ECLI:NL:GHLEE:2008:BD8845

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.325/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Breemhaar
  • J. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over huurbetaling en gebreken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 juli 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat eerder was aangespannen door Dollmen & Partners BV tegen een nog te noemen geïntimeerde. De zaak betreft een geschil over de betaling van achterstallige huur en de vermeende gebreken aan het gehuurde. Dollmen heeft in hoger beroep niet kunnen aantonen dat zij eerder bij de geïntimeerde heeft gereclameerd over de gebreken dan nadat zij was aangesproken op de betaling van de huur. Het hof heeft vastgesteld dat Dollmen op 26 februari 2007 zonder voorbehoud heeft ingestemd met een regeling voor de betaling van de achterstallige huur, wat haar standpunt ondermijnt. Het hof heeft de overwegingen van de voorzieningenrechter in eerste aanleg overgenomen en geconcludeerd dat de grieven van Dollmen niet opgaan. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 december 2007 bekrachtigd en Dollmen veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en onderbouwde klachten over gebreken in huurrelaties en de gevolgen van het niet tijdig indienen van dergelijke klachten.

Uitspraak

Arrest d.d. 23 juli 2008
Zaaknummer 107.002.325/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Dollmen & Partners BV,
gevestigd te Exloo,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Dollmen,
procureur: mr. P. Stehouwer,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 5 december 2007 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 december 2007 is door Dollmen hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 9 januari 2008.
Bij de memorie van grieven zijn producties overgelegd. De conclusie van deze memorie luidt:
"voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het door de Kantonrechter als Voorzieningenrechter in de Rechtbank Assen, sector Kanton, locatie Emmen, d.d. 5 december 2007 onder zaaknummer 210860 VV EXPL 07-36 gewezen vonnis te vernietigen en [geïntimeerde] alsnog in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren en deze aan hem te ontzeggen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste en tweede aanleg."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"eventueel met verbetering van gronden, het vonnis ex art. 254 lid 4 Rv van de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Emmen van 5 december 2007 (zaaknummer 210860 VV EXPL 07-36) te bevestigen met veroordeling van Dollmen in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Dollmen heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van grief 1 en de vaststaande feiten:
1. Grief I is niet gericht tegen de feiten zoals die door de voorzieningenrechter zijn weergegeven onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.5) van het beroepen vonnis, maar betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte een aantal andere feiten niet als vaststaand heeft aangemerkt.
2. Uitgangspunt is dat het de rechter vrij staat om die feiten vast te stellen die hij ter motivering van zijn/haar beslissing nodig oordeelt. Daarbij komt dat hetgeen Dollmen in het kader van zijn eerste grief als feiten presenteert, stellingen betreft die door [geïntimeerde] in eerste aanleg gemotiveerd zijn betwist en derhalve voorshands allerminst door de voorzieningenrechter als vaststaand konden worden aangemerkt. In hoeverre daarover in hoger beroep anders moet worden geoordeeld zal blijken uit hetgeen hierna wordt overwogen.
3. De grief treft geen doel en het hof zal voorshands uitgaan van de feiten zoals die door de voorzieningenrechter als vaststaand zijn aangemerkt en zijn weergegeven onder overweging 2 (2.1. tot en met 2.5) van het vonnis waarvan beroep.
Met betrekking tot de grieven II en III:
4. De grieven richten zich tegen hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering aan zijn uitspraak ten grondslag heeft gelegd en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5. Het hof stelt voorop dat uitgebreide bewijslevering door het horen van getuigen, zoals dat door Dollmen is aangeboden, het kader van een procedure in kort geding te buiten gaat, zodat het bewijsaanbod van Dollmen wordt gepasseerd.
6. De stellingen die Dollmen bij memorie van grieven onder 5 tot en met 20 als feiten presenteert, worden ook in hoger beroep gemotiveerd door [geïntimeerde] weersproken. Nu de betreffende stellingen niet in voldoende mate worden ondersteund door bewijsstukken, kan voorshands niet van de juistheid van een en ander worden uitgegaan.
7. Dollmen heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat zij ten aanzien van de vermeende gebreken eerder bij [geïntimeerde] heeft gereclameerd dan nadat zij op de betaling van de achterstallige huur was aangesproken (het feit dat Dollmen op 26 februari 2007 zonder enig voorbehoud heeft ingestemd met een regeling omtrent de betaling van de achterstallige huurpenningen spreekt wat dat betreft boekdelen) en evenmin dat zij op grond van de gestelde gebreken gerechtvaardigd de betaling van de huurpenningen op mocht schorten. Het hof onderschrijft derhalve hetgeen de voorzieningenrechter onder 4.1, 4.2 en 4.3 van het beroepen vonnis heeft overwogen en neemt die overwegingen hierbij over.
8. De grieven zijn vruchteloos voorgesteld.
Slotsom
9. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Dollmen zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep (salaris procureur: 1 punt tarief IV).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 5 december 2007, waarvan beroep;
veroordeelt Dollmen in de kosten van deze procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 251,--aan verschotten en op € 1.631,-- aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Breemhaar en De Hek, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 23 juli 2008 in bijzijn van de griffier.