 2007 kenbaar heeft gemaakt te willen nakomen waardoor vanaf dat moment Van Randen in schuldeisersverzuim is geraakt.
(Nog) meer subsidiair:
Te bepalen dat de ingeroepen ontbinding van de koopovereenkomst door Van Randen en haar feitelijk handelen door overdracht van de onroerende zaken aan een derde partij, met zich meebrengt dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [appellanten ], ten gevolge waarvan er aan de zijde van [appellanten ] geen verplichting is tot betaling van enige schadeloosstelling.
6. Na tussenarrest van het hof – waarbij [appellanten ] er onder meer op zijn gewezen dat verklaringen voor recht in een kortgeding procedure niet kunnen worden gegeven - hebben [appellanten ] bij akte vermindering van eis gevraagd en wel als volgt:
“met dien verstande dat de primaire eis zoals ingesteld bij de inleidende dagvaarding wordt verminderd in die zin, dat de veroordeling tot het opleggen van dwangsommen vervalt en dat de subsidiaire vordering geheel vervalt.”
7. Van Randen c.s. hebben in hun antwoordakte bezwaar gemaakt tegen de laatste eiswijziging en aangegeven dat het hun onduidelijk is hoe de uiteindelijke eis luidt.
8. Ook het hof is van oordeel dat volstrekt onduidelijk is hoe de uiteindelijke eis van [appellanten ] luidt. De verwijzing naar de “primaire eis zoals ingesteld bij de inleidende dagvaarding” lijkt op het eerste gezicht te verwijzen naar de inleidende dagvaarding in eerste aanleg, maar die eis hadden [appellanten ], als blijkend uit het kortgeding vonnis, reeds verlaten. De eis als geformuleerd in de appeldagvaarding kon dan ook slechts betrekking hebben op de vordering zoals die ter zitting in eerste aanleg was gewijzigd. Dat er op dat moment nog sprake was van een subsidiaire vordering blijkt niet uit het vonnis. De memorie van grieven/akte wijziging eis gaat daar overigens kennelijk wel vanuit nu de vordering wordt aangevuld met een “meer subsidiaire” en een “(nog) meer subsidiaire vordering.
Bovendien geven [appellanten ] in hun laatste akte onder 4.3 aan dat de bij dagvaarding van 25 oktober 2007 ingestelde subsidiaire vordering komt te vervallen.
Wat er van een en ander ook zij, uit de vermindering van eis bij de laatste akte wordt in ieder geval is wel duidelijk [appellanten ] alle subsidiaire vorderingen hebben laten vallen.
9. Nu [appellanten ] niet conform de hiervoor weergegeven rechtsregel in hoger beroep duidelijk kenbaar hebben gemaakt wat zij vorderen, zullen zij niet ontvankelijk worden verklaard in hun hoger beroep.
10. Geheel ten overvloede merkt het hof nog het volgende op. Zelfs indien [appellanten ] met hun laatste wijziging van eis zouden hebben beoogd terug te keren naar de primaire vordering, zoals gedaan bij de dagvaarding in eerste aanleg d.d. 29 oktober 2007, dan zou die vordering nimmer in kortgeding voor toewijzing in aanmerking hebben kunnen komen nu als gesteld en erkend vaststaat dat Van Randen c.s. al ten tijde van het wijzen van het vonnis waarvan beroep geen eigenaar meer waren van de bedoelde onroerende zaken en [appellanten ], zoals zij aangeven, met de resterende vordering (ontdaan van de dwangsom) enkel beogen vastgesteld te krijgen dat Van Randen c.s. tekortschieten uit hoofde van de koopovereenkomst, hetgeen een zuivere verklaring voor recht inhoudt.
Slotsom
11. [appellanten ] zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun hoger beroep. Zij zullen daarnaast worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep (salaris procureur Van Randen c.s.: 1,5 punt tarief II).
Beslissing
Het gerechtshof
verklaart [appellanten ] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep;
veroordeelt [appellanten ] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Van Randen c.s. begroot op € 378,35 aan verschotten en op € 1.341,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Breemhaar en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 18 juni 2008 in bijzijn van de griffier.