10. Wat betreft de vraag of [appellant] voldoende heeft gesteld om hem tot bewijslevering toe te laten, overweegt het hof als volgt.
10.1 [appellant] heeft aanvankelijk steeds gesteld dat op het moment dat de volledige opslagcapaciteit van de RWZI is benut, de sloten rondom de RWZI en dus ook de sloten rondom de landerijen van [appellant] worden gebruikt als extra buffer ("overstort") tot het moment dat de RWZI wel weer in staat is om het aangevoerde rioolwater volledig op haar eigen terrein op te slaan en vervolgens te zuiveren. Het water dat ingeval van een overstort onder meer in de sloten rondom de grond van [appellant] wordt geloosd, betreft volgens hem ongezuiverd afvalwater en bevat zodanig veel schadelijke stoffen dat het vee dat uit deze sloten dronk, daardoor ziek is geworden en uiteindelijk is gestorven. Hij heeft hier aan toegevoegd dat het water uit de bermsloot naast de RWZI ongehinderd de sloten rondom zijn landerijen kon bereiken. Deze sloot is volgens [appellant] pas in 2000 afgedamd en bovendien erg laag, zodat bij een hoge waterstand het vervuilde water over de dam stroomt en vervolgens kan doorstromen in de richting van zijn landerijen. Weliswaar komt het water dan eerst terecht in de sloot die zich achter Swiss Combi bevindt, maar het water van de RWZI komt via een pijp die zich onder de
- in 2003 aangelegde - dam van Swiss Combi bevindt toch in de sloten rondom zijn landerijen terecht, aldus [appellant].
10.2 De provincie en het waterschap hebben onder verwijzing naar de beschrijving van de bedrijfsprocessen binnen de RWZI zoals deze zijn omschreven op pagina 2 van de ontwerp WVO-vergunning (productie 12 bij de inleidende dagvaarding). uitdrukkelijk de door [appellant] gestelde feiten bestreden. Volgens hen vinden overstorten slechts in beperkte mate plaats en wordt er in dat geval uitsluitend "voorbezonken" afvalwater (hoofdzakelijk regenwater) via bergbezinkbassins en vervolgens via het effluent-lozingswerk in het Eemskanaal gestort. Dit is pas aan de orde indien bij periodes van langdurige neerslag in het rioleringsgebied van de RWZI de aanvoercapaciteit groter is dan de doorvoercapaciteit (16.000 m3 ten opzichte van 11.000 m3/uur) en de bergbezinkbassins (met een inhoud van 10.000 m3) na twee uur vol zijn. Het effluent en het water dat wordt overgestort kunnen het perceel van [appellant] evenwel niet bereiken, omdat de lozingen plaatsvinden in het Eemskanaal dat richting Delfzijl stroomt en de percelen van [appellant] zich stroomopwaarts bevinden. Alleen in geval van een calamiteit stroomt gezuiverd rioolwater naar een polderwatergang. Van het lozen van (ongezuiverd) afvalwater op de sloten rond de RWZI is dan ook geen sprake. Wel vinden er - aldus nog steeds de provincie en het waterschap - incidenteel overstorten plaats op de bermsloot, die langs de RWZI loopt. Dit betreft evenwel uitsluitend lozingen vanuit de bedrijfsriolering (ten behoeve van de toiletten voor het personeel en dergelijke) van de RWZI en bovendien is de sloot vanaf het begin van de jaren tachtig altijd afgedamd geweest. De afdamming hield verband met het feit dat de terreinriolering overstortte in deze sloot. Het water uit de bermsloot kon de sloten rondom de landerijen van [appellant] dus niet bereiken. Dit is alleen niet het geval geweest toen de dam die grensde aan het perceel van [appellant] er eind 1999 tijdelijk (twee a drie maanden) uit is geweest als gevolg van een misverstand. In die periode - aldus nog steeds de provincie en het waterschap - was het vee van [appellant] al ziek, zodat er geen verband kan bestaan tussen de ziekteverschijnselen enerzijds en de tijdelijke open verbinding met de bermsloot anderzijds. Wat betreft de overstorten op de bermsloot hebben de provincie en het waterschap verder aangevoerd dat deze pas plaatsvinden indien de twee bassins vol zijn en dat het water uit de bermsloot hierin weer wordt teruggepompt zodra daarvoor ruimte is. Dit gebeurt volgens hen gemiddeld drie keer per jaar. Zij hebben voorts bestreden dat water uit de bermsloot - in weerwil van de aanwezigheid van de dam - de sloten rondom de landerijen van [appellant] kan bereiken. Volgens hen ligt de bermsloot lager dan de sloten rond het land van [appellant] en zal het water daarom in een andere richting stromen en bovendien wordt het water ook teruggepompt naar de RWZI. Zij hebben verder betwist dat via een pijp onder de dam van Swiss Combi (vervuild) water uit de bermsloot de sloten rondom de grond van [appellant] kan bereiken.
