ECLI:NL:GHLEE:2008:BD5680
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- M. Mollema
- A. Breemhaar
- J. de Hek
- Rechtspraak.nl
Onvoldoende duidelijkheid over de uiteindelijke eis in hoger beroep
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, hebben appellanten, bestaande uit twee natuurlijke personen en de vennootschap Vloedstroom BV, hoger beroep ingesteld tegen Van Randen Vastgoed BV en Van Randen Projecten BV. De zaak betreft een geschil over de nakoming van een koopovereenkomst voor onroerende zaken, waarbij de appellanten in eerste aanleg als eisers optraden. Tijdens de procedure in hoger beroep is het hof van oordeel dat de uiteindelijke eis van appellanten volstrekt onduidelijk is. De verwijzing naar de primaire eis in de inleidende dagvaarding lijkt te verwijzen naar een eis die reeds was verlaten, zoals blijkt uit een kortgeding vonnis. De appellanten hebben hun eis in de appeldagvaarding gewijzigd, maar het hof concludeert dat er geen duidelijke subsidiaire vordering meer bestaat. Dit leidt tot de conclusie dat appellanten niet ontvankelijk zijn in hun hoger beroep.
Het hof wijst erop dat het essentieel is dat een appellant duidelijk maakt wat hij vordert en op welke grondslag. Dit is niet gebeurd, waardoor de geïntimeerden niet in staat zijn om zich adequaat te verweren. De appellanten hebben in hun laatste akte aangegeven dat zij alle subsidiaire vorderingen hebben laten vallen, wat de onduidelijkheid verder vergroot. Het hof heeft ook opgemerkt dat zelfs als de appellanten zouden hebben beoogd terug te keren naar de primaire vordering, deze niet voor toewijzing in kort geding in aanmerking zou zijn gekomen, aangezien de geïntimeerden op dat moment geen eigenaar meer waren van de onroerende zaken.
Uiteindelijk verklaart het hof de appellanten niet-ontvankelijk in hun hoger beroep en veroordeelt hen in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van vorderingen in juridische procedures, vooral in hoger beroep.