ECLI:NL:GHLEE:2008:BG1060

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.012.664
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Hermans
  • A. Huiskes
  • J. Zuidema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de procedure in schuldsanering en de rol van de rechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 10 oktober 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank Assen. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, had eerder een verzoek ingediend dat door de rechtbank was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de procedure in eerste aanleg niet voldeed aan de vereisten van een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof oordeelde dat de griffier/gerechtssecretaris geen kerntaken van de rechter mag uitvoeren, zoals het vaststellen van feiten en oordeelsvorming, tenzij er een uitdrukkelijke wettelijke machtiging voor is. Dit is cruciaal, omdat de belangen van de schuldeisers en de verzoeker in deze procedures ingrijpende gevolgen kunnen hebben.

Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Assen voor een nieuwe behandeling, waarbij het hof benadrukte dat de verzoeker recht heeft op een onafhankelijke en onpartijdige rechter. De uitspraak van het hof is gebaseerd op de noodzaak om de procedure te verbeteren en te voldoen aan de eisen van een eerlijk proces. Het hof heeft ook opgemerkt dat de gang van zaken waarbij de verzoeker alleen door een griffier wordt gehoord, in strijd is met de rechten die zijn gewaarborgd onder het EVRM. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en rechtmatige behandeling van verzoeken in het kader van de schuldsanering, waarbij de rechter een actieve rol moet spelen in de beoordeling van de feiten en de belangen van alle betrokken partijen.

