4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan hij, die bezwaar heeft tegen een aan hem opgelegd aanslag, binnen zes weken na dagtekening/bekendmaking daarvan een bezwaarschrift indienen. De aard van deze termijn brengt mee dat deze op straffe van niet-ontvankelijkheid in acht behoort te worden genomen.
4.2 Ten aanzien van de domiciliekeuze overweegt het hof het volgende. Op grond van het bepaalde in het eerste lid van artikel 43 van de Successiewet 1956 dient in iedere aangifte één woonplaats gekozen te worden. De stukken betreffende de heffing van de belasting kunnen worden gezonden hetzij naar de gekozen woonplaats, hetzij aan de werkelijke woonplaats.
4.3 Belanghebbende stelt in appel dat hij in de onderhavige aangifte voor het recht van successie geen domicilie heeft gekozen ten kantore van de belastingadviseur van C te L die voor de erfgenamen de aangifte heeft verzorgd. Tussen partijen staat vast dat belanghebbende de betreffende aangifte heeft ondertekend. Anders dan belanghebbende stelt, behelst deze ondertekening de gehele aangifte met daaronder begrepen de domiciliekeuze ten kantore van C. Gelet op het bepaalde in voormeld artikel heeft de inspecteur het aanslagbiljet terecht naar C te L gestuurd.
4.4 Belanghebbende plaatst in appel voorts vraagtekens bij de datering van het aanslagbiljet. Het hof acht op grond van de overgelegde bescheiden en de daarop door de inspecteur gegeven toelichting aannemelijk dat de aanslag is gedateerd op 17 november 2005 en dat de door de inspecteur in het verweerschrift in eerste aanleg genoemde datum van 30 november 2005 berust op een verschrijving. Voor zover belanghebbende zich op het standpunt stelt dat er andere aanwijzingen zijn om uit te gaan van een latere datering, acht het hof dit standpunt onvoldoende onderbouwd.
4.5 Op grond van de feiten en het hiervoor overwogene staat vast dat de onder 4.1 vermelde termijn voor het indienen van het bezwaarschrift niet in acht is genomen. Belanghebbende heeft nog opgemerkt dat de inspecteur hem in de gelegenheid heeft gesteld het bezwaarschrift nader te motiveren. Deze omstandigheid houdt echter niet in dat de inspecteur daarna niet meer de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar zou kunnen uitspreken. Ook de klacht van belanghebbende dat hij ondanks zijn verzoek(en) daartoe niet is gehoord, kan niet tot ontvankelijkheid van het bezwaar leiden. Op grond van het bepaalde in artikel 7:3 van de Awb kon de inspecteur bovendien van het horen afzien.
4.6 Ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb blijft de niet-ontvankelijkverklaring op grond van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.7 Belanghebbende stelt zich in appel op het standpunt dat voor zover sprake is van een termijnoverschrijding in de bezwaarfase, deze verschoonbaar is. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd leidt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen echter niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Ook anderszins heeft belanghebbende niets aangevoerd, waaronder begrepen de door hem vermelde jurisprudentie, op grond waarvan moet worden aangenomen dat sprake is van een situatie als bedoeld in voormeld artikel.
4.8 Nu belanghebbende ook overigens geen feiten of omstandigheden in het geding heeft gebracht op grond waarvan het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank dient te komen, ziet het hof ook anderszins geen reden tot vernietiging van de uitspraak waarvan beroep.
4.9 Het hiervoor overwogene brengt mee dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.
Het hof zal om die reden de bestreden uitspraak van de rechtbank bevestigen.