ECLI:NL:GHLEE:2008:BG3062

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.506/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Bock
  • A. Verschuur
  • C. Onnes-Wind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot verkoop van onroerend goed en meerwaardeclausule in boedelverdeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De zaak betreft de verdeling van een woning die door middel van een akte van verdeling op 31 mei 2001 is verdeeld tussen [appellante] en [geïntimeerde]. De kern van het geschil draait om de vraag of [geïntimeerde] verplicht is om de woning te verkopen en of hij in dat geval een bedrag aan [appellante] moet betalen op basis van een meerwaardeclausule. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde] zich niet verplicht had om de woning te verkopen, en dat de meerwaardeclausule pas van toepassing is bij verkoop voor een hogere waarde dan € 800.000,00. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de enkele omstandigheid dat er een meerwaardeclausule is overeengekomen, niet betekent dat de boedelverdeling niet is voltooid. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] enkel verplicht is om de helft van de meerwaarde te betalen indien de woning daadwerkelijk wordt verkocht voor een hogere prijs. Het hof concludeert dat er geen verplichting bestaat voor [geïntimeerde] om de woning te verkopen, en dat de eisen van redelijkheid en billijkheid niet met zich meebrengen dat hij nu al een bedrag aan [appellante] moet betalen. De grieven van [appellante] worden verworpen en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 28 oktober 2008
Zaaknummer 107.002.506/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.B. Dijkema,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. P.R. van den Elst.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 15 augustus 2007 en 12 december 2007 door de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 7 maart 2008 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 12 december 2007 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 19 maart 2008.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
[...] te vernietigen het vonnis van 12 december 2007 door de rechtbank te Assen onder zaaknummer 62465 HA ZA 07-369 tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, [geïntimeerde] te veroordelen om:
Primair, subsidiair en meer-subsidiair: tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [appellante], te betalen een bedrag van (primair) € 43.487,92 (subsidiair) € 40.987,92 en (meer subsidiair) € 32.706,51 wegens hoofdsom, alsmede de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
Uiterst subsidiair:
I. binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan Makelaardij Hentenaar B.V. te Zuidwolde opdracht te geven om zijn perceel grond met woonhuis, staande en gelegen te [adres] (hierna: "het Woonhuis"), in de verkoop te nemen;
II. de woning bij voornoemde makelaar in de verkoop te houden en alle redelijke aanwijzingen en verzoeken van de makelaar in acht te nemen c.q. op te volgen;
III. binnen zeven dagen nadat een bod op het Woonhuis is uitgebracht van ten minste € 425.000 k.k., zich met dat bod akkoord te verklaren en een koopovereenkomst met betrokken bieder aan te gaan, tenzij (1) er - na overleg met [appellante] - mede naar het oordeel van de makelaar gegronde reden bestaat om te twijfelen aan het (kunnen) betalen van de koopsom c.a. door de bieder, of tenzij (2) de schriftelijke instemming van [appellante] is verkregen voor een nadere onderhandeling;
IV. binnen drie maanden nadat hij het Woonhuis heeft verkocht, - mits de betaling van de koopsom c.a. is verzekerd - zijn medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht van het Woonhuis, en hiertoe op een door een door de koper aan te wijzen notaris, althans zijn plaatsvervanger, te bepalen tijd op diens kantoor te verschijnen, en ten overstaan van die notaris een akte te ondertekenen volgens een door die notaris juist geachte tekst waarbij of ingevolge welke die overschrijving zal kunnen plaatsvinden, een en ander conform de tussen koper en [geïntimeerde] gesloten koopovereenkomst;
al het voorgaande op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag, voor elke dag dat [geïntimeerde] nalaat aan elk van voormelde veroordelingen te voldoen;
V. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag aan [appellante] ter grootte van de helft van het verschil tussen € 363.024,17 en de overeenkomstig het voorgaande door [geïntimeerde] ontvangen koopsom; alsmede
Primair, subsidiair, meer-subsidiair en uiterst subsidiair: [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties, die van beslaglegging daaronder begrepen.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
I. te bekrachtigen het vonnis waarvan beroep;
II. appellante te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep.
Een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Ten slotte heeft [appellante] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft zeven grieven opgeworpen.
De beoordeling
Vermeerdering van (de grondslag van) de eis
1. [appellante] heeft haar eis, alsmede de grondslag daarvan vermeerderd. Omdat [geïntimeerde] geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze vermeerdering en het hof ook ambtshalve geen reden ziet om deze vermeerdering buiten beschouwing te laten, zal in hoger beroep worden uitgegaan van de vermeerderde (grondslag van de) eis.
Met betrekking tot de feiten
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1. tot en met 2.5.) van genoemd vonnis van 12 december 2007 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Ten aanzien van de procedure in eerste aanleg
3. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, waarbij zij hebben samengewoond in de woning aan [adres] - hierna: de woning - waarvan zij toen gezamenlijk eigenaar waren. Na het beëindigen van hun relatie hebben partijen de woning bij notariële akte van 31 mei 2001 aan [geïntimeerde] toebedeeld. In deze akte is onder meer bepaald, dat indien de woning zal worden verkocht voor een hogere waarde dan ? 825.000,00, [geïntimeerde] de helft van het meerdere verschuldigd is aan [appellante]. Partijen zijn bij latere afspraak overeengekomen dat dit al geldt bij een verkoopwaarde van ? 800.000,00.
4. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld, dat voor toewijzing van ieder van de vorderingen van [appellante] in ieder geval is vereist dat [geïntimeerde] - die de woning tot op heden niet heeft verkocht en ook niet voornemens is om tot verkoop van de woning over te gaan - zich heeft verplicht om de woning te verkopen. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat een dergelijke verplichting niet aanwezig was. Om die reden zijn de vorderingen van [appellante] afgewezen.