10.3 [appellant] heeft bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep, waarbij de provincie en het waterschap aan de hand van kaartmateriaal een nadere toelichting op de feitelijke situatie in de voor dit geding relevante periode hebben gegeven, zijn stellingen in die zin gepreciseerd dat hij thans stelt dat de sloten verontreinigd zijn geraakt door het water uit de hiervoor bedoelde bermsloot. Het hof gaat er dan ook van uit dat [appellant] zijn stelling met betrekking tot de overige lozingen niet handhaaft. Voor zover dat al anders zou zijn, is het hof van oordeel dat [appellant] in het licht van de gemotiveerde betwisting door de provincie en het waterschap onvoldoende heeft gesteld om ervan uit te kunnen gaan dat vanuit de RWZI lozingen van ongezuiverd afvalwater op de omringende sloten plaatsvinden, zodat reeds om die reden van enige normschending aan de zijde van de provincie en het waterschap geen sprake is.
10.4 Het hof is voorts van oordeel dat [appellant], gelet op al hetgeen de provincie en het waterschap hieromtrent naar voren hebben gebracht, evenmin op toereikende wijze heeft gesteld dat als gevolg van overstorten vanuit de bedrijfsriolering op de hiervoor bedoelde bermsloot verontreiniging van het oppervlaktewater rondom zijn landerijen is opgetreden, laat staan dat het hierbij om zodanige verontreiniging ging dat hierdoor ziekte en sterfte onder het vee is ontstaan en/of oogsten zijn mislukt. Het hof wijst er in dit verband op dat - zoals de provincie en het waterschap terecht betoogd hebben - in het door [appellant] overgelegde rapport van AT Milieu Advies BV van oktober 2001 wordt vermeld dat in het oppervlaktewater van de sloot langs de RWZI geen van de onderzochte parameters verhoogd is aangetroffen (productie 38 bij de inleidende dagvaarding, p. 11). Ook in zoverre is derhalve niet van enige normschending aan de zijde van de provincie en het waterschap gebleken.
10.5 [appellant] heeft voorts gesteld dat ook als gevolg van verwaaiing van slibdeeltjes, die afkomstig zijn van de slibopslag van de RWZI, verontreiniging van zijn landerijen in de polder is opgetreden. Volgens hem kwam het slib in de periode dat de slibopslag nog niet was afgeschermd (tot 2000) in geval van regen terecht in de sloten rondom de RZWI en waaide het slib bij droog weer en met noordoosten-wind in de vorm van stofdeeltjes destijds ook de polder in. De opslag van slib vond destijds plaats op een plaat naast het terrein van [appellant], op de plek waar thans Swiss Combi is gevestigd, aldus [appellant].
10.6 De provincie en het waterschap hebben dit bestreden en daartoe aangevoerd dat het opgeslagen slib, gelet op de wijze van opslag, de samenstelling ervan (25% droge stof), de heersende windrichting (west-zuid-west), de bomenrij
tussen de opslag en het land van [appellant] en de omstandigheid dat het slib dagelijks werd afgevoerd, niet door verwaaiing elders terecht kon komen. In geval van regen kwam bij eventuele uitspoeling het slib in de terreinriolering terecht, aldus de provincie en het waterschap. Als het slib al in een sloot is terechtgekomen - hetgeen de provincie en het waterschap betwisten - dan is dat volgens hen gebeurd in de (afgedamde) bermsloot. Zij hebben voorts gewezen op de inhoud van het rapport "Onderzoek naar de veronderstelde invloed van RWZI en persleiding te [plaats] op ziekten bij mens en dier" van het RIVM/RIZA van september 2001 (productie 46 bij de inleidende dagvaarding), waaruit zij afleiden dat depositie van slibdeeltjes op het terrein van [appellant] niet heeft plaatsgevonden, althans niet tot schade heeft geleid.
10.7 Het hof is van oordeel dat [appellant] ook op dit punt is tekortgeschoten in zijn stelplicht. Ook indien er geheel veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat er door toedoen van de RWZI slibdeeltjes op zijn landerijen en/of de omringende sloten zijn terecht gekomen, dan kan zoals hierna nog zal blijken uit de diverse door [appellant] overgelegde rapporten niet worden afgeleid dat als gevolg daarvan verontreiniging is opgetreden die vervolgens tot de schade heeft geleid. Voor zover er derhalve al sprake zou zijn van enige normschending aan de zijde van de provincie en/of het waterschap, is onvoldoende gesteld om ervan te kunnen uitgaan dat deze normschending in enig verband met de schade van [appellant] staat.
10.8 Het vorenstaande leidt het hof tot de conclusie dat wat betreft de lozingen van afvalwater niet is gebleken van enige normschending aan de zijde van provincie en het waterschap, en dat voor zover het om de mogelijke verwaaiing van slibdeeltjes gaat, niet is komen vast te staan dat als gevolg hiervan verontreiniging is opgetreden.