Uitspraak

Arrest d.d. 10 oktober 2008
Zaaknummer 200.012.664
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat (gewezen procureur) mr. J.V. van Ophem,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
behandelend advocaat mr. H.C. Post, kantoorhoudende te Assen.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 12 augustus 2008 heeft de rechtbank Assen het verzoek van [appellant] om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 18 augustus 2008, heeft [appellant] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 1 oktober 2008 is de zaak behandeld. [appellant] is verschenen en is bijgestaan door mr. Post.
De beoordeling
De ontvankelijkheid van [appellant] in zijn verzoek
1. Uit de zich in het dossier bevindende stukken is het hof gebleken, dat bij een op 28 december 2007 gedateerd verzoekschrift van onder meer Autobedrijf [naam ] [plaats] B.V. het faillissement van [appellant] is aangevraagd en dat [appellant] zich vervolgens op 18 april 2008 tot de rechtbank heeft gewend met het verzoek te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
2. Ter zitting van het hof heeft [appellant] aangegeven dat de aanvraag van het faillissement is ingetrokken. Nu hij echter geen duidelijkheid kon verschaffen over de datum van intrekking, heeft het hof [appellant] in de gelegenheid gesteld om alsnog, uiterlijk op 8 oktober 2008, schriftelijk aan te tonen op welke datum de faillissementsaanvraag is ingetrokken.
3. Uit de na de zitting ingekomen brief van 6 oktober 2008, met bijlage, van mr. Post blijkt dat het faillissementverzoek is ingetrokken op 3 maart 2008.
4. Het hof concludeert op grond hiervan dat [appellant] kan worden ontvangen in het door hem op 18 april 2008 gedane verzoek.
De processuele gang van zaken in eerste aanleg
5. Tot de stukken van het geding behoort een stuk getiteld "Proces-verbaal verhoor inzake beëindiging WSNP". Dit stuk houdt - onder meer - in dat op maandag 2 juni 2008 [griffier], griffier, aanwezig is geweest ter behandeling van het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] en dat hij van die behandeling het proces-verbaal heeft vastgesteld en ondertekend.
Daarnaast behoort tot de stukken van het geding een proces-verbaal, waarin een weergave is opgenomen van de behandeling van de door een rechter geleide terechtzitting op 1 juli 2008. Dit proces-verbaal is ondertekend door de rechter en een griffier.
6. Het hof heeft bij eerdere arresten (25 juni 2003, LJN AH8724, en 11 september 2003, niet gepubliceerd) geoordeeld dat de gang van zaken, waarbij de verzoeker slechts wordt gehoord door een gerechtssecretaris, in strijd is met het in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gegarandeerde recht op een eerlijk proces. De verzoeker heeft immers recht op toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter en het recht om door deze rechter te worden gehoord, welke rechten begrepen moeten worden onder het recht op een eerlijk proces.
7. Deze zaak verschilt van de gevallen die tot de hierboven genoemde arresten van het hof hebben geleid op een belangrijk punt. Na het verhoor door de griffier heeft alsnog een verhoor door een rechter plaatsgevonden. Bij die stand van zaken moet ermee rekening worden gehouden dat de verdragsrechter (het EHRM) zal oordelen dat de onderhavige schending van artikel 6 EVRM is geheeld door het latere verhoor door de rechter.
8. De nationale rechter heeft echter bij de toepassing van het artikel, en dus bij de beoordeling van de vraag of een eerlijk proces heeft plaatsgevonden, een marge van appreciatie die mede wordt bepaald door de voorschriften van de wetgeving van het eigen land. Het hof is van oordeel dat buiten de gevallen waarin de wet daarvoor een uitdrukkelijke machtiging geeft aan de griffier/gerechtssecretaris geen activiteiten kunnen worden opgedragen die behoren tot de kerntaken van de rechter. Dit geldt in het bijzonder voor de vaststelling van de feiten en de oordeelsvorming. Een dergelijke machtiging van de nationale wetgever in algemene zin of toegespitst op de procedure van de Wet schuldsanering natuurlijke personen ontbreekt. Er is dus geen ruimte voor een verhoor door een griffier/gerechtssecretaris in dat kader. De omstandigheid dat de rechter na dat verhoor de verzoeker zelf nog heeft gehoord, maakt dit niet anders, omdat, zoals uit de processen-verbaal in onderlinge samenhang beschouwd blijkt, het verhoor door de griffier/gerechtssecretaris een gedetailleerd, op de feitenvaststelling gericht, karakter draagt en het verhoor door de rechter slechts van summiere betekenis is. Juist in de onderhavige procedure komt het aan op een weging van de feitelijke gegevens, onder meer ter beoordeling van de vraag of de verzoeker zijn goede trouw aannemelijk heeft gemaakt en of, vervolgens, voldoende aanleiding bestaat om toepassing te geven aan de wettelijke mogelijkheid de verzoeker tot de schuldsaneringsregeling wel of niet toe te laten. Die toelating heeft dikwijls ingrijpende consequenties voor de schuldeisers, die in het algemeen in deze procedure niet worden opgeroepen, maar wier belangen dan toch door de rechter door een actieve betrokkenheid behoren te worden bewaakt. En andersom heeft een weigering de verzoeker toe te laten tot de schuldsaneringsregeling voor deze ingrijpende gevolgen. Het hof kan niet aanvaarden dat de beslissingen die de rechter in dit kader behoort te nemen, geschieden op grond van gegevens die geheel of gedeeltelijk uit de tweede hand verkregen zijn. De mogelijk aan deze gang van zaken ten grondslag liggende op zichzelf juiste overweging dat verzoeken als de onderhavige snel en efficiënt moeten worden behandeld en afgedaan, vormt in de ogen van het hof geen rechtvaardiging voor een praktijk die in strijd met de wet moet worden geacht en met wat in samenhang daarmee naar in Nederland geldende maatstaven tot een eerlijk proces behoort.
9. In het vorenstaande ziet het hof aanleiding het vonnis van de rechtbank te vernietigen en, in afwijking van de hoofdregel dat de procedure in hoger beroep er mede toe strekt onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren, de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank Assen, teneinde op de voet van dit arrest opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
wijst de zaak terug naar de rechtbank Assen ter afdoening en berechting met inachtneming van dit arrest.
Aldus gewezen door mrs. Hermans, voorzitter, Huiskes en Zuidema, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van vrijdag 10 oktober 2008 in bijzijn van de griffier.