ECLI:NL:GHLEE:2008:BD5971

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.007.535/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • J. Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake huurovereenkomst en betalingsverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door appellanten, [appellante 1] en [appellant 2], tegen InBev Nederland N.V. en [geïntimeerde 2], de curator in het faillissement van Eurogames B.V. De zaak betreft de vraag of er een huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen InBev en de appellanten, nadat appellanten vanaf 1 november 2007 huurpenningen rechtstreeks aan InBev hebben overgemaakt. Het Gerechtshof Leeuwarden heeft op 30 juni 2008 arrest gewezen, waarin het hof oordeelt dat het enkele feit dat appellanten huurpenningen aan InBev hebben betaald, onvoldoende is om aan te nemen dat er een huurovereenkomst is ontstaan. Het hof verwijst naar een eerdere brief van InBev waarin werd aangegeven dat appellanten zonder recht of titel in het gehuurde verblijven. Het hof concludeert dat er geen bijkomende omstandigheden zijn die erop wijzen dat de onderhuurder erop mocht vertrouwen dat hij de plaats van de huurder heeft ingenomen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt appellanten in de proceskosten van InBev en [geïntimeerde 2].

Uitspraak

Arrest d.d. 30 juni 2008
Zaaknummer 200.007.535/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellante 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant 2 ],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg in de tussenkomst: eisers alsmede verweerders in reconventie jegens InBev,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten ],
procureur: mr. J.V. van Ophem,
tegen
1. InBev Nederland N.V.,
gevestigd te Breda,
hierna te noemen: InBev,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in de hoofdzaak, alsmede in de tussenkomst verweerster en eiseres in reconventie jegens [appellanten ],
procureur: mr. S.A. Roodhof,
2. Mr. [naam 1 ] qq, , in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Eurogames B.V. alsmede in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsanering van [naam 2 ],
kantoorhoudende te Groningen,
hierna te noemen: [geïntimeerde 2 ],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak en verweerder in de tussenkomst
procureur: mr. P.R. van den Elst,
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 9 juni 2008 door de voorzieningenrechter van de sector kanton van de rechtbank Groningen, verder aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 11 juni 2008 is door [appellanten ] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van geïntimeerden tegen de zitting van 13 juni 2008.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"dat het Gerechtshof zal vernietigen het vonnis waarvan beroep, en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van geïntimeerde sub 1 alsnog afwijst, met veroordeling van geïntimeerde sub 1 in de kosten van beide instanties, en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van appellanten jegens geïntimeerde sub 2 alsnog, en uitvoerbaar bij voorraad, toewijst, met veroordeling van geïntimeerde sub 2 in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door InBev verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest in kort geding uitvoerbaar bij voorraad appellanten niet-ontvankelijk te verklaren, althans de grieven van appellanten te verwerpen en het hoger beoep ongegrond te verklaren en het vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen, sector Kanton, locatie Groningen d.d. 9 juni 2008 onder zaak- en rolnummer 362115/08-53 tussen partijen gewezen, te bekrachtigen, met veroordeling van appellanten in de proceskosten in beide procedures."
Bij memorie van antwoord is door de [geïntimeerde 2 ] verweer gevoerd met als conclusie:
"1. te vernietigen het vonnis waarvan beroep
2. InBev te veroordelen in de kosten van dit hoger beoep
één en ander uitvoerbaar bij voorraad."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten ] hebben veertien grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde 2 ] niet incidenteel heeft geappelleerd, maar zich – ondanks dat hij mede in appel is gedagvaard – aansluit bij de grieven van [appellanten ] en concludeert tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot veroordeling van InBev in de kosten van de procedure in hoger beroep.
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 1 (a tot en met o) is – behoudens het gestelde in grief I - geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan, zulks met in achtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief I wordt overwogen. Het hof tekent daarbij aan dat hetgeen de kantonrechter onder 1c als vaststaand heeft aangenomen in zoverre correctie behoeft dat niet [naam 2 ] een onderverhuurovereenkomst met [appellante 1 ] heeft gesloten, doch dat dat Euro Games B,V, is geweest, een besloten vennootschap waarvan [naam 2 ] enig bestuurder/ aandeelhouder was (zie productie 1 van de producties die [appellanten ] in eerste aanleg hebben overgelegd). Voor het oordeel in de onderhavige procedure maakt dat overigens geen verschil.
Met betrekking tot grief I:
3. Zoals ook de kantonrechter onder 8 heeft overwogen is krachtens het toepasselijke huurrecht in geval van onderhuur sprake is van een gewone huurovereenkomst tussen hoofdhuurder en onderhuurder, doch doet de onderhuur geen contractuele relatie ontstaan tussen de onderhuurder en de hoofdverhuurder, hetgeen met zich meebrengt dat bij einde van de hoofdhuur de onderhuurder ten opzichte van de hoofdverhuurder zonder recht of titel in het gehuurde verblijft.
4. In dat licht bezien hebben [appellanten ] geen belang bij hun eerste grief, zodat deze verder buiten behandeling kan blijven.
Met betrekking tot grief II:
