In het principaal appel
De grieven
3. De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of de Tractor in eigendom is blijven toebehoren aan de oorspronkelijke eigenaar [geïntimeerde] (en bij positieve beantwoording van die vraag vervolgens tot welk bedrag [geïntimeerde] schade heeft geleden doordat [appellant] die heeft verkocht aan een derde), danwel eigendom is geworden van [appellant].
3.1 Door de inhoud van de grieven wordt het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.2 [appellant] betwist het oordeel van de rechtbank dat hij van meet af aan tot het moment van vervreemding van de Tractor als houder daarvan voor [geïntimeerde] is opgetreden. [appellant] stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat hij eerst bezitter is geworden op het tijdstip dat hij de Tractor heeft verkocht, in 2001. [appellant] stelt daarentegen dat hij eigenaar/bezitter is geworden in de winter van 1978/1979, toen hij de Tractor van [geïntimeerde] heeft verkregen als tegenprestatie voor zijn werkzaamheden aan twee tractoren van [geïntimeerde], waaronder de Tractor en de investering in materialen daarvoor. Sedertdien is hij - [appellant] - volgens zijn stellingen eigenaar en heeft hij zich als zodanig gedragen.
3.3 De rechtbank is bij de beoordeling van de rechtsvraag wie de bezitter van de Tractor is geweest tussen eind jaren '70 en 2001, uitgegaan van het in artikel 3:111 BW neergelegde uitgangspunt. [appellant] is aanvankelijk houder geweest van de Tractor en de rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] de wijziging van zijn titel diende te bewijzen. De rechtbank heeft [appellant] - kort gezegd - opgedragen te bewijzen dat de eigendom is overgedragen door [geïntimeerde] aan [appellant] in de winter van 1978/1979 en heeft vervolgens geoordeeld dat [appellant] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs.
3.4 Het hof stelt vast dat onbetwist is dat de Tractor tussen 1977 en 2001 op de boerderij waar [appellant] woonde, heeft gestaan. Evenmin is betwist de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] sedert eind jaren '70 van de vorige eeuw geen aandacht meer heeft geschonken aan de Tractor, er niet meer mee heeft gereden en geen onderhoud heeft gepleegd. Eerst in december 1999 heeft hij de Tractor opgeëist, waarna [appellant] zijn eigendomsrecht heeft geclaimd in 2000 en de Tractor heeft verkocht aan een derde in 2001.
3.5 [geïntimeerde] stelt dat hij eigenaar was en is gebleven van de Tractor en dat [appellant] steeds als houder is opgetreden, totdat [appellant] de Tractor heeft verkocht aan een derde. Deze bezitsdaad is als onrechtmatig jegens [geïntimeerde] te kwalificeren. Als schadevergoeding voor dit onrechtmatig handelen claimt [geïntimeerde] een bedrag van € 13.500,-- zijnde de waarde onder liefhebbers voor een gerestaureerde tractor, die niet is voorzien van originele banden en lak.
3.6 Artikel 3:108 en 3:109 BW bepalen dat de vraag of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of een ander doet, naar verkeersopvatting wordt beoordeeld, met inachtneming van de daarna vermelde regels. Wie een goed houdt, wordt vermoed voor zichzelf te houden. Art. 3:111 BW houdt in dat, wie heeft aangevangen krachtens een rechtsverhouding voor een ander te houden, daarmee onder dezelfde titel voortgaat, zolang niet blijkt dat hierin verandering is gebracht, hetzij ten gevolge van een handeling van hem voor wie men houdt, hetzij tengevolge van een tegenspraak van diens recht. Deze wijziging kan door inbezitneming, overdracht of opvolging onder algemene titel (art. 3:112 BW).
3.7 In casu staat vast dat in aanvang [appellant] houder van de bij de ouderlijke boerderij gestalde Tractor is geweest. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vordering primair aan de hand van het bepaalde in artikel 3:111 BW dient te worden beoordeeld. [appellant] heeft immers gesteld dat hij - nadat hij aanvankelijk als houder is opgetreden - vanaf de winter van 1978/1979 eigenaar/bezitter is geworden. Voor overdracht van bezit, zoals door [appellant] gesteld, is in casu een tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling voldoende, wanneer de verkrijger houder van de zaak voor de vervreemder was (art. 3:115 onder b BW).
3.8 [appellant] stelt concreet dat hij in de winter van 1978/1979 door [geïntimeerde] in het bezit is gesteld van de Tractor. Op juiste gronden heeft de rechtbank [appellant] belast met het bewijs dat hij eigenaar is geworden van de Tractor, doordat deze aan hem is overgedragen. De omstandigheid dat de Tractor jarenlang op de boerderij heeft gestaan zonder dat [geïntimeerde] er naar omkeek of aan de Tractor heeft gewerkt, is in dat verband niet van belang. Het staat een eigenaar immers vrij zijn goederen te gebruiken of niet. Dat [geïntimeerde] aan [appellant] - al dan niet uitdrukkelijk - toestemming gaf de Tractor te gebruiken bij feestelijkheden, is evenmin van doorslaggevend belang. Dat de situatie jarenlang heeft bestaan, verandert de juridische status van de houder niet.
3.9 In het getuigenverhoor dat in eerste aanleg is gehouden heeft [appellant] over het probandum verklaard, zakelijk weergegeven, dat de vader van partijen heeft afgesproken met [geïntimeerde] dat [geïntimeerde] de Tractor zou overdragen aan [appellant] als beloning voor diens werkzaamheid, en dat de vader van partijen daarvan mededeling aan [appellant] heeft gedaan. Het hof acht dit, evenals de rechtbank, zonder meer onvoldoende om hieraan bewijs van de overdracht van [geïntimeerde] aan [appellant] te ontlenen. [appellant]'s echtgenote heeft verklaard dat zij desgevraagd van haar schoonvader heeft vernomen dat zij "nait in stront moet roer'n", hetgeen door het hof wordt begrepen als "niet mee moet bemoeien". Voorts heeft zij verklaard dat zijzelf of [appellant] een bedrag van ongeveer fl. 600,-- of fl. 700,-- uit handen van [geïntimeerde] heeft ontvangen in verband met de werkzaamheden van [appellant] aan [geïntimeerde]s tractor(en). Zij kwam naar eigen zeggen eerst in de zomer van 1980, derhalve na de gestelde overdracht van de Tractor, op de boerderij. De verklaring van de echtgenote betreft derhalve niet een eigen waarneming van de gestelde overdracht. Haar verklaring ondersteunt slechts zeer ten dele de partij-getuigenverklaring van [appellant]. De overgelegde verklaringen van derden leggen naar het oordeel van het hof onvoldoende gewicht in de schaal om [appellant] geslaagd te achten in het hem opgedragen bewijs.
3.10 In hoger beroep is geen nader bewijsaanbod gedaan en zijn geen andere feiten en omstandigheden gesteld of gebleken, waardoor dit oordeel zou moeten worden gewijzigd. Het hof oordeelt dat [appellant] niet is geslaagd in het hem - terecht - opgedragen bewijs dat hij eigenaar is geworden van de Tractor. Daarmee staat in rechte vast dat [geïntimeerde] eigenaar van de Tractor is gebleven. Door de Tractor te verkopen heeft [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] gehandeld.
3.11 De grieven I, II, III en IV falen op grond van vorenstaande.