Ten aanzien van de feiten.
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1 (1.1 tot en met 1.22) van genoemd vonnis van 23 april 2007 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Kort weergegeven gaat het in deze procedure om het volgende.
1.1. [geïntimeerden ] huren sedert 1 september 2002 de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] van - thans - Crown Point ten behoeve van de exploitatie van een croissanterie.
1.2. Artikel 10.3 van de huurovereenkomst bepaalt dat onderhuur in beginsel niet is toegestaan en dat voorafgaande en schriftelijke goedkeuring van de verhuurder vereist is.
1.3. De algemene bepalingen behorende bij de huurovereenkomst bevatten in artikel 2.1 de verplichting van de huurder om het gehuurde gedurende de hele duur van de overeenkomst daadwerkelijk, behoorlijk en zelf te gebruiken.
1.4. Artikel 10. 2 van de huurovereenkomst bepaalt:
"huurder aanvaardt het in artikel 2.1 tot en met 2.9 van de algemene bepalingen en hiervoor onder 9.5 bepaalde als hoofdverplichtingen zijnerzijds uit deze overeenkomst, waarvan de naleving voor verhuurder essentieel is in verband met het aanzien en de waarde als beleggingsobject van het complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt.
De niet-naleving door huurder van bedoelde verplichtingen wordt beheerst door artikel 7 van de algemene bepalingen. Daarenboven zal huurder ingeval van niet-naleving aan verhuurder een direct opeisbare boete verbeuren van € 226,89 per dag dat het verzuim c.q. de niet-naleving voortduurt."
1.5. In april 2004 hebben [geïntimeerden ] de croissanterie te [plaats] verkocht aan [betrokkene 1]. [geïntimeerden ] hebben zich in juli tot de (rechtsvoorgangster) van Crown Point gewend teneinde de huur over te nemen.
1.6. Tussen [geïntimeerden ] en [betrokkene 1] zijn hoogoplopende problemen ontstaan over de koopovereenkomst, waarover diverse gerechtelijke procedures zijn gevoerd, ondermeer ten overstaan van dit hof, waarin [betrokkene 1] de geldigheid van de koopovereenkomst heeft aangevochten. [betrokkene 1] is in die procedures op dit punt in het ongelijk te gesteld.
1.7. [betrokkene 1] heeft op 1 april 2005 de exploitatie van de croissanterie ter hand genomen. Op dat moment was geen sprake van een formele toestemming van Crown Point met de indeplaatsstelling.
1.8. Crown Point heeft bij brief van 7 juni 2005 aangegeven niet bereid te zijn in der minne aan de indeplaatsstelling van [betrokkene 1] mee te werken omdat [betrokkene 1] gedwongen is door een gerechtelijk procedure tot nakoming van de koopovereenkomst en uitdrukkelijk blijk heeft gegeven van zijn verzet tegen de indeplaatsstelling. Crown Point heeft op die dag [geïntimeerden ] gesommeerd te bewerkstelligen dat [betrokkene 1] het pand zou verlaten. Bij brief van 8 juni 2005 heeft Crown Point aanspraak gemaakt op de boete bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de huurovereenkomst.
1.9. [betrokkene 1] heeft, nadat [geïntimeerden ] een daartoe strekkend kort geding aanhangig hadden gemaakt, de croissanterie op 18 juli 2005 verlaten.