5. De grief strekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat InBev spoedeisend belang heeft bij haar vordering, alsmede dat InBev ook in hoger beroep spoedeisend belang ontbeert.
6. Nu (als gesteld en erkend tussen partijen) vast staat dat de hoofdhuurovereenkomst tussen InBev en [geïntimeerde 2 ] op 1 november 2007 is geëindigd en InBev op die grond aan de door haar gevorderde voorzieningen ten grondslag legt dat [appellanten ] sindsdien zonder recht of titel in het gehuurde verblijven is – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – haar spoedeisend belang voldoende aangetoond.
7. De grief faalt.
Met betrekking tot grief IV:
8. De grief maakt de kantonrechter het verwijt dat zij onder de vaststaande feiten niet heeft opgenomen dat [appellante 1 ] vanaf november 2007 de huurpenningen rechtstreeks aan InBev heeft betaald.
9. De grief ziet er aan voorbij dat het de rechter vrij staat die feiten als vaststaand aan te merken die hij/zij voor de door hem/haar te geven beslissing relevant oordeelt. In zoverre treft de grief geen doel.
Het hof komt bij de behandeling van de overige grieven nog op het aspect van de huurbetaling terug.
Met betrekking tot de overige grieven:
10. Deze grieven hebben de kennelijke strekking de bestreden voorziening en hetgeen daaraan door de kantonrechter aan rechtsoverwegingen ten grondslag is gelegd in volle omvang aan het oordeel van het hof te onderwerpen. Het hof zal die grieven daarom gezamenlijk behandelen.
11. Het hof leest in hetgeen [appellanten ] in die grieven hebben aangevoerd geen andere stellingen en verweren dan welke reeds in eerste aanleg waren aangevoerd.
De kantonrechter heeft in het beroepen vonnis duidelijk en gemotiveerd aangegeven op grond waarvan zij de stellingen en verweren van [appellanten ] en [geïntimeerde 2 ] heeft verworpen en de jegens [geïntimeerde 2 ] als in reconventie in de tussenkomst tegen [appellanten ] gevorderde voorzieningen heeft bevolen en de vordering van [appellanten ] in de tussenkomst jegens InBev alsmede de vordering van [appellanten ] tegen [geïntimeerde 2 ] heeft afgewezen. Het hof verenigt zich met deze overwegingen en neemt die hierbij, met verbetering van de kennelijke taal en typefouten, over. Het hof voegt daar, naar aanleiding van het in de grieven gestelde nog het volgende aan toe.
12. Uit hetgeen hiervoor onder 2 is overwogen en uit het bepaalde in het tweede lid van artikel 7: 306 BW vloeit voort dat het op de weg van de hoofdhuurder/onderverhuurder ligt om bij de (voorgenomen) beëindiging van de hoofdhuurovereenkomst te waken voor de belangen van zijn onderhuurder. Onder bijzondere omstandigheden is wellicht denkbaar dat ook de hoofdverhuurder zich de belangen van de onderhuurder, aan wie de hoofdhuurder heeft verhuurd, dient aan te trekken, doch zodanige bijzondere omstandigheden zijn in casu voorshands gesteld noch gebleken.
13. Het enkele feit dat [appellante 1 ] vanaf 1 november 2007 rechtstreeks de huurpenningen aan InBev heeft overgemaakt is onvoldoende om aan te nemen dat tussen Inbev en [appellanten ] een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Daargelaten dat InBev al in haar brief van 3 april 2007 aan [appellante 1 ] heeft laten weten dat zij sedert 18 maart 2007 zonder recht of titel in het gehuurde verblijft en dat [appellanten ] blijkens de brief van hun advocaat aan [geïntimeerde 2 ] d.d. 21 januari 2008 er zelf ook blijk van hebben gegeven allerminst zeker te zijn van hun positie, is hetgeen InBev inzake de ontvangst van deze huurpenningen, welke zij inmiddels heeft teruggestort, heeft aangevoerd (het zou haar zijn ontgaan) alleszins plausibel. Daar komt bij dat het een derde vrij staat betalingen voor de schuldenaar te verrichten. Eerst onder bijkomende omstandigheden zou het feit dat een onderhuurder de verplichtingen van de huurder overneemt tot de conclusie kunnen leiden dat de onderhuurder er op mocht vertrouwen dat hij de plaats van de huurder heeft ingenomen. Van dergelijke bijkomende omstandigheden is in casu voorshands onvoldoende gebleken.
14. [appellanten ] geven blijk van een verkeerde uitleg van het bepaalde in artikel 7:306 BW. Lid 1 van die bepaling is weliswaar alleen van toepassing als de hoofdhuur eindigt door toewijzing van een beëindigingsvordering van de (hoofd)verhuurder, doch dat laat onverlet dat – indien de hoofdhuurovereenkomst op andere wijze eindigt – met het eindigen van die overeenkomst ook de onderhuurovereenkomst feitelijk eindigt, zij het dat de onderhuurder alsdan op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, danwel op grond van artikel 7:203 jo 7: 205 BW, schadevergoeding kan vorderen van zijn verhuurder. Wel heeft de hoofdverhuurder alsdan een aparte ontruimingstitel jegens de onderhuurder nodig, zoals in casu overigens ook door InBev is gevorderd.
Slotsom
15. Het beroepen vonnis dient te worden bekrachtigd. [appellanten ] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van InBev en [geïntimeerde 2 ] (salaris procureur; telkens 1 punt tarief II). Nu enkel InBev heeft verzocht dit arrest – voorzover mogelijk – uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zal het hof slechts ten aanzien van de ten faveure van InBev uit te spreken kostenveroordeling dienovereenkomstig beslissen.
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten ] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Inbev begroot op € 254,00 aan verschotten en op € 894,-- aan salaris voor de procureur en tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 2 ] begroot op € 254,00 aan verschotten en op € 894,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voorzover het de kostenveroordeling ten gunste van InBev betreft.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter buitengewone openbare terechtzitting van dit hof van maandag 30 juni 2008 in bijzijn van de griffier.