Met betrekking tot de grieven
5. Grief I betreft de vermeerderde grondslag van de vorderingen van [appellante], te weten de redelijkheid en de billijkheid. De grieven II tot en met VII hebben betrekking op hetgeen [appellante] ook in eerste aanleg aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd, te weten een beweerdelijk tussen partijen overeengekomen verplichting van [geïntimeerde] om de woning te verkopen.
6. De grieven II tot en met VII komen op tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] zich niet heeft verplicht om tot verkoop van de woning over te gaan, alsmede tegen hetgeen de rechtbank daartoe heeft overwogen.
7. Het hof zal allereerst overgaan tot een behandeling van de grieven II, V, VI en VII.
8. Evenals de rechtbank in rechtsoverweging 5.3 van het bestreden vonnis heeft overwogen, is het hof van oordeel dat uit de tekst van de akte van verdeling van 31 mei 2001, alsmede die van de akte van 5 december 2001 niet volgt dat [geïntimeerde] zich heeft verplicht om tot verkoop van de woning over te gaan. [appellante] heeft er in hoger beroep op gewezen dat in de akte van verdeling van 31 mei 2001 niet is vermeld:
Indien het registergoed zal worden verkocht [...]
maar:
Indien het registergoed zal worden verkocht voor een hogere waarde dan [...]
Tevens heeft [appellante] gewezen op de tekst van de voorwaarden van de geldlening in de akte van verdeling van 31 mei 2001, te weten:
Deze vordering is met inachtneming van een opzegtermijn van twee jaar danwel indien het registergoed eerder zal zijn overgedragen te allen tijde geheel of gedeeltelijk opeisbaar.
Anders dan [appellante] heeft betoogd, volgt naar het oordeel van het hof uit de voorgaande citaten echter nog geen verplichting van [geïntimeerde] om tot verkoop van de woning over te gaan.
8.1. Weliswaar heeft [geïntimeerde] erkend dat hij destijds de intentie had om de woning spoedig na toedeling van deze woning te verkopen, maar enkel deze intentie en de mogelijke verwachting die daardoor bij [appellante] kan zijn ontstaan, kunnen - zoals de rechtbank terecht heeft overwogen - [geïntimeerde] nog niet verplichten om tot verkoop van zijn woning over te gaan. Zoals de rechtbank eveneens terecht heeft overwogen, is gesteld noch gebleken dat voor [geïntimeerde] kenbaar was dat [appellante] erop vertrouwde dat [geïntimeerde] tot spoedige verkoop van de woning zou overgaan en zij om die reden ervan heeft afgezien om een uiterste datum in de akte van verdeling op te laten nemen.
8.2. Omdat [appellante] ook in hoger beroep geen (specifiek) bewijs heeft aangeboden van haar stelling, zal er van worden uitgegaan dat op [geïntimeerde] geen verplichting rust(te) om tot verkoop van de woning over te gaan.
8.3. De vorderingen van [appellante] - waaronder de vermeerderde vordering strekkende tot betaling van een bedrag van (primair) € 43.487,92 in plaats van het in eerste aanleg gevorderde bedrag van € 40.987,92 - zijn dan ook niet op deze grond toewijsbaar. De enkele omstandigheid dat het hier een boedelverdeling betreft, kan - anders dan [appellante] kennelijk ingang wil doen vinden - niet tot een ander oordeel leiden.
8.4. De grieven II, V, VI en VII falen derhalve.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft [appellante] geen belang meer bij een behandeling van de grieven III en IV, nu deze wat daar verder ook van zij, niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden arrest.
10. Met grief I komt [appellante] op tegen de vaststelling door de rechtbank in rechtsoverweging 5.1 van het bestreden vonnis dat voor toewijzing van ieder van de vorderingen van [appellante] in ieder geval is vereist dat [geïntimeerde] zich heeft verplicht om zijn woning te verkopen. In hoger beroep heeft [appellante] in dit verband de grondslag van haar vorderingen vermeerderd. Zij heeft allereerst aangevoerd dat het op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid gerechtvaardigd is dat de afwikkeling van de boedel wordt voltooid en dat de meerwaardeclausule tot uitkering leidt. Tevens heeft zij aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [geïntimeerde] weigert zijn medewerking te verlenen aan uitvoering van de meerwaardeclausule. Door deze weigering blijven partijen immers aan elkaar verbonden door een gedeeltelijk onverdeelde boedel.
10.1. Voorop wordt gesteld dat de woning door middel van de akte van verdeling van 31 mei 2001 is verdeeld. De enkele omstandigheid dat daarbij een meerwaardeclausule is overeengekomen, waaraan tot op heden geen uitvoering is gegeven, brengt nog niet met zich dat de boedelverdeling tussen partijen daarmee nog niet is voltooid. Op [geïntimeerde] rust slechts de verplichting om indien de woning zal worden verkocht voor een hogere waarde dan ? 800.000,00, de helft van het meerdere aan [appellante] te betalen. Zoals hiervoor is overwogen, rust op [geïntimeerde] niet de verplichting om tot verkoop van de woning over te gaan. Niet valt in te zien dat de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat [geïntimeerde] thans - zonder dat tot verkoop van de woning is overgegaan - verplicht is om aan [appellante] enig bedrag te betalen in het kader van de overeengekomen meerwaardeclausule.
10.2. Grief I faalt derhalve.
De slotsom
11. Het hof komt tot de slotsom dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding (salaris advocaat: tarief IV, 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 12 december 2007;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vast op € 1.148,-- aan verschotten en op € 1.631,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. De Bock, voorzitter, Verschuur en Onnes-Wind, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 28 oktober 2008 in bijzijn van de griffier.